blog | werkgroep caraïbische letteren

Moet je als schrijver ook veel lezen?

door Ilja Leonard Pfeijffer

Zelf schrijver worden? Romancier en dichter Ilja Leonard Pfeijffer geeft adviezen. Deze week: het afkijken van de kunst.

Je moet als schrijver in ieder geval veel gelezen hebben. En vooral de grote klassieke meesterwerken van dode schrijvers. Zij zijn de beste leermeesters. Zij beheersen alle trucs tot in de finesses. Bij hen moet je de kunst afkijken. En zij moeten je referentiekader worden, je richtpunt, de kwaliteitsstandaard die je jezelf oplegt. Wanneer ik bezig ben aan een roman en even niet meer weet hoe ik verder moet, volstaat het om één willekeurige pagina van Lolita van Nabokov te herlezen om weer te weten waarnaar ik moet streven.

Zodra je van het schrijven je beroep hebt gemaakt, wordt het mogelijkerwijs een beetje anders. Ik ken twee soorten schrijvers. Aan de ene kant heb je schrijvers zoals Allard Schröder en de betreurde Herman Franke, die altijd veel zijn blijven lezen en ook erg smakelijk kunnen schrijven over hun lectuur. Schrijvers die wonen in hun immer uitdijende bibliotheek, zoals Gerrit Komrij. Maar er bestaan ook schrijvers die, naarmate ze zelf meer schrijven, steeds minder gaan lezen. Harry Mulisch is een voorbeeld, getuige zijn beroemde uitspraak: ‘Ik ben een schrijver, geen lezer.’

Ik behoor zelf tot die tweede categorie. Ik heb in het verleden veel gelezen, maar sinds ik zelf schrijf, lees ik eigenlijk nog maar heel weinig. En wat ik lees, is bijna uitsluitend poëzie. Andermans proza kan ik nauwelijks nog verdragen. Vooral wanneer het fictie betreft.

Daar zijn verschillende redenen voor. Ten eerste is de gemoedstoestand die ik nodig heb om te lezen of om te schrijven identiek. Wanneer ik in de stemming ben om te lezen, ben ik ook in de stemming om te schrijven. Dan schrijf ik liever. Er moet tenslotte brood op de plank komen. Ten tweede kost het mij moeite om mij te verplaatsen in de verbeeldingswereld van een ander wanneer ik zelf een eigen verbeeldingswereld aan het creëren ben. En er is besmettingsgevaar. Hoe overtuigender andermans fantasie is opgeschreven, hoe groter de kans is dat die gaat interfereren met mijn eigen fantasie. Ten derde lijd ik aan een vorm van beroepsdeformatie. Ik kijk met het oog van de architect. Ik zie de structuren en de steigers. Ik zie de trucs en de weeffoutjes. Ik lees op een manier zoals geen enkel boek bedoeld is om gelezen te worden en het hoeft dan ook niet te verbazen dat ik daar weinig plezier aan beleef. En er is nog een andere vorm van beroepsdeformatie. Ik lees met een achterdochtig en jaloers oog. Als ik een boek van een collega lees, zijn er twee mogelijkheden: ofwel het is slecht, waar ik eigenlijk altijd bij voorbaat vanuit ga, ofwel het is zo goed dat ik het zelf geschreven zou willen hebben.

In beide gevallen smijt ik het boek woedend in een hoek.

[uit NRC, 13 april 2011]

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter