Op donderdag 27 mei 2021 ondertekenden Rita Rahman, voorzitter van de Werkgroep Caraïbische Letteren, en... Lees verder →
Kenneth Rellum – De Laatste Koloniaal
Vandaag onverwachts
Gaf de laatste koloniaal
De pijp aan Maarten
Als een brullende muis
In het hol van de leeuw
Was zijn vaste overtuiging
Dat “Neks no fout”
“Alles is fout” moet zijn
Dus haalde hij pen en karwats
Over onrecht en nationalisme
Dan plots die leegte
En nu?
Wie zijn stokje is dit?
[Bij het overlijden van Rolf van der Marck]
De eenvoud van het gecompliceerde bestaan
Bij de gedichten van Shrinivási is het zo dat je ze gemakkelijk leest, maar regelmatig wordt verrast door een diepere betekenislaag:
Een lach verraadt
iets en zijn waarom.
Maar verder kom je niet.
uit: ‘Iets en zijn waarom’
Bij Shrinivási krijg je nergens het gevoel dat de gedichten belangrijk moesten zijn. Er is een vanzelfsprekend vertrouwen in de taal om datgene uit te drukken waaruit zijn wereld, uiterlijk én innerlijk bestaat. En dat blijkt met het stijgen der jaren steeds minder te zijn. Zo begon datzelfde gedicht ‘Iets en zijn waarom’:
alles ontvalt je
de details ben je vergeten.
De boom laat
elke dag
een blad los.
Rondom de stam
versteent de grond.
Wat is het toch waardoor je bij deze verzen het gevoel krijgt dat zij de essentie raken? Al heeft hij het alleen maar over een blad, een boom, versteende aarde…
Interessant voor iedereen die geïnteresseerd is in taal, zijn een aantal tweetalige gedichten. Het gedicht: ‘Met blijde stem’ bevat woorden uit drie ‘donortalen’: het Sranan, het Sarnámi, en het Papiamentu. Sommige gedichten lijken verwant aan de traditionele Indiase volkspoëzie. Zoals het volgende gedichtje dat naast het Nederlands in het Hindi-Sarnámi te lezen is:
op het gazon
trap niet
op de schaduw
van een kind.
Zigzagt
een
blad
de
middag
in
terwijl
een
donkere vogel
zonder wiekslag
de polderweg overvliegt
en ik
verbaasd
duidelijker dan ooit
mijn hartslag
en mijn adem hoor
tussen de zwijgzame koffiebomen
waar de wind
de altoos wakkere
thans ingedommeld
dat de rivier
toch maar één oever had
waarop hij stond
en naar de verte keek
waarin een beeld
uit vroegere dagen
langzaam maar zeker
was opgelost
zodat er toekomst
noch verleden was
verlangen niet
en eindelijk geen verdriet
Het is heel simpel allemaal; maar uit dit korte gedichtje blijkt opnieuw wat voor een prachtige dichter Shrinivási is: het gedicht bevat geen woord teveel; het is filosofisch, maar er wordt niet gefilosofeerd; het is anekdotisch, maar overstijgt de anekdotiek; het is niet beeldend, maar wat roept het niet op!
Wanneer een bioloog een bepaald dier wil tonen, bijvoorbeeld een vlinder, dan zal hij daarvoor het mooiste exemplaar zoeken, dat waarin alle eigenschappen op hun best vertegenwoordigd zijn.
Natuurlijk staan er ook zwakkere gedichten in deze bundel, maar die mindere worden weggevaagd door het aantal bijzondere gedichten die hij bevat. Tot slot dus nog één schoonheid, een Shrinivási:
Een bruine zandweg
scholieren, twee
babbelen
fietsen
binnen de brasa
van de milde morgenzon
Verdwijnen
om de bocht…
De bruine zandweg
draagt hun jeugdig spoor
hun luide lach
hun taal en wensen
en toekomstig leven
***
Shrinivási is het pseudoniem van Martinus H. Lutchman (1926). Veel publiceerde hij in eigen beheer, maar in 1984 verscheen van hem bij In de Knipscheer onder de titel Een weinig van het Andere een bloemlezing uit zijn werk. In 1991 verscheen in Suriname de bundel Sangam, bekroond met de driejaarlijkse Literatuurprijs van Suriname 1989-1991.
Hecht en sterk wordt 11 t/m 20 februari 2013 in Suriname gepresenteerd.
De bundel werd van een uitgebreid nawoord voorzien door Geert Koefoed, die eind zestiger jaren Nederlands gaf aan de Kweekschool te Paramaribo, daarna tot 2000 docent Algemene Taalwetenschap was aan de UU en altijd nauw betrokken bleef bij de taalsituatie en de literatuur van Suriname.
Hecht en sterk
Uitgever: In de Knipscheer Jaar: 2013 ISBN: 9789062658190 Prijs: € 18,50 88 blz. |
Annemarie Estor – Gedicht
Warm
was hij en zacht en nat en grenzeloos en zijn kussen
werden een golfstroom met zwemmende herten
en wadende paarden en hij bracht me naar plaatsen
waar het rookte en stoomde. Waar hele harems baadden
in saffraan.
‘Maak geen raming en geen kaart.
Haal geen adem. Alles zal vanzelf gaan.’
Uit de grond kwam zijn stem.
Uit de stam, de bast, de opening. Waar een aardegrot begon,
een trap van wortels, daar onder, daar beneden,
waar het leven ooit begon, waar groei begon
en waar we heen gaan als we gaan. Daar ja, daar beneden
kwam zijn stem vandaan.
Shara McCallum – Machineel
We lived in the house of the slamming doors.
Wind blew into and through each room,
turning our home into a raft, billowing curtains
like sails, setting the four of us adrift.
Our youngest called the place a castle,
she and her sister competing to spy the turret
whenever we rounded the corner
that brought the roof back into view.
Walking the footpath to the sea,
the children collected rocks, picked weeds
they insisted were flowers, side-stepped the plague
of African snails, entrails splayed and crisping in the sun.
Whole days were spent with each of us lost
inside time’s matrices, repeating gestures:
scooping frogs that kept stranding themselves in the pool,
borrowing trinkets from the seabed’s floor.
Once, wandering the Flower Forest, the children
braceletted their arms and wrists with millipedes.
As if in a dream, my husband and I blindly saw
and smiled. Later when their fingertips flared,
we remembered we’d been given warnings to heed:
avoid the manchineel tree, with its poison apples,
its leaves weeping skin-blistering sap after rain.
Holding their hands, we smoothed ointment
on skin that glowed red for days,
marker of our narrow escape.
[from The Caribbean Review of Books, May 2010]
Shara McCallum is the author of three books of poems: The Water Between Us (1999), Song of Thieves (2003), and This Strange Land(forthcoming, 2011). Her New and Selected Poems will be published in 2011 by Peepal Tree Press. Originally from Jamaica, she lives with her family in central Pennsylvania, where she directs the Stadler Centre for Poetry and teaches creative writing and literature at Bucknell University.
Olga Orman – Heimwee
Liggend in je korrelige glazen handen
Voel ik mijn begraven navelstreng
Spartelend in je schoon schuimend bad
Deinend op je azuren zilte mat
Voel ik mijn gemiste vlot
Wandelend over je geel gloeiende glooiingen
Struinend door je groen getooide plooiingen
Voel ik mijn ontwortelde cactus
Klauterend op je grijs granieten ruggen
Turend naar je karmijnrode bruggen
Voel ik mijn groeiend verlangen
Nog eens ooit terug.
[Uit: Met de wil elkander bij te staan, 2004]
Natalie Wanga: Schrijven, toneel en debatteren (1)
Mijn moeder heeft ons van kleins af aan de liefde voor talen en literatuur bijgebracht. En daarvoor ben ik haar eeuwig dankbaar. Het allermooiste compliment als schrijfster kreeg ik van mijn (nu overleden) vader toen ik een jaar of negen, tien was. Voor de verjaardag van mijn moeder had ik een poëzie/proza boekje gemaakt met tekeningen. Toen mijn vader het las sprak hij me meteen streng toe dat ik niet mocht liegen dat ik de verhalen en poëzie zelf had geschreven. Hij gaf me ad hoc een spoedcursus over wat het woord plagiaat inhield en de consequenties hiervan. Hoe ik hem ook probeerde te overtuigen dat ik echt alles had geschreven uit eigen inspiratie, hij kon het maar niet geloven. Toen al beschouwde ik mijn intuïtie als drijfveer voor het schrijven. Vaak voel ik gewoon intuïtief aan, zoals veel schrijvers dat ook aangeven, dat iets op papier moet.
De laatste jaren heb ik me zeker veel meer gericht op proza. Vooral korte verhalen en opinie artikelen genieten mijn voorkeur. De reden is heel simpel: ik ben een vrouw van veel woorden. Ik moet echt alles kwijt kunnen. Het klinkt misschien wat tegenstrijdig omdat ik ‘korte’ verhalen aangeef als preferentie, maar voor mij is dat juist de combinatie van veel ‘kwijt kunnen’ maar ook om relatief snel tot een voldaan einde te komen. Maar dit neemt niet weg dat ik af en toe toch een gedicht schrijf waarin ik vaak dezelfde stilistische middelen toepas als in mijn proza.
Hoe belangrijk is identiteit in je werk en hoe manifesteert deze?
Er is geen enkele persoon in de wereld die kan beweren dat al haar creatieve uitingen zoals bijvoorbeeld dansen, zingen en schilderen niet haar identiteit als grondslag heeft. En dit geldt dus ook voor het schrijverschap. We beseffen als Antillianen, Caraibische Nederlanders vaak niet hoe rijk we zijn wat onze identiteit betreft. Een van de clichés waar we toch telkens er niet omheen kunnen. Onze geografische ligging is al een poëtische uiting waard: we zijn de lombrishi (navel) van twee continenten rijk aan cultuur, diversiteit en invloeden. Komt er nog bij al de gedeelde Europese geschiedenis. Dus natuurlijk manifesteert dit zich ook in mijn werk. Ik ben bijvoorbeeld een grote fan van het Latijns-Amerikaanse Magische Realisme en de schrijver Rómulo Gallegos (Venezuela 1884-1969). Maar ik ben ook wel meer dan alleen maar een Bonairiaanse en Caraibisch Nederlandse vrouw. Identiteit is voor mij veel meer dan alleen het etnisch culturele erfgoed. En dit is ook terug te herkennen in mijn werk.
Mare bo yegada a hasi dolo
Pa asina mi stima bo mas cu por
Pa mi wak mi mes den bo.
Pa mi pasado, nos awe y bo futuro
Pa sernan stima, stima bo
Pa antepasadonan.
Miyones di number na mundo y abo
No tin ningun.
Pero bo ausencia ta marca mi
Tur dia, tur caminda, den bo lus.
Ik had dan onmogelijk veel van je gehouden
Om mijzelf in jou te zien,
Om mijn verleden, ons heden en jouw toekomst,
Omwille van dierbaren die van je houden,
Omwille van je voorouders.
Miljoenen namen in de wereld
En je hebt er geen een.
Maar het licht van je afwezigheid
Achtervolgt mij, onzichtbaar, elke dag, overal.
Dit gedicht heb ik geschreven voor het verzamelwerk van Simia Literario (Wie Ik Ben/Ta Ken MI Ta) over het thema identiteit. Ik heb gemerkt dat Caraibische Nederlanders (vooral boven de 40) vaak bij het woord identiteit meteen, en alleen, een koppeling maken met hun eigen etnische en culturele achtergrond en/of geschiedenis. Natuurlijk is dit ook zo maar we zijn nog veel meer dan dit. Ik ben inderdaad een trotse Bonairiaanse en Caraibische vrouw, maar ik ben zeker ook een vrouw, dochter, zus, partner, geliefde, stiefmoeder, vriendin, carrièrevrouw en (politiek)activiste. Het opvallende aan dit gedicht is dat personen die hetzelfde hebben meegemaakt zich meteen in herkenden. Terwijl anderen dachten dat het gericht was aan een ex-minnaar of zelfs aan Bonaire.
Wat is de ironie in dit gedicht?
Ik ben sinds 2006 actief bij de Internationale Openbaar Spreken organisatie Toastmasters International en ben een van de medeoprichters in Leiden. En als redacteur bij het regionaal blad van de SP probeer ik zoveel mogelijk op te komen voor de bescherming van onder ander de cultuur en natuur van Bonaire.[wordt vervolgd]
Sylvia Hubers – Van de eeuwigheid
Ik leen mijn vader
van de eeuwigheid.
Mag ik hem even houden?
vraag ik elke
dag.
Het leengeld
-ophijsen, neerlaten
aanspreken, instoppen
toedienen, afvoeren –
betalen wij graag.
Hoor de eeuwigheid lachten
om het pietepeuterige
dat kleine strookje tijd
waar die families toch allemaal
zo voor rondrennen
[Uit: Sylvia Hubers, God gaf ons apparaten, 2012.]
Janchi Beaujon – Twee haiku’s
Michaël Slory – A nyunyupikin kon na grontapu/Het kindeke is geboren
Mieke de Haan – In de ring
Oog in oog
Verdoofd in trillende stilte
Tussen deze touwen
gelden de regels van het nu.
Hier schuurt huid op huid
van twee zielen
omringd door meedogenloze ogen
die schreeuwen
om drama en tranen
die hier niet en nu niet zullen vallen.
Het eelt van de vuisten
is liefdevol en strak verpakt
in vele meters oorlogsrekverband.
De geuren van de hetze zijn fris en opwekkend.
De kleur van het bloed altijd hetzelfde.
De rauwe wonden worden niet gevoeld.
De muziek pompt
als het razende hart van de strijders
de ruimte buiten deze touwen
vullend met adrenaline, champagne en grootse beloften.
[Geïnspireerd is op het vechten van Thomas Bridgewater die half Antilliaans is.]
Angracia Liefde – Gedicht
stil moeten leggen
aangemeerd
bedrieglijk vredig
aan het rottend hout
van veiligheid
door strak getrokken trossen
Maar een verborgen slenk
schept opnieuw
de zucht van weemoed
in zachte golfslag
en ik weet
dat ik weer
op zoek
golf na golf
de eindeloze zee op ga
Walter Palm – De mazurka
Geboren en getogen
[Dit gedicht werd voor ‘t eerst voorgedragen op 15 december jl. tijdens het Koninkrijksconcert dat gewijd was aan de mazurka.]