blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: In memoriam

Even oud als het St. Vincentius: Tante Marie Ligeon 1916–2012

door Carry-Ann Tjong-Ayong

96 jaar werd zij, Tante Marie Ligeon. die op 2 april in de Stille Week voor Pasen rustig insliep. De mascotte van het St. Vincentius werd zij genoemd, omdat zij sinds 1938 in de zustersvleugel van het ziekenhuis verbleef, waar zij als 22-jarige kwam werken en dit tot haar 65e jaar volhield. Tante Marie was streng gelovig. “Ik leef voor God en ik wil mensen helpen” was haar motto. Dus na haar werk op de wasserij ging zij collega’s op andere afdelingen helpen. Zij was vaak bij de nonnen te vinden en had pastorale gesprekken met patiënten. In de kerkdiensten bracht zij hosties rond bij patiënten die niet konden deelnemen. En tot haar sterven bracht zij het krantje Omhoog rond. Er zal een pleintje op het terrein naar haar worden genoemd Mijn vader heeft haar alle 43 jaren dat hij directeur van het St. Vincentius Ziekenhuis meegemaakt en natuurlijk kenden wij haar ook. Vorig jaar bezocht ik het ziekenhuis en hoorde haar roepen: ”Dag mevrouw Tjong-Ayong!”
Dag tante Marie, rust in vrede!

Cat 21/4 2012

Nydia Ecury: ver weg en toch dichtbij

door Giselle Ecury

Zondagnacht, 4 maart 2012. De slaap wil niet komen. Hij vermijdt me, laat me barsten, stuurt me in de donkerte van de kamer vele gedachten, herinneringen, beelden, alles behalve het zwarte gat om in te vallen, de dromen. De torenklok in de verte luidt de 5emaart in. Het begint te regenen.
Ik word meegenomen naar Curaçao en denk aan mijn tante. Nydia Ecury. Haar huis aan de Karawaraweg, wanneer ik na een lange vlucht bij haar aankwam voor een vakantie, waarop we ons beiden lang verheugd hadden. Ik kan het uittekenen, zie ons in het avondlicht zitten op de witte plastic stoelen die ze heeft vastgeketend aan het traliewerk voor de openslaande deuren. De krant ligt tussen ons in. Op haar fornuis suddert onze maaltijd. Straks zullen we lunchen op haar porch, aan de ronde tafel. In mijn appartementje is de koelkast goed gevuld en het bed fris opgemaakt. Ze drukt me op het hart, dat ik de boel wel goed moet afsluiten. We hebben twee weken voor ons om samen te zijn. We weten allebei, dat we tegelijkertijd ook rustig onze eigen gang kunnen gaan. Ze zet mij ergens af – meestal bij Avila, onze meest geliefde plek aan zee, onder het palmendak in de “bear chairs” met een boek, doet wat ze moet doen en haalt me weer op.

We praten vooral over woorden en dichten, over wat zinnen sterk maakt en wat niet, over schrijven in het algemeen, literatuur en optredens, over mensen en de wereld. Over haar familiehistorie, waarvan ik gretig kennisneem, omdat ik hoop er iets van mijn vader (haar oudste broer) en van mezelf in terug te vinden. Ze is zorgzaam en gastvrij en soms een beetje streng. Het geeft niet, omdat ik dan – vijftig jaar oud – weer even kind ben en soms in de contramine: Tante Generaal!

“Pas op voor onze zon,” waarschuwt ze. “Je mag niet de hele dag bij Avila zitten. Wil je daar pas om 2 uur weg? Nee, meisje. Dat is te laat. Ik haal je op om 12 uur.” Punt uit. Twelve o’clock it is… Ach, wat dan nog?

Het weer moeten wennen aan Nederland. Ieder telefoongesprek met haar helpt. Frappant is, dat ik haar bel als zij juist aan mij denkt en dat zij bij mij binnen rinkelt, als ik net haar nummer wil intoetsen. “Verdad? ” vraag ze dan verrast. “Ay, waarom roep je mij?”

Dan komt – te snel – het moment, dat zij de geliefde berg, waarop ze woonde, heeft moeten verlaten. De aanleunwoning die ze heeft betrokken, biedt haar veiligheid. Ze laat het ons trots zien, ze kent haar buren al, maakt een praatje. Er wordt gelachen – Nydia ten voeten uit. Maar bij het afscheid houdt ze lang mijn hand vast en ze zegt niet, zoals altijd, dat ik snel terug moet komen. Ze kijkt naar me, alsof ze me probeert te onthouden. Ik geef haar een brasa en nog één, hart tegen hart, snuif aan haar, zoals zij dat doet bij mij. Als tante versus nichtje en nichtje versus tante weten we allebei, dat het goed was en is en blijft. Als schrijvers weten we alles van de kunst van het weglaten. In dat moment lag meer besloten dan in een heel boek.

In de auto zijn we stil. Op de plaats van bestemming zeg ik tegen mijn dushi: “Dit is de laatste keer dat ik tante Generaal heb gezien.” Het is bewaarheid geworden.

Nu is het vroeg in de ochtend van 5 maart en de slaap wil niet komen. Hij vermijdt me, laat me barsten, stuurt me in de donkerte van de kamer vele gedachten, herinneringen, beelden, alles behalve het zwarte gat om in te vallen, de dromen.

“De doden moet je met rust laten,” zei tante Nydia me vroeger wel eens. “Mensen moeten hen niet gaan aanroepen voor allerlei flauwekul. Laat ze toch rusten in vrede!” Nu denk ik aan haar en wens ik haar het licht toe en heel veel van die rustige vrede. Ik weet dat het goed is. Ze heeft me toch verteld dat ze niet bang is om te sterven, noch voor “the world beyond”?
Eindelijk houden al mijn gedachten op te bestaan tot de vogels via het geopende raam hun deuntjes bij ons naar binnen fluiten – is het al half negen? Aardig, dat Morpheus me dan uiteindelijk nog zo’n tijd onder zeil heeft gehouden. De dag begint.

Eerst is er een e-mail van mijn nicht Katy met daarin het verzoek haar een gedicht te sturen van onze tante. Ik loop naar boven, pak de bundels die ik heb. Een handgeschreven briefje uit 2001 fladdert eruit. “Dag lieverd,” is de aanhef. Dat komt aan. “Dag lieverd,” antwoord ik, hardop.

Ze vraagt van alles over hoe ik mijn eerste boek denk uit te brengen, schrijft over de prachtige rapportcijfers van haar oudste kleinzoon Richie (in totaal zal ze er vier krijgen en ze is heel erg trots op alle jongens) maar dat de juf hem wel wat slordig vindt: “De genen, de genen…” Ik hoor het haar zuchten.

Ook laat ze me weten dat zij is overgegaan van Word Perfect naar Word en dat gedeelte wil ik u zeker niet onthouden: “Ik krijg nu les om het onder de knie te krijgen en ik besef, dat het mij niet snel genoeg gaat. Soms heb ik zin om tegen het hele apparaat aan te schoppen, maar de tafel is net iets te hoog.”

Ten slotte lees ik, dat ze bezoek gehad heeft van mijn oudste neef en zijn vrouw. Zijn zus is kort daarvoor overleden. “Het was gezellig, maar ook pijnlijk, omdat Marjan er niet meer is,” staat in de brief. “Sindsdien mis ik jullie allemaal in dat verre en koude Nederland veel meer dan vroeger – ik zit op het zeeterras bij Avila te schrijven!” Ik zie het voor me, haar favoriete plek, de bear chairs. Ze heeft zich later door haar ziekte niet gerealiseerd, dat nog maar betrekkelijk kort geleden deze zelfde neef haar eveneens is voorgegaan.

Na de ochtendwandeling met de hond wil ik me terug trekken in mijn schrijfkamer. Ik werk aan een nieuwe roman. Ik besluit de box cd’s van Mahler mee te nemen, inspirerende muziek van een ongekende schoonheid, vind ik. Ik open de kast en mijn vijf stenen kerstengeltjes rollen eruit. Ik moet lachen – slordig, zou de juf zeggen, tja, toch ook die genen… Maar het meeste denk ik aan de collectie engeltjes die tante bijeen gespaard heeft en die nu even dwars door mijn eigen kleine heelal heenzweven.

En zo blijft de rest van deze dag mijn tante van tijd tot tijd bij me aanwaaien. Er is één heel korte reactie tussen de berichten in mijn mailbox n.a.v. mijn In Memoriam, dat deze krant heeft overgenomen van het blog Caraïbisch Uitzicht. Het is een mailtje van collega Eric de Brabander die de kunst van het weglaten eveneens zo goed heeft begrepen. Juist de eenvoud van die paar woorden, in combinatie met de gebeurtenissen op deze dag maken, dat ik het eindelijk echt besef.

De tante die mij het vaakste het dichtste bij liet komen, is nu nog verder weg gegaan. Het is nu definitief voorbij. Ik snap de impact van tantes woorden dat we hier zo op afstand zitten in het koude Nederland: het is me helaas onmogelijk om over te komen voor het laatste afscheid. Op de een of andere manier weet ik na vandaag, dat het is, zoals het is en dat het er niet toe doet. Wij, met onze Caribische-Nederlandse achtergronden, weten allemaal hoe het werkt. Hier of daar: ons hart komt aan waar het zijn moet. Het is de intentie, waarmee we degene die is overleden met onze gedachten begeleiden.

Eén ding zou ze prachtig gevonden hebben: dat ze de afgelopen dagen met de mooiste foto’s in alle kranten gestaan heeft. Het is haar zo van harte gegund en brengt haar dichterbij dan ooit.

[eerder verschenen in Antilliaans Dagblad, 10 maart 2012]

Anil Ramdas: Wat blijft zijn de herinneringen

door Lila Gobardhan-Rambocus

Mijn kennismaking met het werk van Anil Ramdas kwam door de publicatie De strijd van de dansers. Biografische vertellingen (1988). Het boek geeft een prachtige beschrijving en een haarscherpe analyse van de machtsverhoudingen op het eiland Curaçao, waar hij in de jaren tachtig van de vorige eeuw onderzoek naar deed. De ontmoeting kwam vele jaren later in Suriname, toen Anil Ramdas als ‘Writer in Residence’ aan het Instituut voor de Opleiding van Leraren colleges taalbeheersing (columnschrijven) verzorgde voor een deel van het jaarprogramma 2006-2007 van de opleiding mo B-Nederlands, waar ik opleidingscoördinator was. Het was een hele eer dat de studenten colleges zouden krijgen van zo’n erudiet persoon en hun kennis daardoor zouden kunnen verbreden. Al tijdens de correspondentie werd duidelijk dat het een goede samenwerking zou worden. Anil heeft op verschillende momenten aangegeven dat het prettig werken was met onze studenten, voor wie hij een diepe bewondering koesterde. Zelfs in januari 2012 maakte hij er gewag van tijdens een rondetafelgesprek in een van de programma’s van Writers Unlimited (Winternachten) in Den Haag. Hij vertelde toen dat hij les gaf aan veel vrouwen (het waren er veertig) en een man. Ze hadden allemaal een fulltimebaan, werkten soms ook op redacties van verschillende kranten en daarnaast studeerden ze verder. Voor hem moesten ze elke week heel veel lezen en dat deden ze. Onvoorstelbare discipline, ambitie en gedrevenheid, noemde hij dat.

Ramdas heeft zijn leven lang (hoe wrang klinkt dit nu) zijn interesse voor Suriname behouden; het land was deel van hem en dat mocht iedereen op de wereld weten. Zijn reizen naar India en zijn driejarig verblijf aldaar verdiepten zijn inzichten in de eigen achtergrond. Hij had een haat-liefdeverhouding met de Hindostaanse cultuur, die echter wel zijn basis bleef. Vanuit de Hindostaanse waarden, en met stevige kritiek op de misstanden, benaderde hij wat op zijn weg kwam en waarvoor hij heel veel las, immens veel. Dat heeft hem gevormd tot de denker die hij was. Ik ben er zeker van dat er veel herkenning zal zijn bij de Hindostaanse cultuurgroep als die zijn werk leest/ heeft gelezen. De Hindostaanse cultuur is ten dele een zwijgcultuur (Manai ka boli: wat zullen mensen zeggen) en Anil had het regelmatig over zaken die altijd verzwegen werden, en dat stak soms. Vooral Hindostaanse vrouwen hebben het door deze cultuur zwaar en daarom ontworstelen ze zich er steeds vaker aan. Dat zag Anil ook bij de opleiding Nederlands, waar natuurlijk niet alleen Hindostaanse vrouwen op waren.

Ramdas hield van vrouwen; hij hield van de vrouw als mens. Verstandig vond hij ze, die vrouwen en hij beschreef ze, vooral Hindostaanse vrouwen, want hun cultuur kende hij het best. Respect had hij voor ze, bewondering zelfs en hij is dit beeld van de sterke vrouw trouw gebleven. Is het niet deze Anil Ramdas die hevig verliefd werd op zijn buurmeisje, later met haar trouwde, een dochter en een zoon kreeg, en tot het laatst in Paramaribo (oktober 2007) met mij en mijn man liefdevol over hen sprak?

Anil Ramdas wenste zijn kennis met Nederland én met Suriname te delen. Dat werd hem niet altijd in dank afgenomen. Ons – of je nu uit de cultuurgroep afkomstig was of niet – gaf hij veel stof tot nadenken. Hij heeft zich altijd verbonden gevoeld met Suriname en vanuit zijn Surinaams-Hindostaanse achtergrond maakte hij de rest van de wereld ook deel van zichzelf. Daardoor ontsteeg hij alle engheid die er ook was en bleef ondanks alles zijn liefde voor het land. Zijn zelfgekozen dood zullen we, hoe erg we die ook vinden, moeten respecteren. Wat blijft zijn de mooie herinneringen die hij ons naliet.

Wie was Anil Ramdas?

door Els Moor

Op donderdag 16 februari, zijn 54ste verjaardag, overleed de veelzijdige mediawerker en schrijver Anil Ramdas in zijn woning in Loenen aan de Vecht, Nederland. Anil Ramdas was Surinamer van geboorte en heeft het grootste deel van zijn leven in Nederland gewoond.

read on…

Nydia Ecury overleden

Willemstad — De Arubaanse artistieke duizendpoot Nydia Ecury (86) is vanochtend heengegaan. De Arubaanse woonde sinds 1957 op Curaçao. Ze was de zus van verzetsheld Boy Ecury, die in de Tweede Wereldoorlog ter dood werd veroordeeld omdat hij weigerde zijn kameraden te verraden. De dood van haar broer heeft een grote leegte achtergelaten in het gezin Ecury.

Nydia Ecury speelde toneel, vertaalde buitenlandse scenario’s in het Papiaments en schreef proza en gedichten in haar moedertaal, Nederlands en Engels. Ze verscheen in de film Almacita Di Desolato als Mama Grandi. Ze heeft vijf gedichtenbundels uitgebracht, waaronder Bos di Sanger, en schreef diverse kinderverhalen. Ze was een ambassadrice van de Antilliaanse literatuur. De spraakwaterval vertegenwoordigde de Nederlandse Antillen op literatuurfestivals in het Caribisch gebied, Nederland en de Verenigde Staten. Ze was vooral bekend door haar muzikale poëzievoordrachten. Ook verwierf ze faam met haar one-woman show Luna di Papel uit 1980. Vanwege haar culturele bijdragen heeft ze twee keer een lintje ontvangen van het Koninklijk Huis. Ecury was voorheen docent Engels. Dit beroep beoefende ze tot 1987. De bekende Curaçaose pianist Wim Statius Muller componeerde de wals ‘Nydia’ voor haar. Ecury, die de laatste jaren aan Alzheimer leed, verscheen dit jaar in de personality-kalender van New India Assurance. Dochter Caresse Isings was de ontwerper van de kalender. Ecury laat ook haar zoon, Alexander Isings, achter. Nydia, rust zacht.

[uit Amigoe, vrijdag 2 maart 2012]

In memoriam Nydia Ecury (1926-2012)

Nydia Maria Enrica Ecury werd op 2 februari 1926 op Aruba geboren uit een donkere vader en een blanke moeder. Op haar dertigste is zij op Curaçao gaan wonen. Ecury is gescheiden en moeder van twee kinderen. Aan de Nilda Pinto-school gaf zij lessen in het Engels en Papiaments. Daarna is zij gedetacheerd bij het Departement voor Onderwijs.

Als mede-oprichtster van de toneelgroep Thalia heeft Ecury geregisseerd, toneel gespeeld en enkele buitenlandse blijspelen bewerkt. Ook leidde zij een toneelgroep van kinderen tussen zes en twaalf jaar. Als cabaretière trok zij met haar ‘one woman show’, Luna di papel, papieren maan, volle zalen.

Van Nydia Ecury zijn vier poëziebundels uitgekomen. In 1972 verscheen Tres Rosea, drie ademtochten, die samen met Mila Palm en Sonia Garmers is geschreven. Het boekje gaat over alledaagse onderwerpen zoals kinderen, kindermeisjes en vriendschap. Meer diepgang heeft het gedicht ‘Sekura’, droogte, dat illusies en dood als thema’s heeft.
In februari 1976 publiceerde zij de bundel Bos di sanger, stem van het bloed. De dichteres is zich bewust geworden van haar veelzijdige afstamming. In 1978 publiceerde zij haar derde poëziebundel Na mi kurason mará’, aan mijn hart verknocht, en in 1984 een vierde bundel onder de titel Kantika pa mama tera ofwel ‘Song for mother earth’ met een Engelse vertaling naast de Papiamentstalige tekst.

Rekuerdo

Mi ta korda tempu di aña
ku solo su sombra djatardi ta largu
i souchinan ta bula pasa
desesperá
kasi raska tera
buskando kiko
Djo sa

Mi ta korda tempu di aña
ku Kuaresma ta den
i mucha bon mucha
n’ ta kome ni un mangel
ni un snup
i biento ta supla
manera chapara
riba lomba di tur mata ku tin

Mi ta korda tempu di aña
ku awa ta yobe
enbes di bai skol
nos ta para b’ei het sapatiá
Ranchero kañá
ta bringa ku otro
pa djis despues hasi bon
tumando mas beter ainda
bashando kansion
na Spañó

Mi ta korda tempu di aña
ku kosecha ta den
nan buriku mará
na porta di tienda
komadernan di Tanki Lender
i di Nòrt
ta ofrese pampuna
bonchi ku pinda
i maíshi di rabu
pa traha pan batí
riba kasuela
na fogón

Mi ta korda tempu di aña
ku tin alabansa pa Mama Maria
ainda mi boka ta purba
aroma di sensia
i mi ta sinti
kon bas di e orgel
ta lora, ta bini
te boltu
nèt den mi pechu

Mi ta korda tempu
ku aña t’ei kaba
i Marichi, mi wela
ta trese foi tienda
ròl di sèn pretu
i bòter di ròm
pa gradisi mei anochi
dandé
pa kantika bunita
i tur bon deseo

Mi ta korda…
Te dia ku sombra di solo
di mi bida
ta largu
lo mi sigui korda
tur tempu di aña
di ‘Ruba!

Pa Shon Kita Scholten (r.i.p.)
bondad en pasta

Herinnering

Ik herinner mij de tijd van het jaar
wanneer de middagschaduw van de zon lang is
en zwaluwen voorbijvliegen,
wanhopig,
bijna de grond rakend,
zoekend naar
God weet wat.

Ik herinner mij de tijd van het jaar
wanneer het Vasten is
en lieve kinderen
geen zuurtje
of snoepje eten
en de wind
als een gesel waait
over de ruggen van alle planten die er zijn.

Ik herinner mij de tijd van het jaar
wanneer het regent,
in plaats van naar school te gaan
staan wij onder de dakgoot te trappelen,
aangeschoten Rancho-bewoners
vechten met elkaar,
om het eventjes later weer goed te maken,
terwijl zij dan nog meer borrels nemende
liedjes in het Spaans
staan uit te kramen.

Ik herinner mij de tijd van het jaar
wanneer de oogst binnen is.
Met hun ezels vastgebonden
aan de poort van het winkeltje
bieden de commères van Tanki Leendert
en van Noort
boontjes en
pinda’s te koop
maïs aan de stengel
om broodjes van te maken
op de braadplaat
in de oven.

Ik herinner mij de tijd van het jaar
wanneer er lof wordt gezongen voor Moeder Maria.
Nog proeft mijn mond
de geur van wierook
en voel ik
hoe de bas van het orgel
weergalmt en dan precies
tegen mijn borst terecht komt
en zelfs weerkaatst.

Ik herinner mij de tijd
wanneer het jaar teneinde loopt
en Marichi, mijn grootmoeder,
vanuit de winkel
rollen munten van een cent meeneemt
en flessen rum
om te middernacht
de dandézangers te bedanken
voor de mooie liedjes
en alle goede wensen.

Ik herinner mij…
Tot aan de dag dat de schaduw
van mijn levenszon
lang is,
zal ik blijvend de herinnering koesteren
aan alle jaargetijden
van Aruba.

Opgedragen aan Mevrouw Kita Scholten (r.i.p.),
de goedheid zelve.

[Vertaling: D.M. van Schendel-Labega]

[uit Anton Claassen, De navelstreng van mijn taal, Amsterdam: In de Knipscheer, 1992]

Nydia Ecury is niet meer

In memoriam Nydia Ecury (Aruba, 2 februari 1926 – Curaçao, 2 maart 2012)

door Giselle Ecury

Twee uur geleden belde mijn neef Alexander Isings mij op om me te laten weten dat zijn moeder, Nydia Ecury, vanochtend is overleden.

Een legendarische vrouw, een bijzonder mens, een geweldige lerares Engels en Papiaments, schrijfster van kinderboeken, van bijzondere poëzie, een perfecte performer.

Een vrouw die al ruimschoots een vijftiger was en op een dag zei: “Ik ga een onewomanshow doen.” En ze deed het. Ze trok er volle zalen mee. Ze kreeg er heel veel lachers door op haar hand en echt erg veel mensen spreken me er nog altijd op aan. Bij de herinnering aan haar grappen alleen al schieten de tranen hen in de ogen. Als je beelden van die show ziet, begrijp je direct waarom. Alles klopt, qua kleding en timing, mimiek, en types die ze uitbeeldt. Zelfs als je de taal niet verstaat, is het geestig.

Een vrouw die zich redde in een mannenmaatschappij. Ze voedde twee kinderen op en kon dit eenoudergezin goed onderhouden, bakte bolo, vierde verjaardagen, leerde hen waar het in dit leven om draait.

Haar huis stond open voor iedereen die het aandeed.

Deze bijzondere vrouw was vooral ook: mijn tante.

Zij was het die me op mijn 18e vijf dagen van Aruba haalde, waar ik voor het eerst sinds 12 jaar logeerde, omdat ze vond, dat ik ook Curaçao moest leren kennen. Wat ze misschien wel bedoelde, was, dat ik háár moest leren kennen, plus haar zoon en dochter, mijn neef en nichtje, mijn familie op dat eiland waar zij zoveel van hield en waar ze zo thuis was.

Zij nam me vele jaren later mee naar het huis waar in 1911 mijn vader geboren werd: het huidige Museum Kurá Hulanda.

Ik zal nooit vergeten hoe ze de werkzame bouwvakkers daar voorzag van grappen en een privé onewomanshow.

Hoe ze altijd wel voor iedereen die ze op straat zag, veelal gewoon vreemden, iets aardigs zei: “Wat zie je er vandaag mooi uit, wat zit je haar leuk, ach, wat staat die jurk je leuk!” En zonder dat ze het wist, dacht ik dan aan mijn vader, die dat ook altijd deed.

Bij haar logeerde ik zeer regelmatig en daar verheugde ze zich op. Ze belde me dan om me te laten weten, dat ze een aantal keer moest optreden en daar was elke keer wel een bezoek aan de Gouverneur bij. Dan drong ze erop aan, dat ik vooral nette kleren meenam. Stond ik – zelf inmiddels een jaar of 40 – dan vóór haar op zo’n bewuste avond, bekeek ze me om vervolgens mijn doorgaans keurig nette outfit vrijwel direct af keuren.

“Ga je zó naar de Gouverneur? Met open schoenen? Met blote schouders? Dat kan niet. Zó kun je niet mee!” In discussie ging ik niet. Ik leende een paar nette hakken en een omslagdoek van haar en zo maakte ik haar gelukkig.

Op een dag stribbelde ik toch vrolijk een beetje tegen. “Tante Generaal” noemde ik haar.

Misschien was ik de enige, die zoiets ongestraft kon zeggen, die haar zó durfde te noemen. Ze gooide haar hoofd in de nek en lachte er hartelijk om. Het werd een eretitel. Het was bekend, dat zij vanaf dat moment mijn Tanta Generaal was, mijn dushi tanta… General!

En werden haar geregel en restricties héél erg, dan keek ik haar aan en noemde ik haar Tanta Generalissimo. Dat ontlokte helemaal een hoop plezier en vooral één uitroep: “Ai, Ecury yu!”

Zij organiseerde mijn eerste optreden, toen mijn debuutdichtbundel uit was, bij haar op de porch. Ze was trots en blij, dat nu iemand van de volgende generatie eveneens poëzie schreef, dat “het werd doorgegeven”, zoiets vond ze belangrijk.

Nu is ze er niet meer. Eigenlijk al langere tijd niet, omdat haar doorgaans ijzeren geheugen haar sinds een paar jaar in de steek liet. Een moeilijke tijd – dementie is in het laatste stadium vooral voor de mensen uit de omgeving van de patiënt erg moeilijk. Dat hele proces heb ik met mijn moeder meegemaakt. Het gevoel is dubbel, als de dood daar dan op volgt. Het is voorbij – een opluchting, maar vooral: wat definitief. Want ze is wel die moeder en oma, die vriendin. En voor mij: mijn tante Generaal. Ik heb er alle vertrouwen in, dat zij goed is aangekomen bij allen die haar zijn voorgegaan en die van haar hielden.

Nydia Ecury.

Alleen haar naam zegt eigenlijk meer, dan alles wat ik hier zomaar, zonder pauzeren, heb opgeschreven.

Anil, chukuria!

door Stuart Rahan

Hij wilde universalist zijn met Suriname, Nederland en India als referentiekader. Suriname als geboorteland, Nederland vanwege zijn woonplaats en het India van zijn voorouders. Anil Ramdas, schrijver, columnist en programmamaker heeft er zelf voor gekozen uit het leven te stappen. Een absolute stap, die veel vragen oproept, kijkend naar een leven vol van passie om te leven en te laten leven. De universalist Anil Ramdas schuwde de discussie en het debat niet. Integendeel, hij zocht het op en velde gefundeerd zijn oordeel. Niet alle critici waren lovend. Logisch, want in een multiculturele samenleving als Nederland was hij niet alleen allochtoon, hij was ook een niet-westerse allochtoon die zich niet moest verbeelden dat hij de oplossing had voor acceptatie van twee miljoen buitenlanders (inclusief tweede en derde generatie in Nederland geborenen) door vijftien miljoen Nederlanders. Anil Ramdas was een van de weinige gekleurde critici die regelmatig de geïnstitutionaliseerde haatzaaierij door Geert Wilders en zijn PVV bij het afval schreef. In een essay (Universalisme, relativisme en barbarisme, 31-08-2011) ziet Ramdas duidelijk een culturele klasse ontwaren van onbeschaafde blanken, die we de onderklasse noemen en die zich gedraagt als een nieuwe etnische groep. De Henk’s en Ingrid’s waar in plaats van hen op te voeden en te verheffen Wilders en gelijkgestemden compassie en deernis voor tonen. In zijn roman Badal noemt hij deze onderklasse ook wel ‘white trash’ die de moeite van een studie waard is. Alleen, zoals de Hollanditische instelling altijd redeneert, zal de onderzoeker niet van allochtone afkomst mogen zijn, terwijl omgekeerd de blanke invalshoek op de multiculturele ontwikkeling de enige en juiste benadering is (geweest). Wetenschappelijke onderzoeken laten zich niet leiden door etnische afkomst. Het is zelfs een toegevoegde waarde. Al tientallen jaren bestrijden elke week weer witte voetbalhooligans elkaar ergens buiten de voetbalstadions (soms ook erbinnen) op leven en dood. Het kost de Staat klauwen met geld zonder zicht op definitieve uitbanning. Het hooliganisme lijkt te horen bij de witte Nederlandse cultuur, maar als Marokkaanse raddraaiers weer eens voor overlast zorgen dan is Nederland te klein en moeten deze ongenode gasten maar hun Nederlands paspoort inleveren en vertrekken. Wat te doen met voetbalhooligans? Ik zeg: “Stop ze in een arena en laat Darwins natuurlijke wet van de sterkste maar op ze los.” In deze wij-tegen-zij-samenleving maakte Anil Ramdas zich ook zorgen om zijn eigen kroost. Geboren en getogen in Nederland, gevoed en opgevoed volgens de Nederlands- westerse maatstaven zullen zij hetzelfde lot ondergaan als hun vader. Een ‘allochtonenstatus die niks toevoegt aan de Nederlandse identiteit’, ook voor zijn nazaten, met nationale instemming van het Centraal Bureau voor de Statistiek. De universalist Anil Ramdas had zijn angsten maar wist ook met veel humor de etnische strafhokken te relativeren. In zijn tienerjaren had hij Turks Fruit van Jan Wolkers gelezen met muzikale begeleiding van Abraxas van Carlos Santana. Een wereld van verschil in vergelijking met de weeïge tonen van Toots Thielemans. “Mijn exemplaar van Turks Fruit had ik gestolen uit de boekhandel van Kersten, aan de Domineestraat in Paramaribo. Ik was zo onder de indruk van het omslag, dat ik het boek in mijn rechtersok stopte. Ik vind het stelen van een boek zoiets als een mensenrecht, zoals het stelen van brood als je honger hebt. Abraxas had ik niet gestolen, een langspeelplaat past niet in je sok en bovendien is het stelen van muziek geen mensenrecht.” Anil Ramdas had niet de politieke arena als strijdtoneel, het was de haat-liefdeverhouding met zijn afkomst en de onzekere toekomst over zijn benoeming in de analen van de Nederlandse samenleving die hem kritischer maar tegelijk somberder maakten. Misschien had hij de biografie van zijn held V.S. Naipaul tot zich moeten nemen: The world is what it is. Chukuria, Anil!

[uit de Ware Tijd, 23/02/2012]

In memoriam Ann Harris

Op 22 januari j.l. overleed in Den Haag de Surinaams-Nederlandse schrijfster en verhalenvertelster Ann Harris, voor sommigen bekend als Ann Bos-Harris. Vergeleken bij het verscheiden van Erich Zielinski en Anil Ramdas, dat in beide gevallen in de media allerminst onopgemerkt bleef, kan men zeggen dat Ann Harris op fluwelen pantoffels uit dit aardse is weggeslopen. Met een klein gepubliceerd oeuvre is zij binnen de literatuur tamelijk in de marge gebleven.

Ann Harris werd geboren op 5 juni 1938 in Paramaribo. Al vroeg verhuisde zij naar Albina, het grensplaatsje aan de Marowijnerivier in Oost-Suriname. Daar bracht zij haar kindertijd door. Op haar twintigste vestigde zij zich in Nederland. In Den Haag werkte zij jarenlang in het onderwijs. Zij werd er ook politiek actief binnen de PvdA. Sinds 2003 was zij verbonden aan de Haagse Stichting Draj, een instelling die alle Haagse kinderen tussen acht en dertien jaar wil betrekken bij hun culturele leefomgeving in wijk en stad. Ann Harris schreef verhalen voor de stichting.

Het gepubliceerde werk van Ann Harris telt vier titels. Haar debuut maakte zij in 1992 met Als stilte in sterrennacht onder de naam Ann Bos-Harris, een bundeltje dat tweemaal werd herdrukt. In 1998 verschenen twee dichtbundels, Slaaptheater en Sribi Kino. In 2006 werd de bundel De Goslar, Wrawrafru en andere verhalen ten doop gehouden bij de Haagse Kunstkring.

Chitra Gajadin schreef voor Biblion over deze verhalenbundel voor kinderen vanaf ca. 12 jaar:

‘Tien grappige verhalen waarin heen en weer gereisd wordt tussen Nederland en Suriname. Niet voor niets zien deze verhalen eruit als gedichten. Ann Harris schrijft in beknopte, heldere stijl waarbij ze met haar (jonge) lezers op avontuur gaat. Steeds vormt de vertrouwde omgeving in Nederland het vertrekpunt voor een spannende reis naar Suriname. Harris verweeft deze tochten met de nodige uitleg waardoor haar verhalen toegankelijk zijn voor eenieder. Verlangen naar het land dat ooit werd verlaten, is inmiddels een duidelijk aanwezig migratiegegeven in de klas. […] Haar taalgebruik zal jong en oud aanspreken. De verhalen zijn geïllustreerd met zwart-wittekeningen van Anne van Buul die eerder een bundel van Toon Tellegen illustreerde; omslagillustratie in kleur.’

Belazericus laat fijne herinneringen achter

door Donovan Mijnals

Paramaribo – De goochelaar ‘Professor Belazericus’ is niet meer. Hij werd dinsdag ten grave gedragen nadat hij op 82-jarige leeftijd overleed. In de jaren ‘80 en ‘90 was hij razend populair onder zowel kinderen als volwassenen. Er zijn dan ook weinigen uit die periode die hem niet kennen. Wat Leonard Cederboom zoals Belazericus echt heette zeker achterlaat is een scala aan fijne herinneringen in de harten van kinderen, van wie de meesten nu volwassenen zijn.

Vorig jaar nog heeft hij optredens verzorgd bij een speciale kindermiddag georganiseerd door Eftee Books en Stichting Projecten Christelijk Onderwijs Suriname. Frits Terborg van Eftee Books herinnert zich dat de goochelaar wat moeilijk liep, maar verder was hij nog steeds heel erg energiek. “Zijn dood heeft mij heel erg verrast, ik heb hem de vorige week nog gesproken”, vertelt Terborg onthutst. Volgens Terborg is Cederboom altijd al een beetje goochelaar geweest. “Hij was doelman en ook daar haalde hij trucjes uit. Als hij een bal gepakt had, kon hij die zomaar laten verdwijnen en het van ergens anders weer tevoorschijn halen”, herinnert de boekhandelaar zich.

Jeugdherinneringen
Sabrina Martosoewiknjo herleeft heel even een deel van haar jeugd als ze de naam Belazericus hoort. Een stroom aan herinneringen borrelt daardoor op. “Ik was elf toen ik hem voor het eerst meemaakte op het feestje van een nichtje. Ik vond het echt leuk!”, vertelt ze enthousiast. Ze kan zich nog goed voor de geest halen welke goocheltrucs Belazericus precies deed. Zo liet hij vaker vrouwen naar voren komen wiens ondergoed hij dan tevoorschijn ‘toverde’. Anderen liet hij dan weer op wonderbaarlijke wijze een ei leggen. “En in afwachting op het resultaat zei hij danfini fidi fisi.” Zijn eigen versie van de bekende spreuk ‘hokus pokus pilatus pas’.

Eerste goochelaar
Ook Roger Leeuwin kan zich nog goed herinneren welk enthousiasme samenging met de naam Belazericus, die volgens hem veel bij de Dolfijn optrad. “Als hij eraan kwam, rende iedereen een beetje als een kip zonder kop erop af”, vertelt hij lachend. Maar die aantrekkingskracht oefende Cederboom niet alleen op kinderen uit. Vroeger, als hij de feestattractie was, kon je er donder op zeggen dat er ook een menigte belangstellenden rond zou hangen. Sommigen compleet met de eigen kroost die het geheel van een veilig afstandje gade sloeg. “Volgens mij was hij de eerste goochelaar, en zeker de populairste. Voor mijn part was hij nog lang doorgegaan”, mijmert Sabrina na.

[uit de Ware Tijd, 22/02/2012]

De bewaker van de Merians is niet meer

Gisteravond bereikte ons het droeve bericht dat Piet Verkruijsse is overleden. Verkruijsse nam jarenlang een vooraanstaande plaats in binnen de neerlandistiek. Na de opheffing in 1997 van het papieren tijdschrift Dokumentaal, informatie– en communicatiebulletin voor neerlandici (1972-1997), waarvan hij een steunpilaar was, werd hij redacteur van Neder-L (link zie de kolom rechts). In de bijna 15 jaar dat hij aan Neder-L heeft bijgedragen en geredigeerd, demonstreerde Piet overtuigend hoe belangrijk een goede academische nieuwsvoorziening is. De laatste jaren was Piet Verkruijsse de bibliothecaris van de Artisbibliotheek van de Universiteit van Amsterdam, een van de belangrijkste plaatsen ter wereld waar de werken van Maria Sybilla Merian worden bewaard.

Francien Petiet, redacteur van Neder-L, herdacht hem zo:

Of ik niet in de redactie van Neder-L zou willen zitten? Die vraag legde Piet mij enkele jaren geleden voor. We hadden afgesproken in de Artisbibliotheek, waar hij destijds als conservator werkzaam was. Daar zouden we het een ander doornemen en zou ik wegwijs worden gemaakt in Neder-L en de daaraan verbonden werkzaamheden. Ik kwam aanlopen en trof Piet buiten voor de bibliotheek aan. Op de muur van de Artisbibliotheek zat een buitengewoon grote vlinder en Piet was aan het wachten op een specialist van het nabij gelegen Hortus Botanicus. Piet was aan het speculeren wat voor een soort vlinder het zou kunnen zijn en was ervan overtuigd dat het een bijzonder exemplaar was. Hij was voor zijn doen dan ook redelijk opgewonden. Wellicht zag hij zichzelf opnieuw op de voorpagina van de NRC, maar dan niet als ontdekker van een nieuwe Bredero-druk. We bleven doodstil wachten. Toen eenmaal de ‘vlinderexpert’ kwam werd meteen duidelijk dat het een veel voorkomende reuzenvlinder was (de naam is mij ontschoten), ontsnapt uit de vlinderkas van de Hortus, maar niet bijzonder en niet de moeite van het vangen waard. We gingen enigszins teleurgesteld naar binnen, waar we de rest van de middag gesproken hebben over Neder-L.

Het was de bedoeling dat ik Piet zou vervangen, maar daar is weinig van terecht gekomen. Ik werd toegevoegd aan de redactie. De afgelopen jaren bleef de bijdrage van Piet aan Neder-L zeer groot, helemaal toen de weblog van start ging. Veel berichten waren afkomstig van Piet, die een groot netwerk om zich heen had, veel nieuwsbrieven ontving; op het gebied van de Nederlandse taal en literatuur en natuurlijk boekwetenschap ontging hem weinig. Zelfs de laatste dagen voor zijn overlijden was Piet nog betrokken bij Neder-L. Weliswaar was hij te moe om zelf berichten te plaatsen, maar berichten naar mij doorzetten deed hij nog wel. Op woensdag 15 februari ging ik samen met een goede vriendin naar Piet toe om definitief afscheid te nemen, ik namens de redactie van Neder-L. Piet was moe en lusteloos, maar nog wel Piet. Rustig als altijd zei hij dat hij op was en dat het leven voor hem zo geen zin meer had. Het was, hoe zwaar ook, goed om dat van hemzelf te horen. We spraken kort over zowel leuke als minder leuke zaken. De Artis-bibliotheek kwam voorbij, Zeeland en natuurlijk ook Neder-L. Hij was blij met de inzet van de nieuwe Neder-L-ers Bas Jongenelen en Fabian Stolk.

Het is moeilijk te accepteren dat Neder-L zonder Piet verder moet. Hoewel, helemaal weg is hij natuurlijk niet. Als mede-oprichter blijft Piet digitaal voortleven via Neder-L. Een kleine troost voor een groot verlies.

Anil Ramdas – In Memoriam

door Ezra de Haan

Anil Ramdas (1958-2012) was jarenlang een grote belofte en wist die verwachtingen ook waar te maken. Hij zag er goed uit, was een bevlogen journalist en trok zodra hij dat kon alles naar zich toe.

read on…
  • RSS
  • Facebook
  • Twitter