blog | werkgroep caraïbische letteren
0
 

De Surinaamse taalproblematiek (11 en slot)

door mr dr W.R.W. Donner

De Namibische optie

Ik vermeldde in het voorgaande dat Namibië na de onafhankelijkheid het Engels verhief tot officiële taal terwijl de Namibiërs nooit iets te maken hadden gehad met die taal. Ik heb de verantwoordelijke autoriteiten in Suriname in de loop der jaren trachten warm te maken voor deze optie. In 1967 haalde ik als lid van de culturele adviesraad voor het Koninkrijk de Venezolaanse autoriteiten over om het Spaans in Suriname te komen bevorderen. Hetgeen ze met genoegen deden. Vervolgens maakte ik mij met kracht sterk voor het plan van de regering-Pengel om door middel van talenpractica het Spaans in Suriname te introduceren. (Sommigen beweren met stelligheid dat ik degene was die de heer Pengel zo gek wist te krijgen. Dit is onzin. De heer Pengel was al gek op het Spaans). Helaas is van deze plannen niet veel terecht gekomen. Het Spaans schijnt in Suriname niet aan te kunnen slaan.

In 1984 legde ik tijdens een bezoek aan Suriname de toenmalige minister van Onderwijs Sankatsing een plan voor om over te stappen op het Engels. Daartoe zou elk jaar het aantal lesuren moeten worden opgevoerd vanaf de kleuterschool, met schrapping van minder belangrijk geoordeelde vakken o.m. Nederlandse literatuur. Als het plan zou zijn doorgevoerd zou vandaag de dag bijna het gehele Surinaamse volk het Engels machtig zijn geweest en had men het Nederlands zonder moeite naar het tweede plan kunnen verwijzen. Met de Caricom in het achterhoofd hoop ik, dat de verantwoordelijke autoriteiten dit plan weer in overweging zullen willen nemen.

Grondwet
In mijn Proeve van een Grondwet voor Suriname die ik in 1987 aan de Surinaamse autoriteiten aanbood schreef ik het volgende:

Commentaar. Het zou niet van werkelijkheidszin getuigen indien Suriname zou vasthouden aan het Nederlands als officiële taal. Hiervoor zijn steekhoudende argumenten aan te voeren verband houdende met a) de wijze waarop de Hollander zijn eigen taal ervaart en denkt over anderen die het Nederlands hanteren. b) de positie van Suriname binnen de regio.
ad a) De Hollanders plegen hun eigen taal niet serieus of te serieus te nemen. De Fransen, de Britten, de Italianen, de Duitsers, noem maar op, zij allen doen moeite om anderen hun taal aan te leren middels allerlei instanties in binnen en buitenland zoals Humboldt-stichtingen, Alliance Française etc. Niet zo de Hollanders. Men zal in het buitenland tevergeefs speuren naar instellingen die zich voor de verbreiding van de Nederlandse taal inzetten. En geen enkele Nederlandse regering piekert erover een dergelijk initiatief te financieren, te subsidiëren of te stimuleren. Er bestaan enige instellingen in Nederland die de zuiverheid van het Nederlands in hun vaandel voeren. Maar instellingen die zich voor de verbreiding daarvan over de landsgrenzen heen inzetten bestaan er niet. De Hollander zal een buitenlander steeds in diens eigen taal trachten aan te spreken. Wellicht om te tonen hoe erudiet hij is (hij pleegt te glunderen als hem wordt gezegd hoe geweldig veeltalig hij wel is) of misschien acht hij anderen niet in staat tot een behoorlijke beheersing van het Nederlands. Hij drijft de spot met het Nederlands van de Vlamingen en de Zuid Afrikanen en zal nimmer het Nederlands van de Surinamers als volwaardig ervaren zoals een Brit dat doet met de taal van de Barbadianen of de Spanjool of Portugees dat doen met de taal van n’importe welke Latino dan ook. Een Brit, een Fransman, een Spanjaard of een Portugees, ze vinden het allen volkomen normaal in hun taal te worden toegesproken en staan daar eigenlijk niet eens bij stil. Zij eisen met andere woorden voor zichzelf niet het monopolie op van de taal. De Nederlander reageert echter met: gunst spreekt u ook Nederlands? En je spreekt het of slecht of onzuiver, nooit goed in hun ogen. De nieuwste mode is: je spreekt geen sprekend Nederlands. Jos de Roo die ook Surinaamse boeken recenseert voor Radio Wereldomroep zei eens ‘Don Walther schrijft geen levend Nederlands’. Welke Spanjool zegt ooit van een Mexicaanse of van welke andere schrijver dan ook dat hij geen levend Spaans schrijft? Hij ervaart het als een verrijking van de taal als iemand anders het Spaans afwijkend hanteert. De Nederlander ervaart dat echter als iets verwerpelijks; als iets barbaars. Suriname doet er m.i. goed aan lering te trekken uit de wijze waarop andere landen die in min of meer een gelijksoortige situatie verkeren te werk zijn gegaan bij de keuze van hun taal. Namibië koos voor het Engels niet voor het Zuid-Afrikaans toen het de onafhankelijkheid verwierf. Indonesië ging over op het Bahasa Indonesia en het Engels. Zaïre (Kongo) koos voor het Frans.
Op de Antillen gaat men in toenemende mate over op het Papiamentu. Geen mens die daar in Nederland warm of koud van wordt of werd. Erger nog: men houdt er in Nederland ernstig rekening mee dat het Nederlands als de gemeenschappelijke markt eenmaal een feit zal zijn, zal verdwijnen. Nu al worden talrijke colleges aan Nederlandse universiteiten in het Engels verzorgd en gaan er stemmen op de eis van een behoorlijke hantering van het Nederlands bij naturalisatie maar te laten vervallen. Periodiek worden voorstellen om het gebruik van de Nederlandse taal in de grondwet op te nemen om zeep geholpen in de Tweede Kamer.
ad b) Zowel uit een oogpunt van vergroting van de communicatiemogelijkheden als uit gevoelsoverwegingen zal men nu al in Suriname een beslissing moeten nemen over de officiële taal. Het ligt voor de hand te kiezen voor het Engels. In de eerste plaats omdat die taal de Surinamer beter ligt en daardoor gemakkelijker kan worden aangeleerd, in de tweede plaats doordat men via radio, film en televisie meer contact heeft met het Engels dan met het Spaans of het Portugees.

Slotopmerking

Wijlen Jagernath Lachman placht te zeggen: Ware woorden zijn niet mooi en mooie woorden zijn niet waar. Met mijn beschouwingen zal ik weer tegen vele schenen hebben geschopt en ik reken erop dat de franc tireurs en andere lieden met weinig toegevoegde waarde voor de samenleving, al schietensgereed zijn met hun giftige pijlen en hun braaksel. Ik reken op termen als publiciteitsgeil omdat ik zoveel schrijf. (Als je in het buitenland als hoogleraar weigert te schrijven word je ontslagen. In Suriname schijnt het schrijven als een afkeurenswaardige bezigheid te worden beschouwd. Helaas heb ik mijn buitenlandse veren nog niet kunnen afschudden, vandaar mijn geschrijf.)
Het tweede verwijt dat ik verwacht is: Streven naar erkenning. Gek is dat. Een man die door de Verenigde Naties waardig werd bevonden om in een commissie met mensen als Perez de Cuellar de voormalige secretaris-generaal van die organisatie en andere hoogwaardigheidsbekleders de cultuurschatten van de wereld te inventariseren zou snakken naar erkenning van Tja Dorsie c.s.
Een lieve dame zei eens: ik heb niets te leren van iemand die in de nor heeft gezeten. Daarvoor hulde. Ik doe een beroep op deze francs-tireurs om deze keer met deugdelijke argumenten mijn ongelijk aan te tonen en niet met bakba winkrie-termen. Verwijzingen naar mijn verleden om mijn argumenten te ontkrachten zullen bijvoorbeeld weinig indruk maken. Had ik niet gezeten dan was ik nooit in staat geweest om boeken te schrijven, was ik nooit naar het buitenland vertrokken om daar onschatbare ervaring op te doen (die ik thans tracht over te brengen) en was ik zeker als nummer zeventien op de lijst van meneer Bouterse terechtgekomen.

16 mei 2011

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter