blog | werkgroep caraïbische letteren

‘De hoop om in een andere wereld aan te komen was ijdel’; Anil Ramdas 1958-2012 (I)

door Michiel van Kempen
Luttele maanden voor zijn zelfgekozen dood op zijn 54steverjaardag, wist Anil Ramdas dat er niet lichtzinnig gedacht kon worden over zijn gemoedstoestand. Er moest wat gebeuren. Hij informeerde naar een kliniek waar hij enkele weken intern kon verblijven en meldde zich daar in de winterbreak van de opnames van zijn tv-programma’s aan. Opgemonterd en vol nieuwe levensmoed keerde hij terug op zijn werk. Hij had werkelijk iets gehad aan zijn opname en had er in goed gezelschap verkeerd, vertelde hij, met onder meer Doeschka Meijsing had hij uitvoerig van gedachten gewisseld. De westerse psychologie had de migrant dus toch wat substantieels te bieden. Pas langzaam drong het tot zijn intimi door ˗ en eigenlijk pas goed ná zijn 54steverjaardag – dat Anil nooit naar de hooggeprezen kliniek vertrokken was. Waar hij wel was aangekomen, was een raadsel. ‘Dat is het raadselachtige van de aankomst: het lijkt op de herinnering aan het vertrek.’
Het zelfgekozen einde van Ramdas deed een schok door cultureel Nederland gaan, even sterk door allochtoon als door autochtoon Nederland. Er verschenen bewonderende In memoriams in alle grote kranten, hij kreeg opeens het pond dat hij bij leven zeker niet altijd gekregen had. Maar op internet leverde zijn einde ook een pandemonium op dat clownesk genoemd had kunnen worden, ware het in wezen niet volstrekt schaamteloos. Hele volkshordes meenden zich een opinie te kunnen aanmeten over het hoe en waarom van zijn dood, niet zelden voorzien van een postume scheldkanonnade. Zijn landgenoot, de marxistische historicus Sandew Hira, de man die ooit een van de eerste grootse plannen van Ramdas in Nederland coupte, schreef in zijn In memoriam: ‘Ik condoleer Kamla Sukul, net als haar zoon een grote kunstenares, en haar gezin met dit verlies.’ (Starnieuws, 1 februari 2012) ‘De grote kunstenares’ Anil Ramdas draaide zich nog eenmaal om voor hij de eeuwige vlammen in werd geschoven, en glimlachte mild, enigszins bitter en vooral heel treurig.
Anil Ramdas kwam van ver, helemaal van Nieuw-Nickerie. In het Surinaamse taaleigen is dat van héél ver, al wordt het bijwoord helemaalsoms ook al ingezet om aan te geven dat iemand aan het einde van de straat woont. Maar Nieuw-Nickerie, die grensplaats tussen verveling en verderf zoals Ramdas haar in De Gids van 1990 noemde, is vanuit de Surinaamse hoofdstad Paramaribo echt ver. Je moet er verschillende brede rivieren voor oversteken, zwampland trotseren in de hoop dat de schelpenbedding van de weg niet is weggespoeld, eindeloze, in de zon zinderende rijstpolders door rijden. Het einde van de wereld is altijd helemaal ver weg geweest.
Ramdas groeide de eerste jaren van zijn leven op in het Surinaamse rijstdistrict, maar hij was er niet geboren. Zijn moeder beviel van haar derde kind in ’s Lands Hospitaal in Paramaribo, bijna een fait diversin een aangroeiend Hindostaans gezin: zijn vader vond het niet de moeite een foto te laten maken bij de geboorte van zijn eekhoorntje (de betekenis van ‘Anil’ in het Hindi). Toch was die vader allerminst een ambitieloos provinciaaltje. Met een serie onderwijsaktes schopte hij het zo ver als een onderwijzer het schoppen kon. Voor zijn kinderen zag hij een studieuze toekomst in het verschiet. Hij was een Brahmaan, niet dat het er veel toe deed, zoals ook Anil later als het te pas kwam even vermeldde dat hij van Brahmaanse afkomst was, ‘Nee, niet dat het er veel toe doet…’ Vader Ramdas huwde de dochter van de Guyanese Brahmaanse pandit Lalman Sukul, neurotisch verzamelaar van dekens en shawls. In traditionele dhoti en kurta, op het hoofd een reusachtige pagari (een hoofdbedekking geknoopt uit een eindeloos lange lap) trok hij het Caraïbisch gebied door, om zich door de dankbare gelovigen koeien, kalveren en grond te laten schenken. Zijn dochter Kamala, Anils moeder, zocht het meer in de moderniteit: ’s avonds laat liet zij met zwoele stem voor de radiomicrofoon de luisteraars meedromen met Indiase filmliedjes. Ze opende een discotheek met de weinig Brahmaanse naam Bottoms Up, schreef een bundel Hindi poëzie, zwaar van tranenvocht, en zette toneelstukken op de planken.
[vervolg, klik hier]
[eerder verschenen in De Gids, jrg. 175 (2012) nr. 8]

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter