blog | werkgroep caraïbische letteren
Categorie: Talen

Stichting voor Sranantongo opgeheven

De Stichting Tongo, Kulturu nanga Historia fu Sranan (TKHS) zal worden opgeheven. Verschillende bestuursleden zijn teruggetreden, waardoor het bestuur momenteel nog maar uit één lid bestaat (Mevr. L.J. Bramble). Er is geen animo om een doorstart te maken. De verschillende activiteiten die door voormalige leden in eerste instantie in TKHS-verband zijn ondernomen vinden echter wel doorgang. Zo organiseert Gracia Blanker aan de Hogeschool van Amsterdam de eerste minor op het gebied van de Srananistiek en werkt Stanley Hanenberg aan zijn promotie-onderzoek naar taalvariatie in het Sranantongo aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Zijn eerste veldonderzoek is succesvol verlopen. De grammaticale beschrijving van het Sranantongo zal spoedig worden voltooid door Gracia Blanker en Jaap Dubbeldam. Zij werken tevens aan een uitbreiding van het woordenboek dat eerder in de Prisma-reeks is uitgebracht.

Sranan schrijven

Skrifi Sranantongo bun!

door Ruth San A Jong

Als je denkt het Sranantongo te kennen of zelfs te kunnen schrijven, met enkel het doornemen van de vele spellingboeken die er liggen, dan zit je er net naast. Samen met veertien andere geïnteresseerden rolden we van de ene verbazing in de andere over de eenvoud en consequentie van de spelling van het Sranantongo in een workshop, vijf keer op donderdagavond. Stichting Bukutori was de organisator en Eddy van der Hilst, linguïst, degene die ons deze kennis bijbracht. Bij mij zou het woord gêne beter passen dan verbazing: waarom zou ik mij verdiepen in een taal waarin ik niet denk, niet schrijf, was immers mijn houding. In de supermarkt kan ik me nog behelpen met ‘omeni’ en ‘a furu’.

Tien jaar geleden kreeg ik van mijn grootmoeder een spellingboek in handen gedouwd, geschreven door Eddy van der Hilst. Ik stond erbij en keek er naar: het was compleet in Sranantongo geschreven. Door enkel mentale luiheid kocht ik de boeken van verschillende auteurs die het mij gemakkelijk maakten de taal te begrijpen, doordat ze in het Nederlands geschreven hadden. Ik heb het boek van Van der Hilst, Skrifi Sranantongo bun, leysi en bun tu, dan ook tot mijn beschaming laten liggen tot een maand geleden, toen we startten met de cursus.
Schrijven is het coderen van gesproken taal. Lezen is het decoderen van het geschrevene. Mijn kennis van het begrip taal is net zo naïef als het scheppingsverhaal. Op de basisschool worden je woorden en regels ingestampt en dat heet taal. Eddy weet als geen ander het begrip taal, maar meer nog Sranantongo in te leiden. Van elk woord werden de herkomst, de manier van samentrekken, de regels die daarbij horen fijn uitgekauwd. Dat het Sranan een analytische taal is, werd duidelijk toen Eddy het Nederlands naast het Sranan plaatste. Waar in het Nederlands (als synthetische taal) complexe handelingen gevormd worden door middel van voor- en achtervoegsels, worden die in het Sranantongo juist ontleed in hun samenstellende handelingen, bijvoorbeeld: het Nederlandse ‘wegbrengen’ wordt in het Sranan ‘teki tyari gwe’: nemen, dragen en weggaan. Geen ingewikkelde vervoegingen, geen verschillende meervoudsvormen, geen dubbele klinkers en dubbele medeklinkers (om aan te geven dat de klinker kort is). Hoe heerlijk zou het kinderleven zijn als we dat op de schoolbanken hadden.
Mijn aantal goed geschreven woorden werden met elke cursusavond minder. We kregen aan het begin van de avond een kleine repetitie. Tot ongeveer de tweede sessie is de betekenis van de woorden het enige waar de groep naar vroeg. We belandden in de derde sessie bij het o zo heikele punt: het gebruik van i en y in de diftong en welke spelling hanteren wij? Volgens de spellingresolutie van 1986 zouden de tweeklanken geschreven moeten worden met het teken van de orale klinker gevolgd door de ‘i’ of de ‘w’. Omdat er hierover in de spellingcommissie geen consensus bereikt kon worden en een stemming hieromtrent slechts gedeeltelijk plaatsvond, vroeg Sranan Akademiya aan de minister dit punt weer onder de aandacht van de commissie te brengen. Toen dit niet gebeurde en de spelling met de ‘i’ en de ‘w’ in de tweeklanken werd gepresenteerd en Sranan Akademiya de minister aan zijn belofte herinnerde, stelde hij dat hij dan de schrijfwijze van de tweeklanken voorlopig dan open zal laten.
De spelling van Sranan Akademiya zegt dat de tweeklanken met het teken van de orale klinker gevolgd door de ‘y’ of de ‘w’ geschreven moeten worden. Ook hier werden de twee spellingwijzen naast elkaar gelegd en gemotiveerd waarom. De groep is er gauw uit, we kiezen voor de ‘y’. Spijtig te constateren dat er beslissingen worden genomen op basis van het persoonlijke. Een ‘dyugudyugu’ tussen die commissieleden. Ik zal niet schrijven wie die commissieleden waren.
Tijdens de sessies betrap ik mezelf er steeds op (met mijn Nederlandse gedachten) onbewust de spellingregels van het Nederlands toe te passen op het Sranan. Conflict als gevolg! Ook hier blijkt de kundigheid van Van der Hilst: de logica van die spellingregels snap ik steeds meer. Gewoon toepassen. Consequent toepassen. Ik kan nu mijn innerlijke weerstand tegen die duizend regels van het Nederlands wel verklaren. En De Schrijfwijzer van Jan Renkema en het Groene Boekje en de Spellingwijzer liggen heel dichtbij mijn toetsenbord. Maar de woorden van Eddy: ‘We zijn niet met het Nederlands bezig! Houd je aan de regels‘, hoor ik nog steeds.

Het gegiechel en de kreten van herkenning tijdens de behandeling van de stof over klinkers en medeklinkers zijn er tijdens de vierde en vijfde sessie niet meer. De belangrijkste regel bij het schrijven van Sranantongo is dat het woord wordt geschreven zoals het in een geïsoleerde situatie wordt uitgesproken. Voluit dus: koniman. Bij het lezen echter hoor je de klinker i niet, net als bij het spreken. Bij het lezen moet namelijk op dezelfde manier samengetrokken worden als bij het spreken.

Dat het Sranantongo naast moedertaal ook lingua franca is, een bindmiddel voor Surinamers en Surinameliefhebbers, daar zijn we het allen over eens. Sranantongo in de schoolbanken? Daar ben ik bang voor. Toch durf ik die gedachte niet te verwerpen, hoewel het veel voeten in de aarde zal hebben. Voor moedertaalsprekers van het Sranan lijkt het een handig hulpmiddel om het Nederlands beter te begrijpen. Voor zover ik weet hanteren leerkrachten het Sranantongo, bij uitleg van bepaalde begrippen, vooral bij kinderen die het Nederlands thuis niet spreken. Het werkt tot nu toe wel.

‘Nu kunnen jullie het Sranantongo schrijven en lezen‘, zegt Eddy van der Hilst met een grijns op zijn gezicht. Aan het eind van de cursus gaan er evaluatieformulieren rond. Samenstellingen en samentrekkingen blijken het moeilijkst. Oefening baart kunst en dus probeer ik dapper aan het eind mijn dankwoord in het Sranantongo te spreken. ‘Mi wani taki masra Van der Hilst dank gi a gelegenheid disi…’ De groep onderbreekt mijn zware inspanning en buldert van het lachen. Eddy veegt het weg uit zijn oren. Ik heb nog een lange weg te gaan.

Antilliaans-Nederlandse woorden in woordenboek

Antilliaans-Nederlandse woorden zullen worden toegevoegd aan de Woordenlijst Nederlandse Taal (het “Groene Boekje”) van de Nederlandse Taalunie. In 2015 wordt de lijst herzien.

In 2005 werden er al 500 Surinaams-Nederlandse woorden toegevoegd aan de Woordenlijst Nederlandse Taal. In 2015 komen er nu dus ook Antilliaans-Nederlandse woorden in te staan. Voor het zover is, moet er nog veel gebeuren meent projectleider Rik Schutz van de Taalunie.

“We verzamelen teksten uit de Nederlandse Antillen in een groot tekstenbestand. Het is de bedoeling dat daar woorden uitgefilterd worden die in die teksten tegenkomen. Woorden in teksten uit de Nederlandse Antillen die regelmatig voorkomen, maar niet in Nederlandse of Belgische teksten, worden dan door een commissie van deskundigen onder de loep genomen.”

Eilandsraad
Deze deskundigen zijn lokale taalkundigen of mensen uit de onderwijswereld die goed thuis zijn in het taalgebruik ter plekke. Op basis hiervan wordt een keuze gemaakt welke woorden in de lijst zullen worden opgemaakt. “Er is geen aantal vastgesteld. Een aantal woorden staan er al in, denk aan eilandsraad.”
.

Van de woorden die we wel kennen, maar die er nog niet in staan, is ketsen een goeie kanshebber. Dushi wordt twijfelachtig, omdat het meer spreektaal is dan schrijftaal. “Zodra het gedrukt wordt, kun je er vanuit gaan dat het woord onder de bevolking bekend is. Toch zit er minder in dan we zouden willen maar helaas is gesproken taal niet echt te meten.”

Dushi: twijfelachtig? Dat wordt dan wel een twijfelachtige besluitvorming.

Luister naar projectleider Rik Schutz in gesprek met Prya Bisambhar, klik hier.

 

A Language Thrives in Its Caribbean Home

Willemstad Journal: A Language Thrives in Its Caribbean Home

by Simon Romero

Willemstad, Curaçao — Thousands of languages spoken by small numbers of people, including many of the Creole languages born in the last centuries of human history, are facing extinction. But a little-known language spoken on a handful of islands near the coast of Venezuela may be an exception.

Papiamentu, a Creole language influenced over the centuries by African slaves, Sephardic merchants and Dutch colonists, is now spoken by only about 250,000 people on the islands of Curaçao, Bonaire and Aruba. But compared with many of the world’s other Creoles, the hybrid languages that emerge in colonial settings, it shows rare signs of vibrancy and official acceptance.

Most of Curaçao’s newspapers publish in Papiamentu. Music stores do brisk business in CDs recorded in Papiamentu by musicians like the protest singer Oswin Chin Behilia or the jazz vocalist Izaline Calister.

“Mi pais ta un isla hopi dushi, kaminda mi lombrishi pa semper ta derá,” goes a passage in Ms. Calister’s hit song “Mi Pais.” (That roughly translates as “My island is a lovely place, where my umbilical cord forever lies.”)

Of 30 or so radio stations here, nearly all broadcast in Papiamentu. Legislators in Parliament debate in Papiamentu. Bookstores sell novels and poetry collections in Papiamentu. Turn on the television and there, too, one hears Papiamentu.

Transforming status quo into law, officials here recognized Papiamentu as an official language in 2007, with Dutch and English. That was a rare distinction for a Creole, and one made in few other countries. Papua New Guinea made its English Creole, Tok Pisin, official, as the island nation of Seychelles did with its French Creole, Seselwa.

Still, linguists say the endurance of Papiamentu stands out at a time when many Creoles face the threat of being swallowed up by dominant world languages like English or French. Definitions vary, but Creoles are generally considered to be restructured languages formed in the last several centuries from contact with colonial languages like English, Portuguese or Arabic.

“While English and French Creoles get more attention, the extension of Papiamentu into different domains like writing, education and policy is incredibly high,” said Bart Jacobs, a Dutch linguist who studies Papiamentu. “This bodes very well for the language’s chances to survive, and possibly even thrive well into the future.”
Scholars, writers and composers here say Papiamentu’s resilience has roots in a mixture of radical politics and pragmatic planning. They often tie Papiamentu’s resurgence to a violent uprising against symbols of Dutch power on May 30, 1969, known here as Trinta di Mei.

“Trinta di Mei allowed us to recognize the subversive treasure we had in our language, which existed for centuries so we could keep secrets from the Dutch,” said Frank Martinus, 73, a Curaçaoan writer and founder of Kolegio Erasmo, a grade school where Papiamentu is the main language.

Papiamentu still has a way to go in usurping Dutch from some spheres. Curaçao’s laws are still written in Dutch. Some schools start out teaching children in Papiamentu, but then transition to Dutch, bowing to the economic opportunities the Netherlands still provide for many islanders.

Even Mr. Martinus wrote his 1973 novel “Double Play,” considered the masterpiece of modern Curaçaoan literature, in Dutch. He said that was a necessity at the time he wrote it, since he needed money fast while living in the Netherlands.
Now the novel is being translated into Papiamentu by Lucille Berry-Haseth, a Curaçaoan poet. Ms. Berry-Haseth, 73, revels in Papiamentu’s playfulness and capacity to absorb new influences, joking in an interview, for instance, that she was a “puitu killer,” or “cradle robber,” since she was a few years older than her husband. “Puitu” (pronounced poo-EE-too), she explained, came from the Spanish word “pollito,” for “little chicken” or “chick,” while “killer” came from English.
Papiamentu’s origins fascinate linguists; it emerged in a Dutch colony but its core vocabulary is a mix of Portuguese and Spanish. (Dutch Creoles crystallized elsewhere in the Dutch empire.)

Some scholars say Papiamentu evolved from a Portuguese-based lingua franca once used in West Africa, developing further in the 17th century when Curaçao was an entrepôt for South America’s slave trade and a cosmopolitan Dutch outpost settled in part by Portuguese- and Spanish-speaking Jews. Whatever its origins, Papiamentu today evokes a bit of the rhythm of Brazilian Portuguese, sprinkled with words from Dutch and English but also largely from the Spanish of Venezuela.

Papiamentu speakers frequently employ racy slang that would seem out of place in the pages of a family newspaper but not on the streets of Caracas. Moreover, many Curaçaoans are remarkably polyglot, fluently speaking Papiamentu, Dutch, English and Spanish.

Papiamentu’s vibrancy is related to the creation in 1998 of the Fundashon pa Planifikashon di Idioma, a language institute that maintains an orthography. Papiamentu also thrives on the street level, with immigrants from Haiti and Suriname often picking up the language quickly and using it instead of Dutch.
Derek Bickerton, an American scholar of Creoles (he defines them as “bastard tongues” of “dubious and disputed parentage”), suggests other reasons for Papiamentu’s strength, including the weakness of Dutch compared with other colonial languages. Other linguists say the language thrives because of its use in trade and the relative prosperity of Papiamentu-speaking islands, which have per capita incomes of more than $16,000 a year.

Officials here said Papiamentu will keep its official status when the Netherlands Antilles is dissolved in October, a largely anticlimactic political rearrangement. Curaçao and the Dutch half of St. Maarten will become independent nations in the Kingdom of the Netherlands, while three other islands become the equivalent of Dutch municipalities. The Netherlands will continue to oversee the defense and foreign affairs of all the islands involved, as it does now with Aruba.
For some here, the secret of Papiamentu’s survival lies in its use as a language of both resistance and renewal.

Helmin Wiels, 51, leader of the leftist party Pueblo Soberano, which favors a complete break from the Netherlands, said that if Curaçao were to achieve full independence, its official language should be Papiamentu, along with English and Spanish. As for Dutch, he said: “No way. Dutch is a dead language the same as Greek or Latin.”

“The preservation of Papiamentu would allow us to absorb the influences of our South American brothers,” he said, “while keeping alive that which makes us unique.”

[Uit The New York Times, July 4, 2010]

Nicolaas stelt Almere Dictee op

[Bericht van Quito Nicolaas]

Subject: Breaking news:

De bekende auteur Quito Nicolaas is uitgenodigd om dit jaar het Almeers Dictee op te stellen, welke op 15 september zal plaatsvinden. Elk jaar zijn er zo’n driehonderd deelnemers – uit de verschillende sectoren van de samenleving – die aan dit dictee meedoen.

‘Als Arubaanse en Almeerse schrijver is het voor mij een eer om het dictee op te stellen,’ zei Nicolaas tegen de aanwezige media.
Zoals ieder jaar zal de Burgemeester van Almere mw. Annemarie Jorritsma het dictee voorlezen. De organisatie is in handen van Gemeente Almere, ROC Flevoland, De Schoor en De Nieuwe Bibliotheek.

Onze taal in de Nederlandsche kolonie Curaçao

De Terneuzensche Courant schreef onlangs: ‘Mrs. Jellyby liet haar eigen huishouden te Londen in ‘t honderd loopen, omdat zij al hare belangstelling wijdde aan negerkindertjes in Afrika, zoo verhaalt Dickens.
Ietwat Jellyby-achting lijkt Nederland, dat een “Taalfonds” sticht voor Zuid-Afrika, terwijl, blijkens eene correspondentie uit Curaçao in de “N.R. Ct.,” op de sedert eeuwen aan ons behoorende eilanden Bonaire en Aruba slechts door enkele families Hollandsch wordt gesproken, maar de inlanders die taal niet verstaan en op St. Eustatius, St. Martin en Saba Hollandsch letterlijk eene vreemde taal is. Engelsch is daar de taal van school, kerk en gerechtszaal; een Hollander moet zich van een tolk bedienen, waarvan de kosten op zijne rekening komen; zelfs de raden van justitie zijn de Hollandsche taal niet machtig’.

Deze woorden moeten natuurlijk niet opgevat worden als een afkeuring of miskenning van het edele streven van de Nederlandsch Zuidafrikaansche Vereeniging. Het handhaven van onze taal in Zuid-Afrika is van overwegend belang voor onzen stam en het is niet meer dan behoorlijk, dat het Nederlandsche volk daarvoor zijn beste krachten inspanne. Maar omdat men het een doet moet men het ander niet nalaten. Bovenstaande woorden zijn een bewijs, dat een Algemeen Nederlandsch Verbond, dat zich voor de handhaving en de verbreiding van onze taal, niet zou bepalen tot één streek, maar overal, waar zijn invloed reikt en voor zoover zijn krachten het toelaten, zou werkzaam zijn om onze taal in ‘t leven te houden en het besef van onze stameenheid te doen ontstaan of te versterken, wel degelijk zijn grootsche roeping heeft. Aan het boven aangehaalde voegen we nog de onderstaande inlichtingen, door den Heer Coers in de Utrechtsche Courant gegeven:

‘Hoe beschamend, dat zoo bitter weinig voor de handhaving der Hollandsche taal in onze kolonie gedaan is.
Uit de Nederlandsche koloniale klas wordt f 10,000 voor onkosten van onderwijs besteed, om de bevolking hoe langer hoe meer te verengelschen.
Is het niet stuitend voor ons nationaliteitsgevoel?
Uit de (Nederlandsche) koloniale kas worden twee leeraren van het Engelsche Methodistengenootschap en een Anglikaansch geestelijke bezoldigd.
Door Nederlandsch geld wordt sedert jaren uitsluitend Engelsch gepreekt.
Is zoo iets niet meer dan bedroevend?
En de rechtspraak geschiedt er steeds in het Engelsch.
Een geboren Hollander, die in deze Nederlandsche kolonie voor een Nederlandschen rechter verschijnt is verplicht extra onkosten te betalen, omdat hij Nederlandsch spreekt en geen Engelsch verstaat.
‘t Is meer dat ergerlijk!

In een volgend nummer nemen we een bijdrage op van den Heer Hamelberg te Curaçao, die onze lezers volkomen op de hoogte zal brengen van den toestand, waarin onze taal in die kolonie verkeert.

[Dit is een van de vele, vele bijdragen aan het tijdschrift Neerlandia, uitgave van het Algemeen Nederlandsch Verbond, dat begon te verschijnen in 1896. Deze rijk bron van berichten over o.m. de toenmalige Nederlandse West wordt nu door de DBNL integraal digitaal beschikbaar gesteld. De eerste vier van de 108 jaargangen zijn nu beschikbaar gekomen. Te vinden door hier te klikken.]

Bhojpuri Meeting 2011 in Orlando

Van 11 tot 14 februari 2011 vindt de First Bhojpuri International Meeting plaats in Orlando, Florida (VS). Er zijn lezingen, workshops, commerciële presentaties enz. enz. Bhojpuri-sprekers en hun nakomelingen bevinden zich in Bihar, UP, Jharkhand, Nepal, Fiji, Mauritius, Suriname, Guyana en Trinidad.

Voor meer informatie, klik hier

Schrijfwedstrijd voor immigranten

De Nederlandse Taalunie heeft een wedstrijd uitgeschreven voor mensen die in Nederland en Vlaanderen zijn komen wonen en nu Nederlands leren. Op 15 juni reikt burgemeester Aboutaleb van Rotterdam de prijs uit aan de winnaar.

Wat valt je op in dit nieuwe vreemde land? Wat verbaast je, raakt je, en waarom? Wat is intussen gewoon of gewoonte geworden, en wat zal nooit gewoon zijn voor iemand die hier niet geboren is? Verwondering is één van de thema’s van de Schrijfprijs Nederlands als tweede taal die de Nederlandse Taalunie ter gelegenheid van haar dertigjarig bestaan heeft uitgeschreven. Het andere thema is Geld maakt niet gelukkig.
De schrijver van het beste verhaal of betoog ontvangt een prijs van € 250, een bedrag dat dus inderdaad niet gelukkig maakt.

De Rotterdamse burgemeester Aboutaleb maakt op 15 juni de winnaar bekend. Hij zal dit doen na afloop van de voorstelling ‘FeestVol’ van het theatergezelschap De Koning Speelt in het Rotterdamse Theater Zuidplein. De aanwezigen ontvangen een bundel met de tien beste inzendingen. De jury bestaat uit de schrijvers Rachida Lamrabet, Anne Provoost en Rocky Tuhuteru.
Het doel van de Schrijfprijs NT2 is leerders van de Nederlandse taal te stimuleren om creatief te schrijven. Cursisten van Vlaamse en Nederlandse instellingen konden deelnemen aan de wedstrijd.

De Nederlandse Taalunie is een beleidsorganisatie waarin Nederland, Vlaanderen en Suriname samenwerken op het gebied van de Nederlandse taal en letteren en het onderwijs in en van het Nederlands. De Taalunie ziet het als haar opdracht om ervoor te zorgen dat alle Nederlandssprekenden hun taal op een doeltreffende manier kunnen gebruiken. Meer informatie over de Taalunie is te vinden op
http://www.taalunieversum.org/.

Kuitenbrouwer haalt bezem door taalgebruik Geert Wilders

door Wilma Haan

Het ‘Kalifaat van de Multicul’, ‘overlegpaleizen’ en ‘heimweeschotels’. Taalkenner en schrijver van ‘De woorden van Wilders & hoe ze werken’ Jan Kuitenbrouwer legt aan NU.nl uit hoe de ‘Ethan Hunt van Den Haag’ Nederland ‘framet’.

Frames zijn, aldus de in het boek aangehaalde taalkundige George Lakoff, mentale constructies die bepalen hoe we de wereld zien. “Door de manier waarop Geert Wilders over Nederland spreekt, bouwt hij een frame waar bijna geen verweer tegen is”, zegt de auteur.
Jan Kuitenbrouwer (1957) is journalist en columnist en een autoriteit op het gebied van taal. Hij heeft diverse boeken op zijn naam staan, Turbotaal uit 1987 was een absolute bestseller.

“Wilders spreekt voortdurend over hoe Nederland zou moeten zijn. Over hoe Nederland is bedoeld. Een mooi voorbeeld daarvan is zijn herhaaldelijke ‘waarschuwing’ dat we ‘dit land kwijtraken’. Kwijt aan de Islam, kwijt aan softe bestuurders en ga zo maar door. Hij veroorzaakt daarmee een gevoel dat het ons allemaal door de vingers glipt.”

 

Stijlfiguren
En gevoel en emotie opwekken is nou precies een van de dingen waar het Wilders om te doen is, betoogt Kuitenbrouwer, die in zijn boek een boeiende uiteenzetting geeft van hoe allerlei stijlfiguren en taaltrucjes ervoor zorgen dat de PVV-voorman zijn politieke concurrentie retorisch de baas blijft.
“De metafoor van de onderbuik is in Nederland altijd een excuus geweest om niet over emoties te praten. Dat geeft Wilders dat rijk alleen.”
Dus tijd voor een boek?
“Met het fenomeen framing houd ik me al een tijd bezig, als sinds ik zag dat het in de Amerikaanse politiek zo’n grote rol ging spelen. Dan weet je al, het komt ook hier. Wilders leek me al snel een uitgelezen persoon om een publicatie hierover aan op te hangen.”
“Toen hij het vorig jaar september in de Kamer plots had over een ‘kopvoddentaks’ wist ik zeker dat ik een boek ging schrijven over Wilders’ taalgebruik.”
Categorische waarheden
Kuitenbrouwer werkte zich door nagenoeg alle publicaties die er van Wilders, nadat hij de VVD verliet, zijn verschenen. “Als gewone krantenlezer kun je nog denken: ‘Die Wilders weet het toch allemaal wel lekker bondig te formuleren.'”
“Maar als je zijn woorden in grote hoeveelheid tot je gaat nemen zie dat het eigenlijk ook niet heel veel meer is dan het strooien met categorische waarheden.”
Uitspraak
Hoewel hij in zijn boek Wilders’ politiek puur linguïstisch benadert, kan Kuitenbrouwer het naar eigen zeggen toch niet helemaal laten af en toe een kanttekening te plaatsen.
“Het boek heb ik niet geschreven als Kuitenbrouwer de columnist, maar als ik me dan toch even laat gaan: Als Wilders alles wat hij zegt écht meent, kan hij eigenlijk niet goed bij zijn hoofd zijn. Neem de stelling dat er in Nederland geen moskeeën meer mogen worden gebouwd. Dat is toch eigenlijk een vreselijke uitspraak die indruist tegen alles wat Nederland is.”
“En daarbij: hoe moeten we het uitvoeren? Een christen mag een kerk bouwen maar een moslim met hetzelfde idee krijgt een verbod? De andere optie is: Wilders woorden zijn een façade voor iets anders. Maar wat dat dan is? Geen idee.”

 

U schrijft dat de veelbesproken ‘kopvoddentaks’ een uitglijer was. Wilders ging te ver?
“Het was een beetje zoals in het café. Iedereen lacht om je en je gaat steeds pikantere grappen maken tot de mensen om je heen plots allemaal stilvallen. Gênant.”
“Het was veel te grof gesteld. Niemand ging meer op het idee in, het ging alleen nog maar om dat bizarre woord. Ook ik heb pas later begrepen dat hij het nog meende ook, belasting op hoofddoeken.”

 

Heeft het Wilders’ imago blijvend geschaad?
“Ik wil het ook weer niet overdrijven. Zijn aanhang vergeeft hem wel een foutje en er staan veel, zeker in hun ogen, goede vondsten tegenover.”
“Tegelijkertijd was het voor velen een soort onthulling van ‘hij deugt echt niet’. Ik denk dat veel mensen, inclusief mijzelf die hem ook nog wel een beetje amusant vonden toen vonden dat hij een grens overschreed.”
Buiten dit foutje is Wilders vooral een briljante taalgebruiker, zo blijkt. Moeten we niet veel bewuster worden van hoe taal ons kan beïnvloeden?
“Over de relatie tussen taal en gedachte is nog erg veel te zeggen. De taalfilosofie en taalwetenschappen zijn het er nog lang niet over eens. Ik denk erover om een boek volledig aan framing te gaan wijden.”
“Maar het hele idee van dat we denken in frames en metaforen vind ik erg aannemelijk. Alleen al al die versteende metaforen in onze taal. Iets dat belangrijk is, is ‘groot’, iets onbelangrijks ‘klein’. We hebben niet eens meer door dat we dergelijke metaforen gebruiken.”
[Ontleend aan NU.nl]

Surinaamse taal bedreigd

Een dezer dagen dreigt een Surinaamse taal uit te sterven, het is het Surimoors of met de Engelse taalkundige term ook wel het Bwah-Bwah-Venetian genoemd. De taal lijkt veel op het Nederlands of het Surinaams-Nederlands, zij het met veel lange pauzen en met regelmatige tussenwerpingen met zwaar aangezet accent als “énhè” of “iejah”. Het bijzondere aan de taal is dat die wel een goede grammaticale structuur heeft maar geen enkele semantiek, er is dus geen enkele woordbetekenis al vergist men zich daarin op het eerste gezicht gemakkelijk. Verder heeft de taal geen performatieve kracht: het uitspreken van de woorden leidt dus tot geen enkele actie. De Unesco heeft opgeroepen de laatste spreker van deze taal een beschermde status te verlenen. Naar verluidt zou Surinames enige echte kunstenaar, Erwin de Vries, al drie prototypen van een standbeeld voor de man in zijn tuin hebben klaar liggen; offertes op aanvraag.

De 10 meest bedreigde talen

Wat hebben het Apiaka, het Dampal en het Patwin gemeen? Het zijn allemaal talen van inheemse volken die nog maar door een iemand worden gesproken. Bijna de helft van alle 6700 talen wereldwijd loopt gevaar.

Met nog maar tien mensen in leven die het S’aoch – een Cambodjaanse taal – spreken is het volgens de Franse taalkundige Jean-Michel Filippi de hoogste tijd om dit culturele erfgoed te bewaren. Samen met de twee lokale organisaties zet hij zich in voor het behoud van deze en andere bedreigde Cambodjaanse talen die tijdens het bewind van de Rode Khmer en door verstedelijking een flinke knauw kregen. “Als een taal uitsterft, verlies je een venster op de wereld”, aldus Filippi.Het S’aoch is niet de enige taal die met uitsterven wordt bedreigd. Volgens schattingen van de Verenigde Naties dreigen 3000 talen van de 6700 talen ter wereld in de toekomst niet meer te worden gesproken. Het merendeel van deze talen behoort toe aan inheemse volken. Sommige worden zelfs door nog maar een iemand gesproken.

Een greep uit de enorme lijst:
Apiaka, is een taal die wordt gesproken door een gelijknamige groep indianen in het noorden van Mato Grosso in Brazilië. In 2007 was er nog een iemand over die de taal sprak.
Bikya, wordt gesproken in het noordwesten van Kameroen. De taal kan inmiddels al uitgestorven zijn omdat de laatste spreker in 1986 werd geregistreerd. De taal lijkt op het Bishou, een eveneens bijna uitgestorven taal.
Chana, een taal uit de Argentijnse provincie Entre Rios, de laatste spreker werd in 2008 geregistreerd.
Dampal, de laatste spreker van deze taal woont in Bangkir, Indonesië. Althans in 2000 toen de Unesco dat vastlegde.
Diahoi, (ook wel bekend als Jiahui, Jahoi, Djahui, Diahkoi, Diarroi) werd in 2006 nog door een persoon in het zuidelijk deel van het Braziliaanse Amazonegebied gesproken.
Kaixana, eveneens een Braziliaanse taal. De 78 jaar oude Raimundo Avelino, de enige nog levende spreker van de taal, woonde in 2008 in Limoeiro in de staat Amazonas.
Laua, wordt gesproken in het centrale deel van Papoea Nieuw Guinea. De taal is onderdeel van de Mailuan talengroep. De laatste spreker werd in 2000 geregistreerd.
Patwin, een taal van de native Americans die in het westen van de Verenigde Staten leven. De enige spreker werd in 1997 in de buurt van San Francisco geregistreerd.
Pazeh, taal van een Taiwanese inheemse bevolkingsgroep met dezelfde naam. Mevrouw Pan Jin Yu (95) was in 2008 de enige geregistreerde persoon die het Pazeh nog beheerst.
Pemono, een taal uit Venezuela, de enige overgebleven spreker woont in een dorp in Majagua.

—-

Rode lijst
Talen kunnen in de verdrukking raken door machtsverschuivingen en politieke of militaire druk, zoals het geval is met het S’aoch die door de Rode Khmer van hun land werden verjaagd. De meeste talen sterven uit door de enorme migratie naar de stad, waardoor mensen niet langer hun eigen streektaal gebruiken. De Unesco stelde een atlas samen van bedreigde talen waarbij je met behulp van google maps bedreigde talen kunt terugvinden. In Nederland staan het Fries en het Limburgs op de rode lijst.
[Overgenomen van OneWorld.nl. Bron: Christian Science Monitor]

Identiteit en taal

door Fred de Haas

‘Ik zit bij Koninkrijkszaken’, zei de man tegenover mij als antwoord op wat ik hem net had verteld.
We zaten in Dudok, tegenover het Binnenhof. Ik moest de volgende dag een inleiding houden over ‘Identiteit’ bij de dichtersgroep Simia Literario in Amsterdam en was, op zoek naar wat inspiratie, neergestreken in het bekende Haagse journalistencafé. Identiteiten genoeg daar.
‘Ik ga over een half jaar naar Oranjestad’, zei de man. ‘Ben voor een jaar gedetacheerd bij het gouvernement daar. Als jurist, begrijpt u wel?’
‘Nou, dan bent u toch een beetje thuis…’
‘Hoezo?’
‘Nou, Oranje en zo…’
De man vond het niet leuk en keek chagrijnig voor zich uit. Mijn oog viel op de vier boeken die hij vóór zich had liggen. Mijn getrainde blik zag onmiddellijk dat het hier de Dikke Joubert en de Dikke Van Putte betrof.
‘Ik wil de taal een beetje leren spreken en schrijven’, zei de man, die mijn blik had opgevangen. ‘Ik zoek eigenlijk ook een leraar voordat ik naar Aruba vertrek’.
‘Dan hebt u de verkeerde woordenboeken gekocht’, zei ik monter.
‘Dat verwondert me niks’, zei de man. Ik volgde zijn blik en zag dat de Noticiero Aruba op de Dikke Joubert lag.
‘Ik heb me daarnet rotgezocht maar ‘diahuebs’ staat er niet in’, zei de man.
‘Ja, maar u heeft verkeerd gezocht’, zei ik. Zoek maar eens bij ‘djaweps’. De man begon te bladeren.
‘Verdomd, u heeft gelijk. Het idiote is dat ‘luitenant’ en ‘pinda’ er wel in staan. Maar daar heb ik die woordenboeken niet voor nodig’. ‘Ze hadden me in die winkel wel eens beter voor mogen lichten’, vervolgde hij. ‘En op kantoor hebben ze ook niks gezegd’.
‘Ze weten hier nergens wat vanaf’, zei ik troostend. Hulpzoekend keek de man me aan.
Ik begon hem uit te leggen dat er O-woordenboeken waren voor Papiamento en U-woordenboeken voor Papiamentu. ‘Zijn dat dan twee verschillende talen?’, vroeg de man. ‘Nee, maar de O-taal is Spaansachtig en de U-taal Portugezig en een beetje Hollandsachtig’. De man begon glazig te kijken. ‘Ze spreken ongeveer hetzelfde, maar ze schrijven het anders’, verduidelijkte ik. ‘Waarom in godsnaam?’, vroeg de man. Ik boog me naar voren en fluisterde: ‘Dat heeft te maken met een eng soort nationalisme’. ‘Kan je dat niet gewoon hardop zeggen?’, vroeg de man. ‘Beter van niet’, zei ik. ‘Je weet nooit wie er meeluistert en je kan ze ook niet herkennen. Allerlei identiteiten, begrijpt u wel? En je hebt zó last!’
‘Dus op Aruba schrijven ze de O-taal en op Curaçao de U-taal?’
‘Ja’, zei ik. ‘Dat heeft u goed begrepen’. De man dacht even na. ‘De Arubanen zeggen dat ze van Indianen afstammen. Zou het soms daarvan komen?’ Ik boog me weer naar voren: ‘Ach, meneer, kijkt u in Oranjestad voor de gein maar eens in het telefoonboek. Dacht u nou werkelijk dat Croes, Eman, Arends, Dirksz, Ramphal, de Vries, de Cuba, Abath en Kock Indianen waren?’
‘Wat een ingewikkeld land’, vond de man. ‘En die dichters van u, schrijven die in ‘O’ of ‘U’?’ ‘Dichteressen’, zei ik. ‘De een schrijft in O-taal en de ander in U-taal en de Surinaams-Antilliaansen meestal in het Nederlands of in het Surinaams Nederlands. Dat mag ook’.
‘Godsammezegene’, zei de man. ‘Zegt u dat wel!’, zei ik. De man verzonk in gepeins. ‘En in Bonaire? Is het daar ‘O’ of ‘U’?
‘Iets daartussenin’, loog ik. Ik boog me weer naar voren. ‘Curaçaoënaars vinden dat Bonairianen een beetje gek spreken. En Bonairianen hebben het niet zo op Curaçaoënaars begrepen. Oud zeer uit de tijd van de Shell. Bonairianen konden wel komen werken op Curaçao, maar huizen, ho maar! Ze moesten maar zien hoe ze onder dak kwamen.’
De man knikte. ‘Misschien willen ze daarom liever bij Nederland…’. ‘Denkt u dat er binnenkort ook een Bonairiaans woordenboek uitkomt?’ ‘Vast wel’, zei ik. ‘Dan heb je dus ook een B-taal?’ ‘God mag het weten’, zei ik. ‘Godsammezegene’, zei de man weer. Zijn ogen lichtten op.
Nou begrijp ik ook waarom ze op het Arubahuis zo kwaad waren dat we in die grondwetmotie alleen ‘Papiamentu’ hadden gezet. Ze zeiden dat Betico van zijn sokkel zou komen als dat geen Papiamentu/o zou worden. Die schuine streep O moest en zou erin! Waarom willen ze die taal zo graag in de Grondwet, eigenlijk? Wij spreken toch ook al eeuwen Nederlands zonder dat het Nederlands in de Grondwet staat?’ ‘God mag het weten’, sprak ik weer. ‘Jezus!’, zei de man. ‘Zegt u dat wel’, zei ik.
‘Ik moet weer eens gaan’, zei de man. ‘Aan die woordenboeken heb ik dus ook geen ene moer. Maar ik ga wèl een leraar zoeken. Ik moet me toch een beetje kunnen redden’.
We namen hartelijk afscheid van elkaar. Na een paar meter draaide ik me om: ‘Zorg er wel voor dat je een ‘O’-leraar vindt!’ riep ik nog.

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter