blog | werkgroep caraïbische letteren
Categorie: Talen

Makamba!

Heden en verleden van een omstreden ‘Antilliaans’ begrip

door Fred de Haas

De aanleiding tot het schrijven van dit artikel is gelegen in het toeval dat ik, bladerend in mijn Antilliaanse archief, plotseling stuitte op een column d.d. 28 april 2003 van de hand van de schrijfster en journalist Nelleke Noordervliet met als titel: Makamba! De inhoud van haar column was aanleiding voor de toenmalige Gevolmachtigde Minister van de Nederlandse Antillen, de heer De Haseth, zijn pen te grijpen en op persoonlijke titel op 8 mei 2003 in dezelfde krant – de Volkskrant -een nogal grimmige reactie te geven. Nee, zo betoogde hij, het woord ‘Makamba’ was een neutrale aanduiding voor ‘Nederlander’ en misschien moest Noordervliets negatieve uitleg van het woord wel worden verklaard uit ‘een latent masochisme van de Nederlander’….A bon entendeur salut!De Haseth had overigens wel gelijk wat betreft de betekenis van het woord ‘Makamba’. Dat ‘latente masochisme’ zullen we hem maar vergeven. Dat valt in de categorie ‘Psychologie van de kouwe grond’.

Dat de Volkskrant sinds 2003 nog niet veel heeft bijgeleerd blijkt uit een artikel in die krant van correspondent Jan Mentens die op 4 juli 2011 schrijft over Bonaire en het volgende weet te melden: ‘Makamba is het lokale scheldwoord voor witte Nederlander’. De Volkskrant neemt dit klakkeloos over. Waarom zouden ze Jan Mentens niet geloven?

In onderstaand artikel ga ik op zoek naar de wieg van het woord en de inhoud van het begrip ‘Makamba’. In de loop van dit verhaal zal duidelijk worden welke een rijke, onverwachte historie er schuilgaat achter dit – op de Antillen – vaak gehoorde woord.

Ik zal u voor dit doel achtereenvolgens meenemen naar Angola, Brazilië, Uruguay, Cuba, Venezuela en de voormalige Nederlandse Antillen.

Ki-Mbundu: de moeder van Makamba

Toen de Portugese handelaren (in suiker, specerijen, textiel, ijzerwaren, mensen, geweren etc.)rond 1520vanuit São Tomé regelmatig het eiland Luanda begonnen aan te doen om slaven te kopen uit het in het binnenland gelegen Koninkrijk Ndongo, spraken de bewoners van het eiland en de tegenover gelegen kustde Bantoetaal Ki-kongo, toentertijd de meest prestigieuze taal van dat gebied. Die bevoorrechte positie zou het echter vrij spoedig kwijtraken aan het Ki-mbundu dat zich in de loop van de volgende eeuwen zou gaan ontwikkelen tot de algemene taal van Angola, een taal die zowel door de Lusitaans-Afrikaanse elite als door de ‘gewone’ bevolking overal zou worden gesproken en verkozen boven het Portugees.

De Portugezen, die in 1575 officieel de kolonie Angola hadden gesticht, slaagden er de eerste eeuwen niet in om met hun wetten ook hun taal in te voeren.De reden hiervan lag voor de hand: ze waren te gering in aantal en verwekten, bij gebrek aan Portugese vrouwen, hun kinderen bij Afrikaanse vrouwen die vervolgens hun kinderen opvoedden in hun eigen cultuur en taal, het Ki-mbundu[i] .

De eerste generaties slaven uit Angola sprak, behalve een te hooi en te gras in de bush en in de slavendepots ontwikkeld Afro-Portugees pidgin, na de tocht over de Oceaan ook nog hun moedertaal Ki-mbundu[ii] . Het lag dus voor de hand dat menig woord uit die Bantoetaal terecht zou komen in de taal van de kolonisator.

Een van die woorden is:Makamba’.

Het Bantoelabyrint

Het is lastig om met enige precisie en wetenschappelijke juistheid te achterhalen in welke context het woord ‘Makamba’in de loop der eeuwen is gebruikt. Geschreven bronnen ontbreken veelal en we kunnen hoogstens nagaan wat er zoal staat in de woordenboeken van de verschillende Bantoetalen. We moeten daarbij oppassen niet in de val te lopen van makkelijke associaties naar aanleiding van geschreven woorden. Zo zou je bijvoorbeeld overhaastkunnen concluderen dat het woord ‘Makamba’ een ongunstige betekenis had omdat het in het Shironga[iii] van Moçambique ‘dief’ betekent. En het feit dat ‘macamba’ ook een vrucht is die bekend is in Azië, Afrika en Brazilië laten we ook maar voor wat het is.

Wij boren liever een andere bron aan:het Dicionário Çokwe-Português[iv].

Het Ciokwé is een Bantoetaal die in het noordoosten van Angola wordt gesproken. In hetwoordenboek vinden we het woord‘Kamba’ met daarachter de volgende verklaring: ‘tratamento de respeito, correspondente a “senhor” (vert. ‘beleefdheidsformule die overeenkomt met “meneer”). En het grammaticale commentaar leert ons dat het voorvoegsel ‘Ma’behoort tot de voorvoegsels die de categorie ‘seres inteligentes’ (vert. ‘met verstand begiftigde wezens’) aanduidt.

De auteur wijst ook nog op de betekenis ‘vriend’ van het woord ‘Ekamba’ in een andere Bantoetaal.

Als we kijken in het Dicionário rudimentar Português-Kimbundu[v]van Padre Antonio da Silva Maia, missionaris van het Aartsbisdom van Luanda, wordt het woord ‘amigo’ vertaald door o.a. ‘Dikamba’. In de toelichting van da Silva Maia lezen we dat het voorvoegsel Ma – dat in de plaats van ‘Di’ kan staan -een possessieve betekenis kan hebben. In beide woordenboeken wordt ook aangegeven dat ‘Ma’ in het Ki-mbundu ook een meervoud kan aanduiden.

‘Makamba’ zou dus in het Ki-mbundu zoiets kunnen betekenen als het Franse ‘mon ami’ of ‘mes amis’, het Zuid-Amerikaanse‘compadre’, het Antilliaanse ‘kompai’ / ‘kompa’ of het Hollandse ‘joh’ / ‘ouwe jongen’. Het betreft hier in de praktijk dus niet letterlijk een goede vriend, maar iemand die je op een joviale,vertrouwelijke manier aanspreekt.

Omdat je uit het Ki-mbundu-woord ‘Makamba’ niet kan opmaken of er een mannelijk of vrouwelijk persoon mee wordt bedoeld zou het zowel op mannen als op vrouwen kunnen slaan.

We weten nu dat het woord en het daaraan gekoppelde begrip ‘meneer’, ‘mevrouw’, ‘vriend’, ‘ouwe jongen’ uit het Ki-mbundu de reis heeft gemaakt naar gebieden aan de andere kant van de Atlantische Oceaan in een tijd waarin honderdduizenden Afrikanen uit Angola – en vele andere gebieden langs de westkust van Afrika -zijn weggevoerd. In het begin van de 17e eeuw waren er al zo’n 300 schepen die, op gezag van de Spaanse regering, Afrikanen uit Angola naar Cartagena[vi] brachten en vanaf 1645 werd de slavenhandel ‘principalyck op Guinea en Angola’ (zoals vermeld in een document van J.M.J. Hamelberg[vii]) de voornaamste bezigheid van de West-Indische Compagnie die voor dat doel een grote stapelplaats op Curaçao inrichtte. Ook werden er veel Afrikaanse Ki-mbundu sprekers uit Angola naar Brazilië gebracht.

De Makamba in Brazilië

Het is duidelijk dat er dus een aantal woorden uit Bantoetalen zijn opgenomen in de talen die werden gesproken in de gebieden waar veel Afrikanen terechtkwamen. Met een beetje geluk zullen we misschien dan ook sporen vinden van het Bantoe woord ‘Makamba’.

We beginnen ons onderzoek in de woordenschat van Brazilië.

In de Dicionário Etimológico Nova Fronteira Da Lingua Portuguêsa van Antônio Geraldo da Cunha uit 1987 vinden we: Macamba, ‘entre os escravos, nome com que nomeavam seus parceiros na mesma fazenda ou sujeitos ao mesmo senhor’ ( vert. Macamba ‘onder slaven de naam waarmee ze hun lotgenoten aanspraken die werkten op dezelfde plantage ofin dienst stonden van dezelfde baas’). Er wordt nog verwezen naar het Ki-mbundu en ook het woord ‘macambúzio’ in de betekenis van ‘depressief’ wordt vermeld. We zullen dit laatste woord ook terugvinden in Cuba.

In de Dicionário Houaiss da lingua portuguêsa uit 2001 vinden we niet alleen dezelfde uitleg onder‘Macamba’, maar ook nog enkele andere betekenissen van dat woord: ‘apelido dado pelas quitandeiras a seus freguêses e clientes’ (vert. ‘(bij)naam die door marktkoopvrouwen aan hun klanten werd gegeven’). Interessant is hier dat het Portugese woord ‘Quitanda (Kitanda)’ óók uit het Ki-mbundu komt en in die taal dezelfde betekenis -‘markt’ – heeft.

De derde betekenis die het Braziliaanse Macamba heeft is die van een vrouw die bij een bepaalde Afrikaans-religieuzegemeenschap hoort.

Ook in de Dicionário comtemporâneo da lingua portuguêsa[viii], vinden we dat ‘Macamba’ een ‘freguês de quitanda’ is, een figuur die koopt (of verkoopt) op een markt. Er wordt bij vermeld dat het een oud woord is dat werd gebruikt in de streek rond Rio de Janeiro.

Via Brazilië is het woord ‘Makamba’ in de vorm ‘Kamba’ in Paraguay terechtgekomen. In Paraguay komt de uitdrukking voor in 1723 en duidt dan een Afrikaanse man of vrouw aan. Omstreeks 1860, (gedurende de oorlog van Brazilië, Argentinië en Uruguay tegen Paraguay) duidde het een (zwarte) Braziliaanse soldaat aan. Tegenwoordig duidt het een afstammeling van een Afrikaan aan en klinkt negatief.

‘Cambá’ in het guaraní, een van de inheemse talen van Pataguay, betekent ‘zwarte’ en is een zuivere ontlening aan het Ki-mbundu.

De conclusie die we kunnen trekken uit het Braziliaanse gebruik van ‘Macamba’ is dat het woord werd gebezigd onder Afrikanen om elkaar aan te spreken en wel op een gemeenzame, positieve manier. In Paraguay heeft het een negatieve betekenis gekregen.

De Makamba in Uruguay

We zoeken nu verder in Spaanse bronnen en kijken in de Glosario de Afronegrismos Uruguayos[ix] en zien op pag

ina 82 dat in Uruguay, een gebied dat grenst aan de zuidoostelijkeBraziliaanse Staat Rio Grande do Sul, het woord ‘Macamba’ betekent: ‘compañero, camarada, amigo (lenguaje negro arcaico)’ (vert. ‘makker, kameraad, vriend; archaïsche negertaal’).

Ook een positieve manier van elkaar aanspreken, dus.

De Macambusio in Cuba

We maken nu een sprong naar het Caraïbisch gebied en zien tot onze verrassing dat in Cuba het woord Macambusio[x] dat we al eerder tegenkwamen in het Portugees van Brazilië zijn betekenis ‘depressief’ in Cuba heeft verloren en daar gebruikt wordt in de betekenis van ‘vriend’ (‘Oye, macambusio, llámame = luister, jongen, bel me) en in de betekenis van ‘stommeling’ (‘Ya me tiene cansado el macambusio ése = Ik heb genoeg van die kaffer). Positief en negatief, dus.

De Macambo in Venezuela

We naderen nu de zuidelijke rand van het Caraïbisch bekken en zien dat in de Venezolaanse Staat Zulia, gelegen tegenover de Nederlandse Antillen, de term ‘Macambo’wordt gebezigd om een inwoner van Curaçao aan te duiden: ‘Individuo de piel blanca y cabello rubio rojizo ensortijado, especialmente los nativos de Curazao[xi]’(vert. ‘persoon met een blanke huid en rossig krulhaar, meer in het bijzonder degenen die in Curaçao zijn geboren’). Let wel: geen Afrikaan, maar een Europeaan of afstammeling daarvan.

Als voorbeeld van het gebruik van ‘macambo’ (waarschijnlijk hebben de Spaanssprekende Venezolanen gedacht dat Macambo het mannelijk moest zijn van Macamba…) wordt een passage aangehaald uit de Memorias van J.R. Pocaterra (1927), waarin de gouverneur van Curaçao op bezoek kwam in Venezuela:

‘De Curazao vino en visita también el Gobernador; un ‘macambo’ que llegó y se fue en una sola borrachera’ (vert. ‘Ook de gouverneur van Curaçao kwam op bezoek; een ‘macambo’ die vanaf zijn aankomst tot zijn vertrek stomdronken was’.

Het woord ‘macambo’ staat bij Pocaterra tussen aanhalingstekens omdat hij kennelijk wilde aangeven dat het geen Venezolaans woord was.

Jammer, dat we toen in Venezuela een minder goede indruk hebben achtergelaten.

De Makamba op de ‘Nederlandse Antillen’

Laten wena deze speurtocht in Angola, Brazilië, Cuba en Venezuela eens te rade gaan bij Nederlands-Antilliaanse bronnen en citeren uit de Geschiedenis van de Nederlandse Antillen[xii] waarin Johan Hartog op bladzij 343 het volgende schrijft:

‘Omstreeks 1779 zouden ongeveer 2000 blanken op Curaçao hebben gewoond, t.w. Joden en nazaten van hoofdzakelijk Noord- en

Middeleuropese volken. De Nederlanders onder hen ging men als macamba aanduiden, vermoedelijk de naam van een negerstam in het Oostelijk Congogebied. Latour[xiii] meent, op grond van goede argumenten, dat de slaven, die hun benaming ‘neger’ als een scheldwoord opvatten, op hun beurt, de blanken de naam gaven van een als dom en achterlijk bekend staande negerstam, de macamba’s. Een scheldwoord is het woord nú evenmin als het woord ‘neger’, al kunnen beide woorden bij woordentwist een denigrerende bijklank krijgen’.

Deze verklaring van de oorsprong van het woord macamba lijkt mij niet juist, omdat deAkamba ( of : M’kamba)uit het zuiden van Midden Kenya, voor zover mij bekend uit de literatuur, een ontwikkeld volk waren en beslist niet dom of achterlijk. Hans Vaders, eindredacteur van de Amigoe weekkrant Ñapa, maakte mij erop attent dat Makamba de hoofdstad was van een gelijknamige provincie in Burundi, Afrika.

De socioloog Harry Hoetink oppert over onze Makamba het volgende[xiv]:

‘Het Papiamentu bezit een aantal uitdrukkingen, meest van denigrerende aard, die op negersvan verschillende Afrikaanse afkomst betrekking hebben. […]Verder betekent ‘canta Macamba’ volgens Latour: onzinnige, domme d ingen doen, evenals ‘canta Guenee’. Eenzelfde betekenis tenslotte heeft de uitdrukking ‘haci co’i Bobo’ (als een Bobo doen), die echter in het hele Spaanstalige gebied voorkomt.

Het is helaas niet mogelijk de reden van deze depreciatieve uitdrukkingen op te sporen. Ze kunnen zijn ontstaan binnen de negergroep zelve, en slaan op lieden, die wegens een afwijkend gebied van herkomst zich in taal en gedrag van de overigen sterk onderscheidden etc. etc.’

Hoetink vertrouwt hier mijns inziens als ondersteuning van zijn stelling teveel op pater Latour die de uitdrukking ‘Canta Makamba’ uitlegt als ‘domme dingen doen’. Verder wil het loutere feit dat er een Afrikaanse stam met de naam‘Bobo’ zou bestaan in Afrika nog niet zeggen dat het woord ‘bobo’ (= dom in het Spaans en Portugees) uit Afrika in het Spaans-Portugese taalgebied zou zijn terecht gekomen. Alsof de Spanjaarden niet zelf in staat zouden zijn geweest om een naam te geven aan hun eigen -Spaanse -domoren!

Interessant is de uitleg die het Groot Woordenboek Papiaments-Nederlands geeft aan de uitdrukking ‘kantika makamba’: liedjes die door de slaven bij het oogstfeest werden gezongen in de ‘geheimtaal’ ‘gueni’ (= Guinees)’. Het woordenboek vertaalt de uitdrukking ‘no ta kos di kanta makamba’met: ‘het is niet veel soeps’. ‘Kanta maka

mba’ wordt hier dus als een positieve bezigheid gewaardeerd; de uitdrukking ‘no ta kos di kanta makamba’ betekent dat iets niet de moeite waard is om er in het ‘makamba (= Afrikaanse taal) over te zingen. Men zong kennelijk alleen in het ‘Afrikaans’ bij een gebeurtenis die wèl de moeite waard was, bijvoorbeeld bij het oogstfeest. Ook het Dikshonario Papiamentu-Hulandés (1991) van Joubert vermeld bij Makamba: ‘door afstammelingen van slaven gesproken of gezongen (Afrikaanse) taal. Beide woordenboeken vermelden– naast de neutrale betekenis ‘Hollander’ -ook het woord Makamba in combinaties met andere woorden die het een denigrerende betekenis verlenen[xv]. Maar we moeten niet vergeten dat je, met een beetje kwade wil, bijna elk woord een ongunstige betekenis kan verlenen.

Het wordt nu tijd om ons licht op te steken bij iemand die diep is doorgedrongen in de Curaçaose taal en cultuur en – noblesse oblige! – in de ziel van het Curaçaose volk: Pater Brenneker O.P.

In zijn Curaçaoensia[xvi] lezen we op bladzijde 118 onder het hoofdje ‘Macamba’ het volgende: ‘Macamba is een mysterieus woord. Het schijnt Afrikaans te zijn en in oorsprong te betekenen: vreemd, van verre, autochtoon, afrikaans. Zo zingt een negerslaaf in een lied’(wij citeren de hele tekst uit Benta[xvii], eveneens van de hand van Pater Brenneker):

Mi tata ta macamba (mijn vader is een macamba)

Mi mama ta macamba (mijn moeder is een macamba)

Mi tata ta macamba (mijn vader is een macamba)

Mi mama ta macamba (mijn moeder is een macamba)

Mi ta dande (?)

Ah dande mi pon (?)

Mi mama ta hulandes (mijn moeder is een Hollandse)

Mi tata ta macamba (mijn vader is een macamba)

Mi ta dande (?)

Ah dande mi pon(?)

Dit plaatst ons voor een dilemma: wie is er in dit liedje nu Afrikaans en wie Hollands? Gaat het over een Afrikaanse vader en een Afrikaanse moeder

? Over een Afrikaanse vader en een Hollandse moeder? Dit laatste lijkt me onwaarschijnlijk.Het woord ‘macamba’ klinkt in dit liedje overigens niet ongunstig.

De vraagtekens staan achter de woorden die worden gezongen in de taal die men ‘gueni’ noemde op Curaçao. Ik weet niet wat ze betekenen. Misschien wijst het woord ‘Dande’ op de naam van de gelijknamige rivier in Angola.Op Aruba is het de naam van de muziek die men maakt omstreeks Nieuwjaar, een muziek die oorspronkelijk een sterk Afrikaans karakter heeft. Het woord ‘gueni’ zelf is afgeleid van ‘Guinee’, waaronder men de hele westkust van Afrika van Senegal tot Angola bedoelde. In het Spaans en Portugees van de tweede helft van de 15e eeuw kende men trouwens op het Iberisch schiereiland de uitdrukkingen ‘hablar en guineo’ en ‘falar guiné’ (= guiné spreken). Met guineo en guiné werd het Luso-Afrikaanse p idgin bedoeld dat de Afrikanen spraken die te werk werden gesteld in Andalusië, voornamelijk in de drie provincies Huelva, Sevilla en Cádiz. De aanduiding ‘gueni’ hoort dus niet typisch bij Curaçao en een geheimtaal was het al evenmin, al vonden de Afrocuraçaoënaars het misschien interessant om dit te suggereren. Dat laatste zou heel begrijpelijk zijn, want je moet toch íets als er op je eigen identiteit en cultuurverniet igende kaalslag is gepleegd en slechts de mythe overblijft om je aan op te trekken.

Het wordt echter nog íets ingewikkelder met de betekenis van ‘Makamba’.

In 1963 gaf pater Brenneker een boekje uit waarin hij tal vanPapiamentstalige spreekwoorden en gezegdes opnam, waarvan hij zelf de vertaling verzorgde na overleg met zijn lokale, ervaringsdeskundige informanten. Het boekje heet Proverbio en op bladzij 55 treffen we de volgende gezegdes aan.

(No 596): ‘Macamba, poeshi, palomba, animal di mas falsu cu tin’ (vert. Brenneker: ‘Hollanders, katten en duiven zijn de kwaadste dieren die er bestaan’).

Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat ‘Macamba’ hier een ongunstige betekenis heeft….

(No 597): ‘Macamba di: kani mi pa mi kani bo’. (vert. Brenneker:‘De Afrikaan zegt: geef mij, dan geef ik jou’).

Dat gezegde getuigt van rea liteitszin en klinkt niet zo ongunstig. Maar de ‘Macamba’ is nu ineens een Afrikaan geworden.En, in het licht van mijn bevindingen hierboven, lijkt die betekenis de meest waarschijnlijke.

‘Makamba’ kan kennelijk zowel het een als het ander betekenen en je kan het in gunstige en ongunstige zin gebruiken.Maar je schijnt de suggestie die ervan uitgaat wel ‘per keer’ op zijn merites te moeten beoordelen.

Lust u nog wat peultjes? We hebben er nog een paar voor u in petto!

In de Antilliaanse Cahiers, vijfde jaargang nummer 1, 1962, kunnen we een gedicht lezen van de jonge Frank Martinus Arion, student te Leiden. Hij schrijft:

Bo n’ta korda

Kon nos dos

Sa kamna tene man huntu

Na Hulanda –

Hunga den sneeuw

Manera Makamba

(vert. ‘Weet je nog hoe we in Holland allebei hand in hand liepen en, net als Makamba’s, stoeiden in de sneeuw?). Het woord ‘Makamba’ is hier neutraal bedoeld als aanduiding van de blanke Hollander.

In E dia di mas históriko[xviii], een historische roman over de arbeidersopstand en de brand van Willemstad in 1969 lezen we op bladzij 106 onderaan:

‘Un hòmber makamba, kompaña pa su kasá, pará na Awa Sa di Punda, tabata wak den un kijker’ (vert: ‘een Hollandse man stond met zijn echtgenote op Awasá in Punda door een verrekijker te turen’). Geen vergissen mogelijk! Makamba is hier een neutrale uitdrukking voor Nederlander.

De laatste restjes Makamba

Eind jaren zestig was ik aanwezig op een zogenaamde ‘Teach-in’, de in die tijd gebruikelijke naam voor een discussieavond waarop iedereen kon zeggen en schelden wat ie wou. Men had toen nog niet zoveel moeite met de vrijheid van meningsuiting. Het speelde zich allemaal af in de Ballroom van het Hilton op Curaçao.
Er viel cultuur te halen en als speciale gast was uitgenodigd de Nederlandse schrijver Willem Frederik Hermans (foto links), die, op uitnodiging van de Sticusa, een serie lezingen kwam geven om de ‘culturele elite’ van het eiland bij te voeden. Alle kleuren waren die avond welkom, maar ik denk niet dat er veel mensen van Barber ofBoka San Michiel bij waren….

Hermans had voor die avond zijn gebruikelijke grote mond maar thuisgelaten, want de stemming in de zaal was verre van pro-Nederlands en de gemoederen liepen hoog op. Het was vooral één grote scheldpartij op de Nederlandse ontwikkelingshulp en subsidieregelingen.

Hiermee is de sfeer wel getekend.

Als herinnering aan die avond heeft Hermans later een boekje geschreven waarin hij vertelt over zijn culturele reis naar de Antillen en Suriname met als fraaie titel: De laatste resten tropisch Nederland[xix]

Op pagina 138 van zijn boekje schrijft hij het volgende:

‘Bakra[xx], zoals de Nederlanders in Suriname (soms met onvriendelijke bedoeling) genoemd worden, betekent tenslotte alleen maar ‘blanke’. Maar op Curaçao noemt men ons ‘macamba’, dat betekent ‘indringer’. Een ander lief woord is ook ‘pletter’ (=Nederlander van niet zo rijke familie). Een op de Nederlandse Antillen bijzonder gehate groep is voorts die van de onderwijzers en leraren: heel begrijpelijk’.

Ja, Frederik Willem Hermans kon het weten, want, zoals hij elke Nederlander heeft ingepeperd : ‘Ik heb altijd gelijk’!

Men kan zich alleen maar verwonderen over de mate waarin iemand die altijd gelijk heeft kan dwalen!

De Makamba op de rots der struikeling

Een van de meest humoristische schrijvers van de Antillen vind ik Boeli van Leeuwen, een vlijmscherp, kundig en eerlijk observator van het menselijk bedrijf. In De rots der struikeling[xxi] schrijft hij over de Hollandse jongen Karel, lasser van beroep, die, op een dag, de buurman werd van Da, de Curaçaose vrouw met wie hij later wilde trouwen. Karel was ‘een grote, lelijke Hollander met rood haar en goedige ogen. Hij had vuile nagels en sprak met een plat Haags accent, waarin de achterbuurten van de stad doorklonken’.

Op een goede dag ging Karel kennis maken met de broer van Da die ‘met één oogopslag de pretendent classificeerde: macamba (Nederlander op Curaçao) en pletter (Nederlander uit de arbeidersstand) bovendien’.

De broer van Da: ‘En omdat we je welzijn op het oog hebben, geloven we dat je niet langer om moet gaan met die macamba, die maar een gewone werkman is, lasser of zoiets, een pletter die in Nederland driehoog achter woont in een van die huizen waar het wasgoed achter uit de ramen hangt’.

Tenslotte

We zijn aan het eind van een lange reis gekomen en we hebben onderweg kunnen constateren dat ‘Makamba’ niet een eenduidig begrip is, historisch gezien niet en ook niet in het licht van déze tijd. Het kan zowel betrekking hebben op Afrikanen als op Blanken, op goede en minder goede vrienden, het kan gunstig en ongunstig worden bedoeld en ook volkomen neutraal zijn. Ja, het kan in een bepaalde context zelfs enige meerwaarde krijgen. Om dit laatste te illustreren wil ik tenslotte nog het woord geven aan de door mij zo gewaardeerde Papiamentstalige schrijver en dichter Pierre Lauffer.

Het was op een warme Curaçaose avond en ik vroeg Pierre Lauffer om zijn boekje Ora solo baha[xxii] voor me tesigneren. Pierre keek me even aan met zijn trieste ogen en schreef:

Pa un makamba

Ku ta latino

I bohemio[xxiii]

Een mooie herinnering voor een makamba.


[i]Het voorvoegsel ‘Ki’ betekent ‘taal’ en ‘Mbundu’ betekent ‘Mensen’, dus: Mensentaal.

Het Ki-mbundu behoort tot de Bantoetalen dieworden gesproken vanaf de evenaar tot ± 20° Zuiderbreedte (ongeveer waar Namibië begint) . ‘Bantoe’ duidt geen ras aan maar is een term die een taalfamilie aanduidt. De term ‘Ba-ntu’ is verzonnen door Wilhelm Bleek, de Duitse bibliothecaris van de gouverneur van Kaapstad, in zijn A Comparative Grammar of the South-African Languages, Londen, 1862-1869.

[ii] Bijvoorbeeld in de gemeenschappen van gevluchte slaven in Brazilië en op de plantages. Aan het eind van de 17e eeuw kon je in Bahia nog mensen vinden die uitstekend Ki-mbundu spraken. Na die tijd is de taal langzaam uitgestorven in Brazilië.

[iii] Dicionário Ronga-Português, Rodrigo de Sá Nogueira, Lisboa, 1960

[iv]Dicionário Çokwe-Português, Adriano Barbosa, Instituto de Antropologia, Universidade de Coimbra, 1989

[v] 1a edição, editorial missões – cucujães, 1964

[vi] In het Spaans van Colombia kan men Bantu woorden aantreffen als ‘afunchado’ (= vochtige rijst; afgeleid van nfunji= gestampt maniokmeel (vgl. het Papiamentu:funchi); ‘cumbia’ (van Zuid-Kikongo nkumbi=trommel); ‘guaro’=suikerrietbrandewijn (van Ki-kongo ngwala= alcoholhoudende drank).

[vii] De Nederlanders op de West-Indische eilanden, Amsterdam 1901 en 1909

[viii] Dicionário contemporâneo da lingua portuguêsa, edição brasileira, Hamilcar de Garcia, Editôra Delta, Rio de Janeiro, 1958

[ix]Glosario de Afronegrismos Uruguayos, Alberto Britos Serrat,1999, ediciones Mundo Afro – el Galeón

[x] Diccionario mayor de Cubanismos, ediciones universal, Miami, Florida, 1999

[xi] Diccionario de Venezolanismos, Universidad Central de Venezuela, Caracas, 1993

[xii] Geschiedenis van de Nederlandse Antillen, dr. Johan Hartog, uitgegeven bij D.J. de Wit, Oranjestad, Aruba, 1961

[xiii] M.D. Latour O.P., West-Indische Gids, 1935, bldz. 256 e.v.

[xiv] Het patroon van de oude Curaçaose samenleving, De Wit N.V. Oranjestad-Aruba, tweede druk, 1966, bldz. 70 e.v.

[xv] Makamba kachikambito, makamba kulu bèrdè, makamba stinki

[xvi] Uitgever: Boekhandel St Augustinus, Curaçao, 1961

[xvii] Benta, uitg. Boekhandel St Augustinus, Curaçao, 1959

[xviii] In eigen beheer uitgegeven door Edward A. de Jongh, mei 1970

[xix] Uitgegeven bij De Bezige Bij, Amsterdam, 1972

[xx] In het Efik, een van de talen die in Nigeria wordt gesproken betekent ‘Mbákara’ : blanke Europeaan. In de Dictionary of the Efik Language, Rev. Hugh Goldie, Republished in 1964 by the Gregg Press Incorporated, Ridgewood, New Jersey, U.S.A. staat: ‘…the term is applied to the white men not on account of colour, but because of their superiority in arts & customs, and hence, black men practising the arts and customs of civilized life, are sometimes called Mákara, or by way of distinction, Obubit mákara, Black mákara’. N.B. Op de Antillen kennen we het verschijnsel van de Makamba pretu; daarmee duidt men een zwarte Antilliaan aan die zich zozeer heeft vereenzelvigd met de Nederlandse taal en cultuur dat zijn eigen – Antilliaanse -identiteit praktisch lijkt te zijn verdwenen.

[xxi] Uitgegeven bij Querido, 1965

[xxii] Vert. Als de zon ondergaat. Uitgegeven door Librería Salas, Willemstad, Curaçao.

[xxiii] Vert. Voor een Makamba die een Latijn en een bohémien is.

Het grote Sranantongo Dictee

Het Sranantongo leeft!

Tegen de verdrukking hebben onze voorouders in slavernij voortdurend gestreden om vrijheid en erkenning van hun rechten. Daarnaast deden ze er van alles aan om de eigen cultuur te koesteren en te blijven ontwikkelen. Deze verzetscultuur vinden we terug in dans, muziek, spreekwoorden (odo), klederdracht, gerechten en zo meer.

lees verder…

Taal brengt tongen in beweging

(De toren van Babel door Pieter Breughel de Oude)

De laatste onlangs door het Directoraat Cultuur van het ministerie van Onderwijs en Volksontwikkeling (Minov) georganiseerde conferentie over de invoering van een taalwet in Suriname, waarvan ik hier op 19 juni j.l. verslag heb gedaan onder de titel “Taal, talen, taalordening” [klik hier], heeft veel tongen los gemaakt en tekstverwerkers in beweging gezet. Niet toevallig aan de vooravond van Keti Koti heeft Bert Eersteling zich bij het koor van commentatoren gevoegd met zijn ingezonden stuk op StarNieuws: “De taalwet in de geest van de Surinaamse werkelijkheid” [klik hier voor diens tekst – red. CU.]

Ter introductie: Bert Eersteling is Hoofd Onderwijs Binnenland van het Minov en daarnaast hoofdbestuurslid van de Broederschap in Eenheid Partij (BEP). Deze partij is voortgekomen uit de behoefte een politieke partij te vormen ter belangenbehartiging van Inheemsen en Marrons in de binnenlanden van Suriname, later omgebouwd tot een partij met het streven gelijke kansen te scheppen voor elke Surinaamse burger, zonder onderscheid naar ras, huidskleur en/of etnische afkomst. Zeker sinds de BEP de A-Combinatie vormde met de twee andere partijen van Inheemsen en Marrons, ABOP en SEEKA, zit BEP echter nog steeds duidelijk op zijn van ouds vertrouwde uitgangspunt. Deze introductie, waarde lezer, is nodig opdat u Eersteling’s visie kunt begrijpen.

Eersteling begint met een niet zeer coherente inleiding over “de Surinaamse werkelijkheid”, waartoe hij allereerst aangeeft dat in Suriname als uitvloeisel van zijn geschiedenis een grote mate van diversiteit aan culturen, religies, rassen, etniciteiten, enz. is ontstaan. Vervolgens trapt Eersteling een open deur in met te stellen: “Deze situatie is vanaf dat moment een Surinaamse werkelijkheid, ongeacht de acceptatie of non-acceptatie van deze werkelijkheid. Het is derhalve juist dat onze samenleving op basis van de voornoemde diversiteiten benaderd dient te worden.” Helaas echter werkt hij zijn differentiatie “ongeacht de acceptatie of non-acceptatie van deze werkelijkheid” niet uit, maar hierop zal ik later nog terugkomen.

 

Volgt een verheerlijking van Jaggernath Lachmon en diens principieel-ideologische invalshoek ter zake, namelijk de “Eenheid in Verscheidenheid- gedachte of -filosofie”, die volgens Eersteling deze oude Indiase filosofische benadering zeer doeltreffend en praktisch heeft gesurinamiseerd. Extatisch roept Eersteling uit: “Herinnert u nog zijn presentatie vanuit diverse podia met wijd verspreide armen en breed lachend over de fleurige Surinaamse bloementuin. Hij zag een Surinaamse natie/volk in al de diversiteiten. Hij vond dat deze diversiteiten slechts gezien moeten worden als een verrijking van de Surinaamse cultuur. Ja, want die Surinaamse cultuur, die steeds en actief wordt gevoed door de subculturen/de diversiteiten, bestaat er daadwerkelijk. Laat alle bloemen in hun waardigheid en dan gaat u zien welke nieuwe werkelijkheid er ongedwongen ontstaat.”

Hier gaat Eersteling zich aan “wishful thinking” te buiten. Hij koestert nog altijd dit naïeve idee, lees maar: “Veel Surinamers beseffen (nog) niet dat de grote wereld heel erg jaloers is op onze samenleving, die vanuit de zojuist geschetste werkelijkheid in zeer co-existentie sfeer ontwikkelt.” Helaas echter is dit enkel schijn en geen werkelijkheid, want die zogenaamde coëxistentie waag ik sterk te betwijfelen. Godzijdank hebben zich hier nog geen uitgesproken etnische conflicten voorgedaan en geven wij de buitenwereld inderdaad te denken dat wij fantastisch geïntegreerd zijn, waartoe steeds opnieuw die naast elkaar gebouwde synagoge en moskee als illustratie moeten dienen. Allemaal schone schijn, laat Eersteling eerst maar eens uitleggen wáár die nieuwe werkelijkheid ontstaat en vooral hoe ongedwongen, want daar zijn nergens sporen van te ontwaren.

Zonder het verder te verklaren stelt Eersteling dat “de voorstanders van de assimilatie theorie/filosofie/strategie op basis van dit Surinaamse pragmatisme als voornoemd grote mate van terrein en aanhang hebben verloren.” Kennelijk duidt Eersteling op wat hij denkt te zijn de overwinning van het goede op het kwade, ofwel de assimilatie heeft het afgelegd tegen de coëxistentie, “want” vervolgt hij, “ik weet niet of zij (de voor- standers van assimilatie) de ongedwongen dynamische werkelijkheid goed in de gaten houden. De subculturen beïnvloeden elkaar zeer intensief, kennelijk omdat alle subculturen als verrijkingsbron van de nationale Surinaamse cultuur dienen. De beïnvloeding heeft onder ander tot resultaat dat de bevolking er anders uitzien dan bijvoorbeeld 30 jaren geleden. Ook op het gebied van de taal doet zich zeer goede en positieve ontwikkeling voor.”

Aangenomen mag worden dat voor Eersteling assimilatie hier gelijk staat aan integratie, want anders kan ik zijn betoog niet duiden. Dat er geen sprake in van integratie maar enkel van coëxistentie , daar heeft hij volledig gelijk in, ook dat “de subculturen elkaar zeer intensief beïnvloeden”, maar dat houdt nog geen acceptatie in en dát is waar de schoen wringt. De Surinaamse werkelijkheid is dat alle bevolkingsgroepen (vooralsnog vreedzaam) naast elkaar existeren en elkaar in hun waarde laten, maar ondergronds schuilt er een veenbrand waar ik in het geheel niet gerust op ben. Want hoezeer Eersteling die coëxistentie ook verheerlijkt, het zijn en blijven allemaal werelden apart, die er alles aan doen om hun ‘eigen’ wereld af te schermen en in stand te houden.

Wanneer Eersteling dan bij “taal” uitkomt, stelt hij dat de Surinamer gekozen heeft voor het Surinaams-Nederlands als officiële/voertaal/instructietaal of ontwikkelingstaal zoals hij het noemt. “Dit betekent”, zegt hij, “dat alle etnische groepen begrepen hebben dat willen zij succesvol zijn in onze Surinaamse samenleving zij het Surinaamse-Nederlands moeten beheersen. (…) Dat voor een breder mondiale oriëntatie de Engelse taal beter (accent op conversatie) onderwezen moet, staat absoluut voor wat mij betreft buiten kijf”. Om te concluderen: “Maar vervanging van de Taalwerkelijkheid door een Taalonwerkelijkheid lijkt mij niet een prudent idee of besluit. Ik zal niet uitwijden over de vermoedelijke reden hiertoe. Maar ik waarschuw wel om zich niet onnodig in een mentale slavernijschap te houden.” Wat Eersteling onder dit laatste verstaat is mij niet duidelijk, hooguit kan ik vermoeden dat het vasthouden aan het Surinaams-Nederlands voor hem de taalwerkelijkheid betekent en invoering van het Engels de taalonwerkelijkheid. Dit lijkt mij een alleszins realistische visie, maar waarop hij doelt met die “vermoedelijke reden” ontgaat mij te enen male en zijn waarschuwing voor mentale slavernij is waarschijnlijk niet anders dan een verwijzing naar The redemption song van Bob Marley: “Emancipate yourselves from mental slavery”.

Wat mij in toenemende mate bevreemdt is dat alle Surinamers, zoals nu Eersteling weer, naar buiten toe vriendelijk en beleefd blijven alsof er niets aan de hand is, maar ondertussen krampachtig de eigen apartheid blijven bevechten. Die schijnwereld moet ooit leeglopen of ontploffen. Hopelijk is ons de tijd gegund een ontploffing vóór te zijn en tot de broodnodige assimilatie te komen.

Expo bij opening Dependance Lelydorp

Paramaribo – Het Directoraat Cultuur van het ministerie van Onderwijs en Volksontwikkeling opent op vrijdag 15 juli de deuren van haar dependance te Lelydorp officieel. Deze stap moet gezien worden in het verlengde van de decentralisatiegedachte. Het ligt in de bedoeling om kunst en cultuur van de districten Wanica en Para, vanuit Lelydorp te coördineren. Simultaan aan de opening wordt er een drie dagen durende expositie op touw gezet met een impressie van de beschaving en de artistieke kwaliteiten van beide districten.

Dependance

De enorme kwantiteit en diversiteit van kunst- en cultuurproducten van deze twee districten die logistiek in elkaars verlengde liggen, heeft onder meer geleid tot een dependance op Lelydorp.

Taal, klederdracht, keukenkunst, muziek, podiumkunst, beeldende kunst en craft zijn maar enkele onderdelen binnen het uitgestrekt gebied welke kunst en cultuur bestrijken. Daarbij mag in beschouwing genomen worden, de authentieke vormen van elke etnische groep, maar ook de versmelting van die verschillende groepen, waarbij elementen van elkaar worden overgenomen en zodoende bijdragen tot het Surinaams product.

Een aantal van de activiteiten zijn tevens gebonden aan het gebied zelf. Als voorbeeld mag het bekende schouwspel van ontjorlichten aan de De Craneweg, tijdens het Bodofeest, genoemd worden.

Ook gelet op de ontwikkelingen rond de verkeersdruk die ontstaat tussen Paramaribo en Wanica, is het efficiënter om dichtbij huis en centraal op Lelydorp te werken.

Expositie

Voornemens is om de expo pikant klein, maar toch breed in te richten. Daarbij zullen er karakteristieke taferelen van de districten zijn alsmede andere uitingen van kunst en cultuur. Kleiproducten, vlechtwerken, houtsnijwerk, schilderijen zijn voorbeelden. Uiteraard zullen ook de keukens van het gebied vertegenwoordigd zijn, waarbij een verrukkelijke peprewatra en smeuïge bami in blad niet ontbreken. Verder zullen er ook culturele klederdrachten zijn. Dans en muziek zullen ook op waardige en artistieke wijze gepresenteerd worden.

Belangrijk bij dit evenement is dat de toeschouwer niet alleen het eindproduct ziet, maar het hele proces naar het artistiek product ervaart. Zo zullen de Saramaccaners komen met rondhout dat ter plaatse wordt versneden. Bij de houtsnijwerkdemonstratie ziet het publiek dan het uiteindelijk kunstproduct ontstaan. De organisatie hoopt zodoende een betere connectie te krijgen tussen het kunstminnend publiek en de artiesten zelf. Verder kan de koper op deze wijze van exposeren, de waarde van het product beter inschatten en waarderen.

De moderne ontwikkelingen in de techniek leiden mede tot contemporaine kunst. Daarom zullen er ook airbrushdemo’s zijn. Tevens zal de carsound-hype ook een plaats krijgen in de expo. De auto’s zijn artistiek bewerkt en op zich is het ook een kunst om te weten hoe je de geluidsinstallatie bouwt.

Target is om ook OneMinutes van de AHKCO te vertonen. Hiermee wil de organisatie vooral de jongeren een prikkel geven om zelf verscheidene onderwerpen uit hun leefmilieu te belichten; afval, roekeloos gedrag in het verkeer, groenmilieu, gezondheidszorg bijvoorbeeld.

Voor hen die belangstelling hebben om te participeren aan deze expo bestaat er de mogelijkheid zich te wenden tot de dependance te Lelydorp op het Nakscomplex aan de Van Drimmelenlaan.

[uit de Ware Tijd, 29/06/2011] 

‘Ala tongo bun!’

Een conferentie over de Surinaamse taalsituatie

door Els Moor

‘Bonjours, wat roest er? wat nieuws, Andries en Harmen?
’t Gaet so wat heen, maer niet als ’t hoort, het Lant is vol allarmen, […]
Als de Kickvors ende Muys dus t’samen hassebassen,
So mocht haar de kuycken-dief wel schielijck eens verrassen […]

Dit zijn enkele regels uit het begin van het toneelstuk Spaanschen Brabander (1618) van Gerbrand Adriaenszoon Bredero (1585-1618), een toneelstuk dat een brede schets geeft van het Amsterdamse volksleven en in die tijd en nog lang daarna vaak werd opgevoerd. Als het in deze tijd weer gespeeld wordt voor een groot publiek, is het bewerkt in het Nederlands van nu en heet De Spaanse Brabander. Aan dit voorbeeld zien we dat een taal, dus ook het Nederlands, met de tijd meegaat. De taal van 2011 is heel wat anders dan die uit de Middeleeuwen en verschilde ook in de 17de eeuw nog veel van het Nederlands van nu. In de loop van de eeuwen is de taal steeds veranderd, aangepast aan de omstandigheden van de verschillende tijdperken en zoals het Nederlands nu is, zo zal het ook niet blijven. In de bijna 33 jaar dat ik weg ben uit Nederland is de taal wat uitspraak en woordenschat betreft alweer veranderd. Dat hoor ik steeds weer als ik er kom.

Nederlands in Suriname
Het Nederlands kwam als officiële taal in Suriname in 1667. Dat was dus ongeveer de taal van Bredero. Dat de taal zich in de loop der eeuwen aanpaste aan de Surinaamse omstandigheden en als zodanig ook steeds veranderde, is dus wat er altijd gebeurt met een ‘levende taal’. Ten behoeve van het professionele gebruik van de taal en daarmee samenhangend het onderwijs moeten er wel regels zijn. Voor het Nederlands zijn die officieel vastgesteld en vastgelegd in ‘het Groene Boekje’, gevolgd door alle woorden in de juiste spelling van dat moment. Om de zoveel jaren verschijnt er een nieuw groen boekje. Dan zijn er weer nieuwe woorden en zijn de spellingregels veranderd. Suriname is nu ook lid van de Nederlandse Taalunie en in de laatste uitgave van ‘het Groene Boekje’ staan dan ook 500 Surinaams-Nederlandse woorden opgenomen.

Sinds 1667 is het Nederlands in Suriname de taal van het bestuur, later ook van het onderwijs en naast de vele Surinaamse talen een belangrijk communicatiemiddel. Lila Gobardhan-Rambocus hield er een interessante lezing over op de Taalconferentie die op zaterdag 18 juni gehouden werd. Het publiek kreeg een helder overzicht van de geschiedenis van het Nederlands in Suriname. Die geschiedenis is nu toe aan een belangrijke volgende stap die de onafhankelijkheid van Suriname bevestigt: de wettelijke vastlegging, standaardisatie van het eigen Nederlands, dat hier, onder Surinaamse omstandigheden gegroeid is, net als het Nederlandse Nederlands daar. In haar ‘stelling’ over onze meertaligheid in historisch verband slaat Lila Gobardhan deze spijker op de kop: ‘het Nederlands is van een opgelegde taal een eigen taal geworden’. Wie zich wil verdiepen in dit onderwerp leze van Lila Gobardhan-Rambocus: Onderwijs als sleutel tot maatschappelijke vooruitgang. Een taal- en onderwijsgeschiedenis van Suriname (1651-1975), de handelseditie van haar dissertatie uit 2001.

Standaardisatie
Renata de Bies, deskundige op het gebied van het Surinaams-Nederlands, nam op de conferentie het onderwerp ‘standaardisatie’ voor haar rekening. Ze begon met een voorbeeld om het begrip ‘standaardisatie’ uit te leggen: ‘Als een kip niet die eigenschappen van de modelkip heeft, dan wordt hij niet goed bevonden. Zo hoor ik Surinamers in Nederland vaak klagen over Nederlandse kippen die niet zo lekker zouden zijn als Surinaamse. Bijgevolg kan er gesteld worden dat de nationale standaard voor een Surinaams product niet dezelfde hoeft te zijn als de nationale standaard voor hetzelfde product afkomstig uit een ander land.’ Zo is het ook met de taal. ‘Ik koop altijd kip onder de markt’, zeggen wij. In Nederland is dat ‘fout’, moet het ‘op de markt’ zijn. Voor commerciële zaken is er een ‘Centraal Bureau Standaardisatie’ en voor de taal moet er ook zoiets komen. Zo’n standaardisatieproces van een taal bestaat uit 4 fasen: selectie van het model, beregeling van het model, implementatie van het model en onderhoud van het model. Onderhoud zal ook moeten inhouden dat de veranderingen in de taal steeds weer vastgelegd worden. Renata de Bies (foto rechts) voegt aan haar uitleg van de vier fasen toe dat promotie van het model SN in Suriname al in gang is gezet met de leesboekjes van het basisonderwijs. Nog voordat het model is beschreven en vastgelegd, wordt er in de leesboekjes Van hier en daar en overal SN gebruikt. Wat in leesboekjes staat is immers standaardtaal. Er zijn wetenschappers die dit verschijnsel beschrijven als standaardisatie tengevolge van consensus. En ze geeft een voorbeeld: ‘Er kwamen mensen om een sinaasappel. Boyke moest weer nieuwe schillen. Snel en zeker schilde hij ze. Hij maakte nooit een soro.’ (leesboek 11)

Wat Renata de Bies niet zei, maar wat wel moet gebeuren is dat er in het kader van standaardisatie onderzoek gedaan wordt naar het gebruik van het Surinaams-Nederlands in de Surinaamse literatuur die ontstaan is in Suriname zelf. Marylin Simons is een voorbeeld van een auteur die schrijft in de taal die ze om zich heen hoort. Ze woont nu helaas niet meer in Suriname, maar toen ze hier schreef aan haar verhalenbundel Carrousel (Uitgeverij Okopipi, 2003), nam ze vaak ’s morgens vroeg de bus naar de Centrale Markt en legde overal haar oor te luisteren. Een van de mooiste verhalen uit de bundel is: ‘Witte lelies’. De eerste zin luidt: ‘Ronnie heeft me nooit geschijnd’. Als ik dit verhaal op KBF voorlees aan een muloklas veren alle onverschillig kijkende jongens en meisjes ineens op; herkenning; ze willen luisteren! Op de conferentie kwam Edgar Cairo wel ter sprake als auteur die schreef in het Surinaams-Nederlands, maar onmiddellijk werd daartegenin gebracht dat hij in Nederland woonde en daar een eigen Surinaams-Nederlands schreef, dat ‘Cairojaans’ werd genoemd.

De laatste jaren verschijnen er veel Surinaamse kinderboeken waarvan de inhoud en de taal aangepast zijn aan de eigen leefwereld van de kinderen hier en met illustraties die de taal nog verduidelijken. Ook zij vormen een bron voor het onderzoek van de standaardtaal.
Wat moet vastgelegd worden als ‘standaard’? Het Surinaams-Nederlands loopt langs een lijn die zich beweegt van ‘bijna Sranantongo’ tot ‘bijna Algemeen Nederlands’. Ergens in het midden ligt het Surinaams-Nederlands dat de standaard is en dat wettelijk bekrachtigd moet worden. Dat zal heel wat zekerheid geven op het gebied van ‘goed’ of ‘fout’, binnen het onderwijs, binnen beroepsinstanties en voor iedereen die zijn eigen taal goed wil gebruiken.

Rechten en vrijheden
Suriname heeft naast het Surinaams-Nederlands te maken met nog meer dan 20 andere talen, van de bevolkingsgroepen die het land bewonen. In wezen zijn alle Surinaamse talen gelijkwaardig. Dat hoort bij onze democratie. Hein Eersel sprak als voorzitter van de commissie die zich bezighoudt met de regulering van de meertaligheid in Suriname. In 1975 bij de onafhankelijkheid is er niets in de grondwet vastgelegd over de taalsituatie en welke taal de officiële taal is en ook niet in 1987. Dat geeft nu een grote vrijheid. Suriname kan nu vanuit de eigen gegroeide onafhankelijkheid bepalen welke taal de officiële taal is of dat er meer zijn dan één (ook het Sranantongo? Het Sarnámi? Het Javaans?) Moet het (Surinaams)-Nederlands die machtige positie behouden of moet dat het Engels worden? En hoe zit het met het Spaans? Dat kwam allemaal ter spraken tijdens de voordrachten, ook in die van Paul Middellijn (foto links), die pleitte voor het Engels en het Spaans, en vooral tijdens de discussies na de pauze, toen mensen uit het publiek vragen konden stellen die beantwoord werden door de inleiders. Veel mensen maakten gebruik van deze gelegenheid om te kunnen reageren op de gestelde zaken. Hoe zit het met de kleine talen, zoals die van de inheemsen, met vaak weinig sprekers? Was de eerste vraag. Weer werd bevestigd wat in de voordracht van Hein Eersel ook al benadrukt was: alle talen van Suriname moeten gerespecteerd worden, zijn gelijkwaardig; iedere burger heeft het recht zijn eigen taal te gebruiken en eigenlijk heeft iedereen ook recht op basisonderwijs, in ieder geval aanvankelijk, in de eigen taal. Gelukkig worden op basisscholen in het binnenland nu al vaak kinderen opgevangen in hun eigen taal en vanuit die taal en vanuit onderwerpen uit de eigen leefwereld leren ze dan de zo moeilijke en vreemde schooltaal. Ook dit zou wettelijk vastgelegd moeten worden en de leerkrachten zouden veel meer hulp moeten krijgen. Creativiteit, dus een speelse aanpak en aansluiting bij de wereld van het kind zijn belangrijke zaken, waardoor de kinderen gaan houden van die vreemde taal en hij eigen wordt.

Er is in de komende tijd dus heel veel te doen op het gebied van talen in Suriname. Goed was het dat aan het slot van de discussie duidelijk werd gesteld dat we moeten kijken naar wat haalbaar is. Is het haalbaar om het Engels, of zelfs het Spaans nu in te voeren als officiële taal? Dat gaat niet zo maar en we kunnen niet voorbijgaan aan de eeuwenlange traditie van het Nederlands, ook in de literatuur. Wel kan het Engels op creatieve en speelse manieren al aangeleerd worden aan de jongste kinderen binnen het onderwijs, zodat ze het later vanzelfsprekend kunnen leren lezen en schrijven. Doen wat haalbaar is, met duidelijke doelen voor ogen: de meertaligheid ondersteunen naar een eenheid in verscheidenheid toe en standaardisatie van het Surinaams-Nederlands als officiële taal, zijn duidelijk doelen, die ook zeer duidelijk gepresenteerd werden op de taalconferentie.

Sarnami moet worden gestandaardiseerd

door Sabitrie Gangapersad

Paramaribo – Het Sarnami, de moedertaal van de Surinaamse Hindostanen, moet worden gestandaardiseerd en behouden worden als spreektaal. Het Hindi moet echter op academisch niveau in het onderwijs worden ingevoerd. Dit voorstel kwam dinsdagavond tijdens een presentatie over de ontwikkeling van het Sarnami naar voren. De Indiase wetenschapper Vimleshkanti Varma was ook aanwezig en deelde zijn kennis met het publiek.

In eerste instantie leek het alsof de presentatie identiek zou zijn aan de vele discussies die al jaren over dit onderwerp worden gevoerd. Dit gebeurt meestal rond de herdenking van de immigratie. Er wordt dan weleens geopperd dat Sarnami en Hindi helemaal zullen verdwijnen door de dominantie van de Nederlandse taal en het Sranan. De bijeenkomst in Stichting Hindi Parishad dreigde hetzelfde patroon te volgen toen Marlene Oemrawsingh de stoute schoenen aantrok en vroeg wat zuiver Sarnami is. Dit werd gevolgd door interessante visies van Maurits Hassankhan, Indra Djawalapersad en Varma. Hassankhan vindt dat er een instituut moet komen waarin experts van India en de landen in diaspora bijeen moeten komen om na te gaan hoe de verschillende moedertalen te standaardiseren en te versterken. Hij vroeg de Indiase overheid om Surinamers in de gelegenheid te stellen op Indiase universiteiten Hindi te studeren met Bhojpuri (dit komt enigszins overeen met Sarnami) als specialisatie. Djawalapersad meent dat iedereen kennis moet maken met alle moedertalen op de basisscholen. Op junioren en senioren niveau kan dit als keuzevak worden opgenomen, terwijl op academisch niveau het Mandarijn en Hindi moeten worden ingevoerd. Beide zijn grote wereldtalen met bestaande curricula en docenten in Suriname. Varma gaf aan dat India met veel lokale talen met hetzelfde probleem zat. “Een spreektaal onderwijs je niet.”

“Hoewel in India audhi, gujarathi, marahti enzovoorts wordt gesproken, is het onderwijs in Hindi.” Oemrawsingh toonde zich bezorgd over een duidelijk standpunt omdat de taalwet actueel is. “Laten we bijeenkomen en een besluit nemen. Ouders moeten Sarnami met hun kinderen praten, maar het onderwijs moet in Hindi. Met Sarnami kun je nog niet naar buiten treden, omdat de standaarden ontbreken. Met de opleving van India als wereld mogendheid, zal Hindi voor ons ook erg nuttig blijken.” Moti Marhé (foto rechts) die ook het woord voerde, zei dat de relatie tussen Hindi en Sarnami belangrijk is. “Je moet in de promotie van Hindi, Sarnami meenemen.” Dit lijkt de Indiase overheid ook van plan te zijn. Ambassadeur Kanwaljeet Singh Sodhi zegde toe alle publicaties in Sarnami te zullen ondersteunen.

[uit de Ware Tijd, 23/06/2011]

Commentaar redactie CU
Klaarblijkelijk vergeet men dat het Sarnami al sinds 1986 (commissie-Adhin) een gestandaardiseerde spelling heeft.

Nieuw documentatiecentrum Universiteit Aruba

De Universiteit van Aruba (UA) heeft vrijdag een nieuw documentatie- en archiefcentrum geopend in haar afdeling Onderzoek en Ontwikkeling. Deze afdeling zit in het pand van UA aan de LG Smith Boulevard, naast Superfood.

In het documentatiecentrum wordt documentatie bewaard dat direct gebruikt kan worden voor onderzoek op het eiland in het kader van onderwijs, Papiamento en maatschappelijke en culturele kwesties. De documentatie bestaat uit statistische informatie, publicaties van onderzoeken en ander academisch materiaal. Het documentatiecentrum is opgedragen aan TV-maker Demetrio Maduro en heeft ook zijn naam gekregen. De vorig jaar overleden Maduro was vooral bekend van de programma’s ‘Nos Grandinan na Palabra’ en ‘Nos Grandinan, Nos Tesoronan’, waarin ouderen uitgebreid aan het woord kwamen over het Aruba van vroeger en de oude gebruiken en tradities van weleer. Ter gelegenheid van de opening van het documentatiecentrum hebben zijn nabestaanden de complete archieven van die programma’s aan de universiteit geschonken. Documentatiecentrum Demetrio Maduro komt onder leiding te staan van de voormalig rector van UA, Lydia Emerencia. Zij wordt ondersteund door Herbert Diaz, Joyce Pereira en Ruby Eckmeyer. Het documentatiecentrum is voor iedereen toegankelijk en bereikbaar via telefoonnummer 588-9946 en crd@ua.aw.

[uit Amigoe, 20 juni 2011]

Taal – blijspel – Spinozapremium

door Carry-Ann Tjong-Ayong

Van een conferentie over meertaligheid in Suriname tot een blijspel van Bodil de La Parra over vrouwen die mannen bekritiseren en tussendoor op internet lezen over de toekenning van de Spinozapremie aan o.a. een vrouwelijke hoogleraar Jeugd en Media in Amsterdam, dat zijn stappen met zevenmijlslaarzen. Maar dat is nou de zegen van internet. Je kunt je hier of daar overal in storten en van alles op de hoogte blijven.

Nou kon ik altijd al tien dingen tegelijk doen in tegenstelling tot mijn man die liefst 1 ding doet en dan ook heel goed. Als kind oefende ik in het schrijven van de tekst van een liedje en tegelijk een ander zingen. Van die dwaze dingen die kinderen doen. Maar het scherpte mijn geest en vooral mijn geheugen, wat weer handig was bij het leren van een proefwerk. Mijn jongere broer en ik staken elkaar de loef af bij het snel opzeggen van alle rugtitels van de Winkler Prinsencyclopedie in mijn vaders boekenkast. Zo leerden we al op drie- en vierjarige leeftijd lezen en dat leverde ons levenslang plezier op.

Maar om terug te komen op de conferentie met als thema “ordening van meertaligheid”, die het sluitstuk vormde van zeven weken consultaties over talen in Suriname. Talen zijn mijn hobby en ik vind het jammer dat ik nu pas in Suriname ben, zodat ik alleen de slotconferentie kon bijwonen. Hoewel ik mij niet voor 15 juni had opgegeven kreeg ik van die aardige meneer Roozen, die ook dagvoorzitter was, een Vipplaats op de eerste rij toegewezen, met extra stoel voor Wim, waar ik ook mijn blocnote kon neerleggen en in de pauze een broodje en een pakje mangojuice, die dezelfde heer attent verzorgde. Zo’n plaats heeft voordelen en nadelen. Je kunt alles op het podium goed volgen, maar je zit pal onder de ijskoude airco en je ziet niet wie er achter in de zaal zitten. Veel vrienden bleek bij de karige lunch, die Hr. Roozen schertsend een hapje noemde, wat het ook was.

De conferentie werd geopend met woorden van minister Raymond Sapoen van Onderwijs en Stanley Sidoel van het Directoraat Cultuur. De Taalraad onder de deskundige leiding van “oom “ Hein Eersel hield een aantal inleidingen, over talen, democratie en taalrechten (hijzelf verwees in dit verband naar artikel 8.2. van de grondwet, het enige artikel waar het woord taal in voorkomt en stelde onder meer dat iedere burger het recht heeft de eigen taal te gebruiken en daarin niet belemmerd mag worden door bv overheidsinstanties aan loketten.
– talen in historisch perspectief door Lila Gobardhan-Rambocus, die aagaf hoe de meertaligheid zich vanaf de vroegste tijden met één bevolkingsgroep, de reeds meertalige Inheemsen, ontwikkelde. Volgens haar zal de meertaligheid altijd blijven bestaan en het Nederlands, dat eigen is geworden, zeker nog 100 jaar. Wij hebben 23 verschillende talen hoorde ik tot mijn verwondering. Jaren geleden woonde ik in Leiden een interessante conferentie bij over talen in Suriname, waar ik leerde dat er alleen al 35 Inheemse talen in Suriname zijn. Met alle andere gesproken talen er bij zou je dus al over de 40 komen. Maar misschien zijn er inmiddels al weer talen verdwenen.
– standaardisatie en standaardisering van talen door Renate de Bies, die ook het woordenboek Surinaams Nederlands heeft samengesteld en die het aanschouwelijk illustreerde, door de vergelijking te trekken met kippen voor de consumptie, maar daardoor de noodzaak er toe goed duidelijk maakte. Vier fasen zijn nodig om een taal te standaardiseren: selectie, beregeling, uitvoering en onderhoud;
– landen met meer dan ‘’en officiële taal, zoals India, Zuid-Afrika en de Antillen werden toegelicht door Bholanath Narain;

– en tenslotte gaf Paul Middellijn op zijn eigen wijze een statement over de wenselijkheid van het Engels en desnoods het Spaans als officiële voertaal in plaats van het Nederlands dat afgebouwd dient te worden. Hij gaf voorbeelden van woorden in het Surinaams-Nederlands die uit het Engels of Spaans komen en wees op het economisch belang in de regio.

In de discussie met de zaal kwamen de diverse visies nog meer tot uiting en voordat de taalwet een feit is zal er nog heel wat water door de Suriname-rivier stromen.

Verfrissend was het blijspel Onder vrouwen over mannen van Bodil de la Parra, het regiedebuut van Helen Kamperveen. Drie voortreffelijke jonge actrices, waarvan twee van Helen’s theaterschool gaven vol humor en zichtbaar plezier hun visie op de Surinaamse man. De zaal voor meer dan 90 % gevuld met vrouwen in alle leeftijden genoot zichtbaar en hoorbaar en zelfs het handjevol mannen, zoals de mijne, die als excuus had dat hij mijn rolstoel moest “stoten”, kon om de pittige grappen lachen. Ik had mijn vaste VIP-plaats als gast en hoefde dus niet naar boven te worden gedragen. Het Patronaat heeft een oprit en een rolstoeltoilet had Helen mij trots verteld.

Maar de Mgr. Wulfingstraat veranderd helaas erg nu de drie huisjes met erven bij de brug over de Sommelsdijksekreek getransformeerd zijn tot parkeerterrein met portier voor het in aanbouw zijnde, vier verdiepingen tellende kantongerecht naast het Patronaat. Liever had ik gezien dat de RK meisjesscholen, de Hoedenvlechtschool en de Paulusschool gerestaureerd waren. Maar ook het bisdom lijdt onder de malaise en de regering bouwt wat zij wil. Toch denk ik dat ik liever een regeringsgebouw hier zie dan een zeshoog Chinees warenhuis., zoals er overal in de binnenstad en aan de rand van de stad oprijzen… Dat heet vooruitgang, waarbij het vooruitdenken wordt vergeten.

Op ‘Utrechtse Vrouwen spreken’ (Linked In) ontdekte ik een blog ‘Kopstukken in Komkommertijd’, van Sylvia Valkenburg, over haar zus, prof. dr. Patti Valkenburg, die als enige vrouw tussen drie laureaten, winnaar van de Spinozapremium is, een prestigieuze wetenschappelijke prijs van 2,5 miljoen euro, voor haar onderzoek naar Jeugd en Media. Sylvia beklaagt zich over de beperkte aandacht van het NOS-Journaal, dat het feit bovendien linkt aan domme studenten.

Taal, talen, taalordening


Het Directoraat Cultuur van het Surinaamse Ministerie van Onderwijs en Volksontwikkeling (Minov) hield jongstleden zaterdag een conferentie over de invoering van een taalwet. Er is gesproken over ‘ordening van onze meertaligheid’. Dit was het sluitstuk van een aantal afzonderlijke consultaties die de adviesgroep ‘Taalraad en taalwet’ de afgelopen maanden heeft gehouden met personen en instanties die zich bezighouden met taal, dit ter afronding van een concept taalwet die binnenkort wordt aangeboden aan minister Raymond Sapoen (Minov). Daarnaast komt er een conceptwet voor de Taalraad, welke twee documenten samen moeten bijdragen aan de ordening van het taalbeleid binnen Suriname.

Oud probleem
Zoals Gobardhan-Rambocus vaststelde is Suriname vanaf 1667 Nederlandstalig. Sindsdien zijn er een aantal momenten geweest die gerede aanleiding vormden om de voertaal in Suriname ter discussie te stellen, maar steeds kwam het Nederlands weer bovendrijven. In zijn recent op Caraïbisch Uitzicht gepubliceerde artikelenreeks over de Surinaamse Taalproblematiek heeft mr. dr. W.R.W. Donner geconcludeerd dat de Nederlandse taal bepaald geen zegening is (geweest) voor Suriname. Zonder aan zijn visie afbreuk te willen doen, moet echter worden gesteld dat het een aanname is, een speculatie die op geen enkele wijze meetbaar is.

Steeds opnieuw wordt betoogd, en niet ten onrechte, dat Suriname zich zowel in Zuid-Amerka als in het Caraïbisch gebied op taalgebied in een isolement bevindt en dat het daarom aanbeveling zou verdienen het Engels (of wellicht het Spaans) tot voertaal te maken. De laatste keer dat dit onderwerp in het parlement aan de orde is geweest, was toen Suriname een aantal jaren geleden geassocieerd lid werd van de Nederlandse Taalunie. Die discussie blonk bepaald niet uit door historische kennis, noch ook door kennis van de materie, en heeft derhalve nauwelijks gevolg gehad, zij het dat de toen ook weer gehoorde roep om een Surinaamse Taalautoriteit waarschijnlijk mede de aanzet is geweest tot bovengenoemde adviesgroep ‘Taalraad en taalwet’

Tussen droom en daad
Het is natuurlijk niet voor niks dat men in de loop der jaren steeds opnieuw weer is teruggevallen op het Nederlands, want het is bepaald geen sinecure om verandering te brengen in een eeuwenlang gegroeide situatie. Niet zomaar heeft Gobardhan-Rambocus op bovengenoemde taalconferentie gezegd “dat het Nederlands – zeker in de komende honderd jaar – zijn belangrijke positie (zal) behouden.” Want zoals Willem Elsschot al zei: “… tussen droom en daad staan wetten in de weg en practische bezwaren, …”

In Suriname worden zo’n twintig talen gesproken, in volgorde van belangrijkheid naar aantallen sprekers: Nederlands, Sranantongo, Engels, Sarnami, Javaans, verschillende Marrontalen (o.a. Saramaccaans en Aukaans), en Chinees (o.a. Hakka, Mandarijn en Kantonees). Uit onderzoek is gebleken dat Surinamers geen moeite hebben met het Nederlands, 70,7% van de jeugd en 57% van de volwassenen hebben daar geen enkel probleem mee. Uit datzelfde onderzoek is eveneens gebleken dat men het Engels als tweede taal geen slecht idee vindt.

(monument ‘Afaka’ van Marcel Pinas ter nagedachtenis van de Marron Atumisi, die aan het begin van de 20e eeuw het alfabet van het Afaka ontwierp, bestaande uit 56 tekens die nog steeds gebruikt worden)
Volgens de uitkomsten van de in 2004 gehouden algemene volks- en woningtelling, is het Nederlands de meest gesproken thuistaal in Suriname. In ruim 70% van de huishoudens wordt Nederlands als eerste of tweede taal gesproken. Het Sranantongo wordt in 46% van de huishoudens gesproken, hoofdzakelijk als tweede taal, het Sarnami in ruim 22% en het Javaans in 11% van de huishoudens. Opmerkelijk is de tweetaligheid: in bijna 80% van de Surinaamse huishoudens wordt een tweede taal gesproken.

Waarheen?
Zoals uit het eerder hier gepubliceerd verslag bleek, bestaat er een diversiteit aan visies op deze taalproblematiek, hetgeen tegen de gegeven achtergrond uiteraard niet verwonderlijk is. Maar dat één lid van de adviesgroep ‘Taalraad en taalwet’ -in navolging van bijvoorbeeld India, Zuid-Afrika en de Antillen als landen met méér dan één officiële taal- voor Suriname zou willen voorzien in drie officiële talen, Sarnami, Sranan en Javaans, is gewoon belachelijk, kijk maar naar de uit de census blijkende cijfers. Dit is weer een duidelijk blijk van de hier naar aanleiding van de ‘vrijheids/ apartheids-vieringen’ eerder door mij gesignaleerde Hindostaanse geldingsdrang.

Taal en grondwet
Zeer belangrijk is de verwijzing van de voorzitter van de adviesgroep, Hein Eersel , naar de grondwet, waar in artikel 8.2. staat: “Niemand mag op grond van zijn geboorte, geslacht, ras, taal, godsdienst, afkomst, educatie, politieke overtuiging, economische positie of sociale omstandigheden of enige andere status gediscrimineerd worden.” “Alle mensen hebben het recht”, zei Eersel, “om hun taal in het openbaar te gebruiken. Dit betekent ook dat de toegang tot overheidsdiensten en contacten met de overheid, van welke aard ook, niet belemmerd mag worden door de taalkeuze van de burger. Het Surinaamse volk mag niet op grond van taal gehinderd worden in zijn democratisch recht op vrije meningsuiting en op op invloed op de regering. Echte beleving van de democratie kan niet bereikt worden, als men beperkt, belemmerd of gehinderd wordt in de taalkeuze uit de nationale talen van Suriname.”

Als practisch voorbeeld wil ik hierbij aanhalen wat eerder- genoemde Donner recent in de Surinaamse pers heeft opgeworpen, namelijk “dat iedere Surinaamse burger wordt geacht de wet te kennen”. Hoe kan iemand de wet kennen als die wet niet in zijn taal beschikbaar is, of wanneer hij de talen niet machtig is waarin het wetboek voorhanden is? De minister en het parlement zij veel wijsheid toegewenst.

Taalconferentie toont diversiteit aan visie

Het directoraat Cultuur hield zaterdag een brede conferentie over de invoering van een taalwet. Er is gesproken over ‘ordening van onze meertaligheid’. De conferentie is gehouden in de University Guesthouse en werd geopend door cultuurdirecteur Stanley Sidoel. Deze conferentie was het sluitstuk van afzonderlijke consultaties die de adviesgroep .Taalraad en taalwet’ de afgelopen maanden heeft gehouden met personen en instanties die zich bezighouden met taal. Dagvoorzitter Johan Roozer, gaf het advies mee om jongeren via Facebook te betrekken bij de discussie.

Lila Gobardhan-Rambocus zei dat “Suriname sedert zijn ontstaan een meertalig land is en dat zal blijven. De talen, die deze meertaligheid uitmaken, zullen in aantal blijven wisselen en daarbinnen zal het Nederlands – zeker in de komende honderd jaar – zijn belangrijke positie behouden, omdat het Nederlands van een opgelegde taal een eigen taal is geworden.”

Standaardisatie
Renata de Bies pleitte voor standaardisatie van de talen. Dit is een proces van vier fasen: selectie, beregeling (spelling, grammatica en het woordenboek), uitvoering (hier is een taak weggelegd voor de overheid en taalverenigingen) en onderhoud. De Bies gaf ook aan dat mediahuizen een taalvoorbeeldfunctie hebben.

De voorzitter van de adviesgroep, Hein Eersel sprak over Taalrechten en democratie. Hij verwees naar de grondwet waar in artikel 8.2 staat: “Niemand mag op grond van zijn geboorte, geslacht, ras, taal, godsdienst, afkomst, educatie, politieke overtuiging, economische positie of sociale omstandigheden of enige andere status gediscrimineerd worden.”

Alle mensen hebben het recht om hun taal in het openbaar te gebruiken. Dit betekent ook dat de toegang tot overheidsdiensten en contacten met de overheid, van welke aard ook, niet belemmerd mag worden door de taalkeuze van de burger. Het Surinaamse volk mag niet op grond van taal gehinderd worden in zijn democratisch recht op vrije meningsuiting en op op invloed op de regering. Echte beleving van de democratie kan niet bereikt worden, als men beperkt, belemmerd of gehinderd wordt in de taalkeuze uit de nationale talen van Suriname.”

Visies
Bholanath Narain, lid van de adviesgroep stelde India, Zuid-Afrika en de Antillen als voorbeeld waar meer dan één officiële taal is. Voor Suriname ziet hij als officiële talen: Sarnami, Sranan en Surinaams-Javaans.

Paul Middellijn van Sranan Academia vindt dat het Nederlands afgebouwd moet worden, omdat het een beperking vormt voor ons en ons isoleert. Hij vindt dat aansluiting gezocht moet worden bij landen in de regio en het continent. Hij gaat voor het Engels en het Spaans, omdat deze talen overeenkomsten hebben met het Sranan.

[uit Starnieuws, 18 juni 2011]

Eerste studenten MEd Papiamentu ooit geslaagd

Voor het eerst in de wereldgeschiedenis zijn er Masters of Education in Papiamentu geslaagd. Dit is gebeurd aan de Universiteit van de Nederlandse Antillen. Op 30 juni is de pregraduation day, daarna verschijnt er een officieel persbericht. Hieronder volgt de samenvatting in het Nederlands van de scriptie van een van de verse M(s)Ed.

Lo no papia nunka basta di John Brown

Samenvatting van de scriptie van Jeroen Heuvel voor het behalen van de titel Master of Education in het Papiamentu, waarvan de titel in vertaling luidt: ‘We kunnen het niet vaak genoeg over John Brown hebben, het eerste feuilleton over abolitionisme in het Papiamentu.’

In de Civilisadó, de eerste Curaçaose krant met veel artikelen in het Papiamentu, is van 10 mei 1873 tot en met 30 mei 1874 een vertaling van ene ‘P’ verschenen van het door Henri E. Marquand in het Frans geschreven John Brown.

John Brown (9 mei 1800 – 2 december 1859) was een charismatische Amerikaanse blanke abolitionist die slavernij beschouwde als een doodzonde. Hij vond president Washington hypocriet, omdat die wel voor blanken, niet voor zwarten vrijheid nastreefde. In zijn levenslange strijd voor de bevrijding van alle slaven in de zuidelijke staten van Amerika, leidde hij zijn manschappen, waaronder zich twee van zijn (twintig) kinderen bevonden, bestaande uit 17 blanken en 5 gevluchte slaven uiteindelijk naar een wapendepot in Harper’s Ferry, Virginia om zich meester te maken van de wapens zodat alle slaven zich op hun weg naar de definitieve vrijheid in Canada, konden beschermen tegen jagers van de slaveneigenaars. Bij deze actie zijn Brown en de zijnen gevangen genomen en zijn de kopstukken veroordeeld tot de dood door ophanging.

Henri E. Marquand, uitgever van La Gazette de Guernsey, heeft tijdens het proces en direct na de dood van John Brown veel eigen artikelen en die van anderen, zoals van zijn vriend Victor Hugo, gepubliceerd over deze zaak en heeft in 1860 een boek laten verschijnen, waarin hij John Brown verafgoodt.
Marquand staat in geen enkele encyclopedie vermeld, er is geen biografie van hem verschenen, historici hebben hem nog niet op een foto (h)erkend. Hij wordt dus niet als auteur beschouwd. Dankzij Wim Rutgers (foto rechts) die hem hier en daar heeft genoemd als vertaalde schrijver in de Civilisadó, ben ik me gaan verdiepen in John Brown.

Hoofdvraag
Wat is de praktische bijdrage van onderzoek naar in de vergetelheid geraakte literair-historische teksten aan onze kennis van hedendaagse literair-theoretische onderzoeksmethoden? Hoe kunnen we in ons onderwijs dat wat we hebben ontdekt toepassen om ons onderwijs op deze manier eigentijds te maken?

Secundaire vragen
Wie was John Brown; wie Henri E. Marquand; wie gaat er schuil achter het initiaal ‘P’, de medewerker van de Civilisadó; in hoeverre wijkt de Papiamentu vertaling af van de oorspronkelijke, Franse, versie; van wie zijn de voetnoten, van Marquand of van ‘P’; wie las de Civilisadó en hoe werd deze volkskrant ontvangen; is John Brown het enige feuilleton in de Civilisadó?

De geschiedenis van Curaçao vanaf 1499 is een en al kolonialisme en slavernij en het verzet hiertegen. De huidige maatschappij is daar een gevolg van. Iedereen ging en gaat hier op zijn eigen manier mee om, en met zijn unieke gedachten. Om te kunnen denken moeten we praten, ons uiten in beelden. Om een beeld te vormen moeten we het uitspreken. In deze scriptie analyseer en interpreteer ik de eerste roman in het Papiamentu, John Brown, in zijn literair- en cultureel-historische context en hoop hiermee een bijdrage te leveren aan de theoretische en praktische kennis en toepassing van literaire begrippen als literaire verwerking en imagologie.

Imagologie is een wetenschappelijk specialisme dat culturele representaties analyseert op hun beeldvorming over volkeren, culturen en samenlevingen; het bestudeert de diep ingesleten gewoonte om samenlevingen en personen te karakteriseren aan de hand van hun nationaliteit en volksaard. De werkwijze van de imagologie is tekstueel, contextueel en intertekstueel.

Conclusie
In deze scriptie laat ik zien dat Henri E. Marquand een reportageroman – avant la lettre – heeft geschreven over een abolitionist die bereid was zijn leven op te geven voor zijn zaak. Een zaak die nog heel belangrijk was in het Curaçao van 1873, tien jaar na de afschaffing van de slavernij; dat zelfs tot op de dag van vandaag is, omdat slavernij nog niet overal is afgeschaft.
Ook ben ik tijdens het schrijven van deze scriptie op andere titels van Marquand gestuit die het bestuderen meer dan waard zijn vanwege hun literair- en cultureel-historische inhoud betreffende de Caraïbische maatschappijen rond 1840. Daarom kunnen we het niet vaak genoeg over John Brown en Henri E. Marquand hebben.

Papiamentu in Guadeloupe

In het tijdschrift Etudes Guadeloupéennes (mei 2011) verscheen een samenvatting van De kleur van mijn eiland; Ideologie en schrijven in het Papiaments sinds 1863 (Leiden, 2006). De auteur van deze geschiedschrijving, Aart G. Broek, tekende ook voor deze samenvatting. Eerder verscheen deze ook al in het Engels, in het Journal of Caribbean Literatures (vol. 5, 2007, no. 1). Nu verschijnt onder de titel ‘La littérature en Papiamentu: un survol’ dus de Franse versie in het sociaal-culturele tijdschrift dat op Guadeloupe wordt uitgegeven. Het nummer is vooral gewijd aan de onlusten op de Franse eilanden in 2009.

In de loop van dit jaar zal ook nog een, wat uitgebreidere, Spaanstalige samenvatting verschijnen in Cuadernos de Literature, dat in Colombia wordt uitgegeven. Onder de titel De kleur van mijn eiland verscheen niet alleen een geschiedenis van het schrijven in het Papiaments, maar ook een uitgebreide bloemlezing van teksten. Die werd samengesteld door Lucille Berry-Haseth, Sidney Joubert en Aart G. Broek. De set verscheen oorspronkelijk in drie delen in het Papiaments onder de titel: Pa saka kara; Historia di literatura Papiamentu.

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter