blog | werkgroep caraïbische letteren

Gravenberchs De ploegscharen van Deik raakt ten onrechte in de vergetelheid

In 2021 verscheen een in veel opzichten bijzondere roman: De Ploegscharen van Deik. De auteur, Scotty Gravenberch, kon zijn debuutroman niet meer in druk zien: hij was in augustus 2020 onverwachts overleden. Misschien omdat de schrijver zelf niet aan het mediacircus kon deelnemen, bleef het stil in de publiciteit. Al te stil. Ook het feit dat er in 2018 een voorpublicatie was verschenen in het tijdschrift De Revisor had niet geholpen. Het boek gaat over Freud, racisme, crack, onzichtbaarheid, wie je bent in de ogen van anderen. Dit persoonlijke boek van een intelligent en sensitief schrijver verdient meer aandacht. Daarom, met medewerking van de uitgever, hier het indringende Nawoord dat Pieter Hilhorst bij de roman schreef. – MvK

Nawoord

Pieter Hilhorst

Op 15 juli 2020 werd Scotty Gravenberch vijftig. Hij woonde inmiddels al anderhalf jaar in Lissabon. We zouden zijn verjaardag gaan vieren in Portugal. Door corona dreigde dat in duigen te vallen, maar met wat vertraging is het toch gelukt om een week samen door te brengen. Het ging heel goed met Scotty. In de laatste periode voor zijn vertrek uit Nederland was dat anders geweest. Hij sprong toen van ijsschots naar ijsschots. Van de ene tijdelijke verblijfplaats naar de andere, van het ene tijdelijke baantje naar de andere klus. Portugal bleek een uitkomst. Hij vond er een baantje en onderdak. Zijn werk voor Über stelde niet veel voor, maar het gaf hem de rust en ruimte om zijn roman af te maken en om te schilderen en tekenen. Hij was heel blij dat zijn boek eindelijk af was en had ook al een omslag ontworpen. De tekening op de voorkant is van hem. Die toont een man die een paard wil redden terwijl om hem heen de torens van het World Trade Center omvallen. In een mail heeft Scotty ooit verteld hoe hij onder de indruk was van de beelden van paarden die werden gered van het hoge water. Als je iets goeds wil doen, red dan een paard. Dat is een ministap op weg naar het redden van de rest van de wereld. De afbeelding van het paard roept ook associaties op met het paardenhoofd op de Guernica.

Van badwater naar ploegscharen

De werktitel van Gravenberchs roman is lang Badwater geweest. Wat is er te zien in het water als we al het vuil van het verleden van ons afschrobben? En tegelijkertijd draagt Badwater de dreiging in zich dat het kind ook wordt weggegooid. Uiteindelijk heeft hij een nieuwe titel gekozen: De ploegscharen van Deik. Het woord ploegscharen roept Bijbelse associaties op. Het komt uit Jesaja 2:4. ‘Hij zal recht doen tussen de vele volken en machtige naties tuchtigen. Dan smeden zij hun zwaarden om tot ploegscharen. En hun speerpunten tot sikkels. Geen volk heft het zwaard meer tegen een ander. En oorlogen leren ze niet meer.’

In de roman komt het woord ‘ploegscharen’ voor in het gesprek met Mitch in New York als ze eten onder een afbeelding van de brug naar het eerste getto in de wereld. Ponte di Gheto, waar vijfduizend Joden woonden. De hoofdpersoon krijgt te horen dat getto ijzersmelterij betekent. ‘Als ik het woord getto hoor, denk ik aan armoede en racisme. Ik was nooit op ijzersmelterij gekomen. Zouden woorden hun betekenis helemaal kunnen verliezen, of was de smederij destijds gebouwd om ploegscharen te smelten?’ Met de verbinding van de ploegscharen aan het getto, wordt een verbinding gelegd tussen onderdrukking en vrede. Alsof het omsmelten van zwaarden tot ploegscharen makkelijker is vanuit het getto.

Net als in het vers van Jesaja kan het beoogde eindresultaat wel vrede zijn, maar gaat daar strijd aan vooraf. God zal de machtige naties tuchtigen en de hoofdpersoon wil de ploegscharen vooral gebruiken om alles om te woelen. Hij is ervan overtuigd dat de waarheid onder de oppervlakte ligt. Hij voelt zich in toenemende mate ongemakkelijk over wat hij als presentator van het ochtendjournaal de mensen moet vertellen. Hij kan niet geloven dat de kijkers slikken wat hun als waarheid wordt voorgespiegeld. Hoe kan je geloven dat het paspoort van Satam, een van de kapers, na de vuurzee en de instorting van de torens vrijwel onbeschadigd op straat wordt gevonden?

De hoofdpersoon komt steeds meer in de ban van een alternatieve waarheid. Het is alsof hij, in de terminologie van The Matrix, een rode pil heeft geslikt. Hij heeft het ook steevast over nine one one en niet over nine eleven of elf september. Deik en zijn vriend Mitch geloven dat de aanslag van elf september het werk was van de Mossad en de CIA, en niet ‘de moslims’ en ‘moslimterroristen’ zoals de collega van Deik luid verkondigt in de kroeg. Door de focus herhaaldelijk op de rol van de overheid te leggen, verwerpen Mitch en Deik impliciet ook het diaboliseren van een bevolkingsgroep, een religie en stereotypen over moslims.

Als de hoofdpersoon uiteindelijk één keer zijn alternatieve waarheid verkondigt, betekent dat zijn ontslag bij het ochtendjournaal. Tegelijkertijd levert het hem nieuwe bondgenoten op, dwars door het politieke spectrum. Van links tot rechts. Van Mitch tot Theo. En ook Joan gelooft dat wat vredig lijkt, slechts een dun laagje vernis is. Politicologen noemen dat wel het hoefijzermodel, waarbij op sommige thema’s uiterst links en uiterst rechts heel dicht bij elkaar staan. Zo heeft ook Thierry Baudet bekend dat hij niks gelooft van de officiële waarheid over de aanslagen op elf september.

Het wantrouwen tegen de ‘officiële waarheid’ heeft bij de hoofdpersoon wel een totaal andere oorsprong dan bij Theo. Wie opgroeit in een racistische samenleving weet dat wat als ‘normaal’ wordt beschouwd niet neutraal is. In een twistgesprek met Joan over het leed dat hun familie is aangedaan, zegt Deik dat zwarte mensen niet het slachtoffer zijn van ariërs maar van iedereen. En er was altijd een officiële waarheid om dat machtsmisbruik te verbloemen of goed te praten. En dus zijn er ploegscharen nodig om alles om te woelen. Hoe zijn ideeën voortkomen uit concrete voorbeelden van achterstelling blijkt uit een passage waarin de hoofdpersoon vertelt dat Mitch en hij het meestal hadden over ‘hen’ en ‘they’. ‘they gerrymandered’, ‘they privatised the law’, ‘they corrupted hip-hop’, ‘they are feeding us poison’, ‘they don’t care’, en later na de Twin Towers: ‘They fucking did it… you have to see this.’     

Scotty Gravenberch

Wie ‘they’ zijn verschilt per voorbeeld. Bij gerrymandered (het hertekenen van kiesdistricten om er electoraal gewin bij te hebben) zijn ‘they’ de Republikeinen. In andere gevallen is dat ongrijpbaarder. ‘They are feeding us poison’ kan verwijzen naar het feit dat het moeilijk is om goed eten te krijgen in de achterstandsbuurten, maar ook naar de beschuldiging dat de  CIA een drijvende kracht was achter de crackepidemie die zwarte buurten ontwrichtte, mede om zo de contra’s te steunen die met hun drugsverkoop hun oorlog financierden tegen het Sandinistische regime in Nicaragua. En het ‘they don’t care’ verwijst naar de uitspraak van Kanye West na de orkaan Katrina: ‘George Bush doesn’t care about black people.’

Concreet leed

Het blootleggen van institutioneel racisme is een taai gevecht. Gravenberch heeft deze strijd pijnlijk concreet willen maken. Stil verdriet om Zwarte Piet wordt een doodschop met bijna fatale gevolgen. Een laars op het gezicht, zoals Orwell zich de toekomst voorstelt, wordt een jongen die met zijn hoofd op een betonnen rand van een fietsenrek terechtkomt. De doodschop van Alfons is concreet en tegelijkertijd beseft de hoofdpersoon dat hij nauwelijks iets weet van Alfons. Zo kan hij staan voor elke jongen van kleur en voor de hoofdpersoon zelf. Het is de omkering van het Anna Karenina-principe dat alle gelukkige gezinnen op elkaar lijken maar dat alle ongelukkige gezinnen ongelukkig zijn op hun eigen manier. Het gaat juist om de inwisselbaarheid van ervaringen van uitsluiting en racisme. De omstandigheden en de voorbeelden kunnen verschillen, maar het effect is vergelijkbaar.

Wie de officiële, normatieve waarheid verwerpt, krijgt al snel het verwijt dat hij overdrijft of dingen ziet die er niet zijn. De hoofdpersoon beseft dat het soms moeilijk is om een onderscheid te maken tussen reële en irreële gevaren. Hij heeft vaak het idee dat mensen hem aanstaren en interpreteert die vijandigheid soms verkeerd (als het niet om zijn kleur blijkt te gaan maar om zijn voetbalshirt) en soms heel raak (zoals bij de jaloerse collega). Hij beschrijft zichzelf spottend als een ‘paranoïde nieuwslezer’. Ook deze angst van de hoofdpersoon maakt Gravenberch schrijnend tastbaar. Zijn vrees dat mensen erop uit zijn om hem te grazen te nemen wordt waar als de vrienden van Theo zijn adres publiceren en vluchtelingen oproepen zich daar te melden. En het wordt nog beangstigender als zijn privéfoto’s en -berichten op televisie openbaar worden gemaakt.

De wereld die Gravenberch schetst doet denken aan een uitspraak van Joseph Heller, de schrijver van Catch-22: ‘Just because you’re paranoid, doesn’t mean they aren’t after you.’

Een nieuw begin of de verbinding met het verleden

Gravenberch contrasteert het omwoelen van het oude met het verlangen om juist de verbinding met het verleden levend te houden. Jaheem Abioye staat hierbij voor het verlangen naar een nieuw begin. Hij heeft de banden met het verleden zo stevig doorgesneden dat hij zelfs een nieuwe naam heeft. Dat spreekt de hoofdpersoon aan, maar het gaat hem te ver. Hij weet niet of hij dat zijn trotse vader aan kan doen. De hoofdpersoon voelt zich verbonden met de geschiedenis waaruit hij is voortgekomen. Hij hunkert naar erkenning en zichtbaarheid, maar bij gebrek hieraan probeert hij zich aan te passen, ten koste van zichzelf. Zijn reactie op de blackfacefoto van Joan is een uiting hiervan. Alhoewel haar grappen over Zwarte Piet hem eerst razend maken en hij gewelddadig op haar reageert, lacht hij later om de foto die zij hem stuurt. Hij conformeert zich. De aanwezigheid van geweld duidt Gravenberch middels een folkloristische vertelling over een leeuw die vanuit het niets, zo lijkt het, een poema doodt. De leeuw werd jarenlang getergd door de poema, en op een dag was het genoeg voor de leeuw en haalde hij uit. Het gedrag van de poema is een metafoor voor het racisme, de kleineringen, de ‘grappen’.

Net als de leeuw vermijdt de hoofdpersoon lange tijd confrontaties, en mensen noemen hem herhaaldelijk ‘laf ’. Met zijn eigen rituele handelingen en medische drank, zijn bovenmatige alcoholgebruik, poogt hij om te gaan met zijn realiteit en zijn weerstand te onderdrukken. Totdat in de gewelddadige scène met Joan Deik zélf de onderdrukker wordt, en seksuele dominantie en geweld door hem wordt gereproduceerd. Hierbij laat Gravenberch de samenkomst van etniciteit, racisme en seksisme zien vanuit het perspectief van de zwarte hoofdpersoon. En alhoewel de witte Joodse vriendin van Deik de overeenkomsten in hun geschiedenis benadrukt, ziet de hoofdpersoon vooral de verschillen in ervaringen, die een psychologische afstand tussen hen creëert. Deik weet in een samenleving die zijn volledige humaniteit niet erkent, de destructiviteit niet te overstijgen en het spoelt over in zijn relaties.

Gravenberch was een fervente fan van hiphop, vooral van rapper KRS-One, maar kiest voor zijn verhaal niet voor een van diens politieke nummers. Hij gebruikt het eerste liefdesliedje in de hiphop van LL Cool J. Via dit nummer, waarin een hiphopartiest voor het eerst afweek van het machismo en politiek bewustzijn in het genre, toont Gravenberch een andere kant van Deik, waar de hoofdpersoon zichzelf en zijn gevoelens centraal stelt: ‘I Need Love’. Even draait Deik weg van zijn politieke overtuigingen en keert naar wat voor hem op dat moment de essentie lijkt te vormen: de liefde. Terwijl Deik zichzelf eerder beschrijft via avontuurtjes met inwisselbare vrouwen zonder subjectiviteit en karikaturale kontjes-tietjesseksanekdotes, gaat het nummer van LL Cool J over spijt, eenzaamheid en verlangen. Gemis en verlangen, wat Deik onder andere verwoordt in deze scène met Doria, spelen een centrale rol in de psychoanalyse. Gravenberch was gefascineerd door de psychoanalyse van Freud en psychiater-filosoof Jacques Lacan, en haalt Freud meermaals aan. Lacan wijst op het verlangen als de motor van de verheerlijking van de ander, een onbereikbare liefde, hetgeen ook Deiks verlangen drijft:

‘Volgens mij ben jij zo’n man die vrouwen op een voetstuk plaatst,’ zegt Doria tegen Deik.
Ik lachte ook, bleef stil, maar ze had gelijk. Ik had het alleen zelf nooit door. Je ziet pas wat je aan het doen bent als het te laat is. En een voetstuk klinkt mooier dan het is, want onder haar sokkel ligt mijn koude vloer.

Scotty Gravenberch

Deik noemt zichzelf een ‘moederskindje’. In Freuds oedipale zin zoekt Deik in zijn relaties de verloren eenheidsrelatie die hij had met zijn moeder, maar valt hij steeds op een koude vloer. Het is onbereikbaar, een luchtspiegeling achter een horizon uit het

verleden. Of Joan zich aan het eind zal voegen bij Deik in de kelder, weten we niet. Ze zal zich hiervoor moeten ontdoen van haar vaders invloed, die niet wil dat zij met Deik onderduikt. De oedipale vader staat hier het verlangen naar een herstel van die eenheidsrelatie in de weg.

De rol van geweld om anderen te domineren, en een onderdrukkend systeem voort te zetten, loopt als een rode draad door het boek. Wanneer politieagent Theo een zwart jongetje bijna doodschopt maar zegt dat hij geen racist is, en dat hij óók wordt gediscrimineerd als witte man, legt Gravenberch ons de vraag voor wie of wat een racist precies is. De map die Deik in Theo zijn la vindt, getiteld ‘Policing the Muslim Part of Society’, lijkt een veelzeggend antwoord op die vraag. De titel wijst op een systeem waar mensen in statistieken worden weergegeven (‘the Muslim part’) die kennelijk vertellen dat moslims gevaarlijk zijn, en daarom gemonitord moeten worden. Een beeld van gevaar waar men dermate in gelooft dat er beleid voor die specifieke groep wordt ontwikkeld (‘policing’). Statistieken vormen de objectivering van het racisme, in dit geval de etnische profilering door de politie. Door die objectivering kan de racist volhouden geen racist te zijn, zoals Theo doet, want de statistieken bewijzen toch dat zijn afkeer en het (racistische) beleid terecht is?

Maar Gravenberch, die als jonge student filosofie studeerde, voert ons hier opnieuw weg van het abstract denken en het reductionisme (de conclusie dat Theo een racist is), naar het hegeliaans proces van concreet denken om zo de werkelijkheid begrijpelijk te maken. Dit doet hij onder meer door de omstandigheden rond de schop aan Alfons te bespreken, en te laten zien hoe Theo tot deze daad kwam. Ook spreken ze over Theo’s opa, die tijdens de Tweede Wereldoorlog in het verzet zat, en op wie Theo ontzettend trots is. De waarheid is veelzijdig, laat Gravenberch ons weten. En om die waarheid te doorgronden en tot een hoger inzicht te komen, moeten we de volledige en complexe realiteit willen zien.

Deik bevraagt ook het ‘raciaal’ determinisme en het reductionisme waartoe statistieken kunnen leiden, zoals in zijn vak waar een statistiek al gauw een feit wordt, en wijst op de complexiteit van cijfers, die juist een bevrijdend tegenbeeld kunnen bieden:

Het mooie van statistics is dat iedereen niet één maar meerdere getallen vertegenwoordigt, het ligt er maar aan hoe je de computer programmeert.

De macht die racisme geeft en het effect daarvan op de jonge Alfons, die zich uitspreekt tegen het koloniale stereotype Zwarte Piet door Theo uit te schelden, doet denken aan Gravenberchs eigen ervaringen die hij beschreef in het voorwoord van Sinterklaasje, kom maar binnen zonder knecht. Van alle namen in de hoed werd de zijne gekozen toen de Sinterklaas van dat jaar werd bepaald. De tweede trekking bepaalde dat zijn klasgenootje Anne Zwarte Piet zou worden. Hij beschrijft dat hij niet meer weet wie als eerste het lot ter discussie stelde, maar dat hij nog heel goed de uitkomst kende. Scotty werd Zwarte Piet en Anne Sinterklaas. In zijn voorwoord vraagt Gravenberch zich af wat er zou gebeuren als hij die rol als kind geweigerd zou hebben. Iets wat Alfons impliciet doet door Theo uit te schelden. Gravenberch denkt dat het hommeles zou zijn geworden in zijn klas. Voor de kleine Alfons betekent het méér dan hommeles, net zoals we in de demonstraties en acties tegen Zwarte Piet sinds de jaren zestig zien: tegenspraak wordt met geweld bestreden.

Deik vertelt over de motieven van Theo’s geweld tegen Alfons, maar plaatst een kanttekening wanneer een buurvrouw hem roemt om zijn betrokkenheid bij de jongen. Besteedt hij aandacht aan Alfons vanuit sociale betrokkenheid, of is het eigenbelang? Als journalist is schrijven over Alfons ook gewoon Deiks werk en inkomen. Gravenberch kaart hier een interessant punt aan over het eigenbelang van mensen die zich profileren als activist, maar ook geld verdienen aan hun stokpaardje, terwijl ze de hoek waar de echte klappen vallen liever vermijden. Gravenberch hield zich zijn hele leven bezig met racisme. In het boek strijden defaitisme en hoop met elkaar. Soms lijkt er niks te veranderen, maar op andere momenten beschrijft de hoofdpersoon hoe er heel veel ten goede is veranderd. Bijvoorbeeld als hij mijmert met Doria over het beeld van twee kinderen die met elkaar ravotten. Kinderen die tweehonderdvijftig jaar geleden nooit met elkaar hadden mogen spelen.

De kelder waarvanuit Deik zijn wereld beschrijft, herinnert ons aan het werk van Ralph Ellison (Invisible Man) en Richard Wright (The Man Who Lived Underground), waar deze plek een veilige haven representeert in een zee van racisme, stereotypen en lage verwachtingen. Gravenberch las graag beide schrijvers, en hij gebruikt een quote van Ellison uit zijn werk Invisible Man als motto van het boek:

…it is as though I have been surrounded by mirrors of hard, distorting glass.

Deze zin volgt oorspronkelijk na een komma, en er gaan twee veelzeggende zinnen aan vooraf:

I am invisible, understand, simply because people refuse to see me. Like the bodiless heads you see sometimes in circus sideshows, it is as though I have been surrounded by mirrors of hard, distorting glass. When they approach me they see only my surroundings, themselves or figments of their imagination, indeed, everything and anything except me.

De hoofdpersoon in het boek van Ellison kan niet zichzelf zijn door het racisme waarmee hij wordt omringd. Zijn omgeving is blind voor wie hij werkelijk is en denkt in stereotypen, hetgeen terugslaat op hemzelf. Het lukt hem niet er los van te breken, zichzelf te verwezenlijken, en hij legt zich daar in eerste instantie bij neer. Hij verstopt zich voor de wereld engaat ondergronds, in de kelder.

Deik worstelt ook met ontdekken van zichzelf en wie hij nou eigenlijk is in de ogen van anderen. Het beeld dat ze hem voorhouden is van ‘distorting glass’.

Gravenberch gebruikt Ellisons beeld van de machteloosheid van een zwarte man die geblinddoekt in een boksring staat, via de uitspraak van Deiks vader:

‘Het leven is een bokswedstrijd,’ zei mijn vader en hij stak een sigaret op. De winnaar omhelsde zijn coach en kuste zijn kampioensgordel. Het leven is je riem kussen, dacht ik.
‘Maar je kan beter in de ring staan. In het echte leven zijn geen regels.’ Het echte leven, dat wilde ik ook.
‘En ze doen je eerst een blinddoek om. Niet vergeten.’

Het thema blindheid keert meermaals terug in het verhaal van Gravenberch. De blindheid voor de ander wanneer men drijft op vooroordelen en stereotypen: het vervormt de ander, en leidt ertoe dat de ander nooit gekend wordt. En Deik, die liever blind is voor de waarheid, in de liefde, en confrontaties uit de weg gaat. Het blind zijn door een gebrek aan zelfinzicht:

Ken uzelf, zeggen ze, maar iedereen is wel ergens blind voor. Meestal voor zichzelf. Dat is de natuur: mensen hebben de neiging het goede wat hun overkomt te zien als verdiend en het slechte als onterecht. Soms is het ook beter om een beetje blind te zijn.

Gravenberch toont in zijn boek hoe verschillend zijn personages omgaan met racisme, waarbij sommigen hun ogen ervoor sluiten. Zijn vader, zijn witte moeder, zijn vriend Mitch, collega’s, Theo, zijn Joodse vriendin, en Deik zelf: iedereen heeft een eigen copingstrategie.

Deiks copingsmechanisme is om zich te verstoppen voor de wereld. Eerst duikt hij onder bij Joan, waar hij eigenlijk niet wil zijn. Hij wil naar huis, zegt hij. Dan ontvlucht hij het land. Uiteindelijk duikt hij onder in de kelder, nadat hij op televisie is uitgemaakt

voor ‘hypocriet’, vanwege de blackfacefoto van Joan en zijn reactie daarop. Dit gesprek in de talkshow gaat niet langer over het geweld tegen Alfons maar over Deik. Hij moet verantwoorden aan wiens kant hij nou eigenlijk staat: die van Alfons, of die van de racisten? Hij zit in het beklaagdenbankje, en voelt zich achteraf gedwongen om zich te verdedigen:

Zelfs als u zich niet overal in kunt vinden, hoop ik dat u niet denkt: wat een racist. Ik durf mezelf geen goed mens te noemen, maar ik hou wel van mensen.

Terwijl de hoofdpersoon en verteller in Ellisons boek eerst zijn lot in de kelder passief accepteert, besluit hij later dat hij zichzelf moet bevrijden van de blik van anderen, ook die van zijn zwarte broeders die hem tot ‘vijand van zwarte mensen’ verklaarden. De verteller stelt dat hij de erkenning van zijn identiteit buiten de kelder moet opeisen, en zich niet langer moet beperken door wat anderen van hem denken.

Bij Deik zien we deze ontwikkeling niet. Deik zegt over zijn schuilkelder: ‘Ik voel mij prima hier, voor nu.’ De uiteenzetting over een lamp aan het begin en het eind van het boek zou als symbool kunnen worden gezien voor het verlangen naar het kunnen zien, naar zichtbaarheid, inzicht en erkenning. Het afdoen van de blinddoek.

Waar het naartoe gaat weten we niet. Wat we wel weten is dat de kelder waar Deik onzichtbaar is hem een bepaalde vrijheid en rust biedt, die het mogelijk maken om zijn verhaal te vertellen over wie hij is, en welke gebeurtenissen zijn leven bepaalden. Wat de kelder was voor de hoofdpersoon was het verblijf in Portugal voor Gravenberch. Hij trok zich terug uit het alledaagse strijdgewoel om de rust te vinden om zijn roman af te maken. Door zijn vroegtijdige dood is zijn tijdelijke rustplek een permanent afscheid geworden en zullen we nooit weten hoe Gravenberch zich na het verschijnen van zijn boek weer in de openbaarheid zou hebben begeven om zijn identiteit op te eisen.

Scotty Gravenberch, De ploegscharen van Deik; roman. Amsterdam: Jürgen Maas, 2021. 176 pagina’s, ISBN 9 789491 921933.


Klik hier voor een recensie op deze site.

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter