blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: poëzie

Rose-Marie Maître – Gedicht

Het verhaal bloedt
tussen de bladzijden is het nat

De schijn is niet verzwegen
gedroogde zweet, korrelig van het zand,
waait je tegemoet bij het bladeren

Als je de bladen kreukelt,
valt het rood uit je hand
glipt het tussen je vingers door

Onbekende tranen vloeien over je wang
Ongevraagde ogen staren uit jouw kassen

Je stem rinkelt een onbekend lied
je lippen vormen ongevraagd verdriet

Het boek bloedt,
het traant van z’n eigen verhaal
De woorden hebben geen tonen

De schrijver herwint en de lezer verliest

[Naar aanleiding/bij het uitlezen van Haïti, een ramp voor journalistenvan Hans Jaap Melissen]

 

Karin Lachmising – Gekunsteld

Daar waar ik was
Daar is hij niet.
In onzichtbare leegte
Sprong ik een te brede pas
Verloochend
Door een avond van gekunsteld licht
In handen die geen woorden spraken,
Ogen die geen hart vertaalden
Verloor mijn klank zijn weg
Daar waar hij was,
Daar ben ik niet.

Charlton G. Marcos – Gedicht

Vroeger had je ze staan
Bij elk supermarkt kom je ze tegen
Jongens die wat wilden verdienen
Jongens met meestal arme ouders
Jongens met een goede en gezonde moraal
Jongens zoals jij en ik
Zakkenvullen, ik vond het een eer
Elke vakantie, graag!
Ik wil ook wat mooie kleurige schoenen
Of dat leuke meisje trakteren
Een zakcentje, meer niet…
De tijden zijn veranderd…
Sommige jongens zijn nooit groot geworden
Ze willen steeds dat kwajongen zijn,
awor nan ke broma ku kos di hende…
In plaats van de buurtsupermarkt
Is de overheid hun domein geworden
Hadden ze maar nooit geleerd
Hoe men zakken moest vullen!

31 juli ’12

[van Facebook/Simia Literario]

 

In verwachting

mi bere furu
blauw blauw laat ik het kind niet
als het eruit is

haiku: Els Moor

John Leefmans – Duo

Ze was van mijn strijkages gediend, bleek.
“Speel iets”, gebood ze. Ik, groen, streek.
(Mooi, heeft zij het voor het zeggen.)
Trillend, verzweeg ik de rest maar weer,
dacht “spiegeltje, spiegeltje aan de wand…”

“Zeg iets” zei de meesteres, en slaafs
knielde ik in ketens geboeid bij haar,
wat zij niet kon verstaan, dus zei ik “iets”.
“Iets? Dat is niets.” Een gebroken akkoord
sloeg ze mij, “jahaa!” en keek verstoord.

Zeker was ik goed gestemd, maar de kamertoon
lag iets hoger op haar dure babyvleugel.
Ik had het gehoord, legde mijn toverstok weg.
Zij had het, rose, voor het zeggen, en zei: “Zeg,…”
en ik, bleek, had niets te vertellen.

[ongepubliceerd]

Els Moor – Haiku

mijn masker gilt luid
kom vrij met mij, ik ben echt
m’n tiet wil je mond

Rutger Kopland (1934-2012) – Plaatsen, passages XII

Geef mij maar de brede, de trage rivieren,

de bewegingen die je niet ziet, maar vermoedt,
de drinkende wilgen, de zinloze dijken,
een doodstille stad aan de oever.
Geef mij maar de winter, het armoedige
landschap, de akker zonder het teken
van leven, de kracht van krakende heide.
Geef mij maar de kat als hij kijkt voor
hij springt om te vluchten, te vechten,
te jagen, te paren, als hij kijkt.
Geef mij maar het paard in galop maar
van hout, op zijn zij in het gras.
Geef mij maar een vraag en geen antwoord.
[uit De Revisor, 1974]

Dwight Isebia – De vormen van mooi

De mooiste meid die ik ooit heb gekend
lijkt volstrekt niet op de prachtige poedel
die daarnet aan de lijn met haar meesteres
paradeerde op de laan, niet bevroedend
dat zij zo mooi werd gevonden; net zoals
ook blijkt, dat de bank die ik onlangs heb gekocht
heel anders  mooi is dan de kast in mijn gang,
waar  antiquairs met bizarre hartstocht
op hebben geboden, betoverd door de pracht
in hout getoond en vorm gegeven; en daarom

verbaas ik mij dat bij de mens de ouderdom
door velen ontkoppeld wordt van schoonheid
en voor velen het mooie aan hen slechts blijft
indien zij voldoen aan wat kenmerkend is voor “jong”,
zich  blijvend folterend en door de zelf opgelegde norm,
de overtuiging krijgend dat zij lelijk  zijn geworden,
hun “mooi zijn” niet herkennend in de andere vormen,
die  langer gedijen dan de vorm van schoonheid,
verankerd in de stoffelijke jeugd en afhankelijk van tijd,
maar van waarde, als de anderen nog niet zijn ontgonnen

Rudie van Lier – De Ballade van Mientje Maanster


Voor Fred Batten
Ik zal U iets vertellen van Mientje Maanster.

Zij had een oude moeder en een naaimachien,
Zij woonde op een plaatsje ergens in de wereld
– zonder Vader of broeder –
Maar droomde van landen die ze nooit had gezien.

Ze moest haar eigen potje koken,

Zij reinigde de vaten en deed de wasch.
Maar daarna kon ze sigaretten rooken,
Terwijl ze uit sentimenteele boeken las.

Zij maakte kleeren om ze te verkoopen

En dacht aan nachten in een Fransch hotel.
Toch placht ze ‘s avonds met een ordinaire vent te loopen.
Mientje, beste Mientje, denk aan de hel.

Zij gingen wel eens naar de bioscoop: hij was geschoren;

En droeg een keurig pak; zij streelde zijn wang,
Hij liet zich hierdoor licht bekoren.
Maar dit duurde niet lang.

Daarna wandelden zij naar huis in de maan.

Zij sprak van teederheid en liefde,
Hij was te nuchter om haar te verstaan.
Zoodat hij haar met domme woorden griefde.

Toen heeft ze nog vele mannen gekend,

Het minnen duurde kort, ze verdroeg ze niet meer,
Zij raakte nooit aan hun manieren gewend,
Tot het geluk kwam…. als een heusche mijnheer.

Hij sprak als alle heeren uit een boek.

In de bioscoop streelde hij haar handen.
Als haar Moeder sliep, bracht hij haar een bezoek.
Mientje, denk aan buren die laat licht zien branden.

Denkt niet dat ik U een grapje heb willen vertellen

Van Mientje Maanster, van Mientje Maanster.
Zij was een goede vrouw, hoewel niet monogaam,

Het eind is van elk spotten ver:
Zij stierf in een mislukte kraam.

[verschenen onder het pseudoniem R. van Aart in het tijdschrift Forum, 1932]

Pierre Lauffer – Mi ta kansa/Ik ben moe

Ora boso kaba benta tera
riba mi i tapa mi buraku,
no keda para spera
ningun diskurso o ko’i makaku
di kwalke komediante
ku ke hasi su mes interesante.
Bai. Bai lew, lagami so.
Mi ta kansá,
lagami sosegá.
Mi n’ ke pa boso planta
palu di tamarein na mi kabes
pa ‘nami sombra. Páranan lo kanta
den su ramanan pa boso mes.
No buta na mi túmba ningun flor,
mi no por gosa mas nan dushi oló.
Bai. Bai lew, lagami so.
Mi ta kansá,
lagami sosegá.
Ku mi mundu a hunga basta
te ku di mi el a bira fastioso.
Pesei mi n’ke pa boso para trasta
na mi túmba ku lagrimanan mentiroso.
Awor marinero a bolbe di lamán,
p’e no barka mas mañan.
Bai. Bai lew, lagami so.
Mi ta kansá,
lagami sosegá.
[uit: Kennismaking met de Antilliaanse poëzie, 1973]
Als jullie dan eindelijk aarde
op mij hebben gegooid
en de kuil is dicht,
blijf dan niet staan wachten
op een toespraak of aanstellerig gedoe
van de een of andere komediant
die zo nodig interessant
moet doen.
Ga weg. Ga ver weg. Laat me alleen.
Ik ben moe,
laat me rusten.
Ik wil niet dat jullie aan mijn hoofdeinde
een tamarinde-boom planten
om mij schaduw te geven. De vogels
zullen in zijn takken toch alleen maar
voor jullie zingen.
Op mijn graf wil ik geen enkele bloem:
ik kan van haar zoete geur
niet meer genieten.
Ga weg. Ga ver weg. Laat me alleen.
Ik ben moe,
laat me rusten.
De wereld heeft met mij
al zo lang gesold,
dat-ie mij meer dan zat is.
Daarom wil ik niet dat jullie
met geveinsde tranen
aan mijn graf staan.
Nu is de zeeman teruggekeerd van zee
om morgen niet meer uit te varen.
Ga weg. Ga ver weg. Laat me alleen.
Ik ben moe,
laat me rusten.
[Vertaling: Jules de Palm]

Bestaat het Caraïbisch machismo nog?

Openingstoespraak van Walter Palm bij de bijeenkomst ‘Caraïbisch machismo, bestaat dat nog?’ op 15 juni 2012 bij de Vereniging Antilliaans Netwerk

Dames en heren,

Overmorgen is het Vaderdag. Het valt me op dat op mijn geboorte-eiland Curaçao de animo om Vaderdag te vieren in het niet valt bij het enthousiasme voor Moederdag. Misschien hangt dat samen met het onderwerp van vandaag.

Jaren geleden introduceerde ik als eerste de term Caraïbisch machismo. Het was als spreker bij een bijeenkomst van de Vereniging Antilliaans Netwerk op 16 januari 1998, dat ik als eerste dit concept presenteerde. Ik kwam op dat idee omdat alles op mijn geboorte-eiland Curaçao een mengvorm is van culturen. De Curaçaose muziek bijvoorbeeld bestaat uit Europese melodieën, Afrikaanse ritmes en Joodse harmonieën. De Curaçaose taal, het Papiaments dus, heeft Joodse, Spaanse en Afrikaanse wortels. Veel inwoners van Curaçao hebben Afrikaanse, Europese en Joodse genen. Waarom zou daarom het machismo op Curaçao ook niet een mengvorm zijn van verschillende culturen?

Machismo is niet typisch Caraïbisch, het is van alle tijden. Don Juan is de naam van de legendarische vrouwenverleider die rond 1620 voor het eerst opduikt in El burlador de Sevilla van de Spaanse schrijver Tirso de Molina. Deze onverbeterlijke Don Juan heeft model gestaan voor zowel de opera Don Giovanni van Mozart als de gedichtenbundel Don Juan van Lord Byron. Pas een paar eeuwen na El burlador de Sevilla, namelijk in 1844, komt in het toneelstuk Don Juan Tenorio van de Spaanse schrijver José Zorrilla de Don Juan literair gesproken, eindelijk tot inkeer als hij verliefd wordt op een non, wat overigens weer tot andere complicaties leidt.

Machismo is niet typisch Caraïbisch, maar het machismo dat in het Caraïbisch gebied optreedt, onderscheidt zich wel van het machismo dat zich elders voordoet. Wat de term Caraïbisch machismo rechtvaardigt, is dat in dit type machismo vaders niet voor hun kinderen zorgen en de zorg voor hun nageslacht volledig overlaten aan de moeder c.q. moeders van hun nakomelingen.

In De strijd van de dansers, een uitstekende studie van Anil Ramdas naar man-vrouwverhoudingen op Curaçao, beschrijft hij haarscherp een Caraïbische macho die Shon Leo heet. Deze Shon Leo heeft veel kinderen had waar hij nooit naar omkijkt. Als hij op oudere leeftijd eindelijk een kind gaat opzoeken, wordt hij pijnlijk vernederd als hij wordt weggejaagd. Kennelijk gaat de parabel van de Verloren Zoon niet op voor de Verloren Vader.Bijna vijftien jaar nadat ik het begrip Caraïbisch machismo heb geïntroduceerd vraag ik me af of dit nog bestaat. Er zijn namelijk in de afgelopen jaren twee ingrijpende maatschappelijke ontwikkelingen geweest die haaks staan op dit fenomeen.

De eerste majeure maatschappelijke ontwikkeling is dat als gevolg van de tweede feministische golf in de jaren zestig en zeventig vrouwen op Curaçao zelfstandig zijn gaan wonen, zodat ze meer vrijheid hadden. Dit had echter tot gevolg dat als de alleenstaande werkende moeder moe van het werken thuis komt, ze zélf moet koken, zélf de kinderen moet opvoeden, zélf de kleren moet wassen en strijken en zélf het huis moet opruimen. Nu staan vrouwen bekend om hun vermogen tot “multi-tasking”, maar dit lijkt mij een haast onmogelijke taak. Kunnen deze vrouwen het aan? Zal de wal daarom het schip niet keren? Strandt het Caraïbisch machismo niet op deze onverbiddelijke realiteit?
De tweede maatschappelijke ontwikkeling is dat in het achterliggende decennium een levendige discussie is losgebrand over het Caraïbisch machismo. De bijeenkomst van vandaag van de Vereniging Antilliaans Netwerk is daar een uitdrukking van. Ook OCaN heeft deze maatschappelijke discussie geëntameerd. De bestseller Alleen maar nette mensen van Robert Vuisje heeft deze discussie aangewakkerd.
Dames en heren,
Nu ik genoeg verwarring en twijfel heb gezaaid, kan ik met een gerust hart naar een afronding gaan.

Ik kijk uit naar het programma van vanavond. Mijn verwachtingen zijn hooggespannen. Uit eerdere voorstellingen weet ik dat Raymi Sambo een prachtige Caraïbische macho kan neerzetten. En wie kan beter een getergde Caraïbische vrouw uitbeelden dan Paulette Smit? Ik weet zeker dat Manoushka Zeegelaar Breeveld ons weer zal betoveren met magische liedjes waarvan de muziek gecomponeerd is door Harto Somodihardjo. Aan een van deze liedjes, namelijk “Ik kan het aan”, heb ik een tekstbijdrage mogen leveren. Manoushka zal liefdevol begeleid worden door Ed Verhoef. Het intrigerende verhaal “De grote parade” van Ruth San A Jong zal voorgelezen worden door Kathleen Ferrier. En dit alles onder de bezielende leiding van sterregisseur John Leerdam die ruimschoots zijn sporen heeft verdiend met het bespreekbaar maken van moeilijke onderwerpen in indringende theaterstukken.

Een Caraïbische vrouw die verliefd is op een Caraïbische macho staat centraal in het gedicht waarmee ik ga besluiten. Het door mij geschreven gedicht heet “Liefde is een rozenkrans”.
Liefde is een rozenkrans
Liefde is een rozenkrans,
is hopen en bidden
dat jouw lippen
altijd vurig zullen zijn.
Liefde is een rozenkrans
is bidden en hopen
dat wij over water lopen
en niet weer over hete kolen.
Liefde is een rozenkrans
is jou weer een kans te geven,
en de hemel smeken
dat het dit keer beter gaat.

Dwight Isebia – Bijna scoren (Over wiskunde en voetbal)

Ik keek als een leek omdat
ik niet anders kon kijken,
daar ik zelf niet voetballen kan
maar ik had echt niet verwacht
dat het woord “bijna” eindelijk
in de praktijk werd gebracht
op een wijze die ieder kon begrijpen:

Dat “bijna” een aanduiding is van ondanks
vaardigheid, kracht, wens en kans
toch van het beoogde af te wijken
zodat telkens “bijna” er in slagen
om te scoren omdat de kracht en kans er was,
NIET scoren betekent en dus falen
aangezien er een afrondende precisie ontbrak,

waardoor de brug die een ravijn
van honderd meter breed moest overspannen
een centimeter te kort bleek te zijn,
en het gevaarte in de afgrond moest belanden;
terwijl het  “bijna” lang genoeg was

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter