blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: In memoriam

Troubadour van de Pampas doodgeschoten

door Tanja Fraai

Eén van de meest geliefde zangers van Latijns-Amerika is vermoord. De Argentijnse zanger Facundo Cabral werd 9 juli in Guatemala-Stad in zijn auto doodgeschoten. Hij was op weg naar het vliegveld. De politie onderzoekt of het om een roofoverval gaat of om een gerichte aanslag. Facundo Cabral is 74 jaar geworden.

Condoleances
In heel Latijns-Amerika is geschokt gereageerd op de dood van Cabral. De president van Guatemala, Alvaro Colom, heeft telefonisch zijn condoleances overgebracht aan Cristina Kirchner, de president van Argentinië. President Chávez reageerde vanuit Venezuela via twitter met de woorden “¡Ay que dolor! ¡Mataron al gran trovador de Las Pampas! ¡Viva Facundo Cabral! Lloremos con Argentina y con toda Nuestra Patria Grande!” Wat zoveel betekent als “De troubadour van de Pampas is vermoord! Wij huilen met Argentinië.”

Boodschapper van Vrede
Ook anderen roemen Cabral op diverse sociale netwerksites. De zanger wordt herinnerd als ‘Ambassadeur van de Vrede’ en ‘Ambassadeur van de poëzie’. Dat uitgerekend hij slachtoffer is geworden van wat mogelijk een criminele daad is, wordt alom betreurd. VN-organisatie Unesco kende hem eerder de titel Wereldboodschapper van Vrede toe.

Protestliederen
De president van Ecuador, Rafael Correa sluit niet uit dat het om een daad van wraak gaat. Hij refereert hiermee aan de kritiek die Cabral vaak uitte op dictatoriale regimes. Tijdens de staatsgreep ontvluchtte hij Argentinië en verbleef jarenlang in Mexico. In de jaren tachtig keerde hij terug naar zijn geboorteland. Fernando Cabral is vooral bekend geworden van het nummer No soy de aquí, ni soy de allá. (‘Ik ben niet van hier en niet van daar’). Zijn nummers zijn vertaald in negen talen.

[RNW, 10 juli 2011]

De moord op de populaire Argentijnse zanger Facundo Cabral zaterdag in Guatemala is het werk van internationale bendes. Niet Cabral maar zijn concertorganisator Henry Farina zou het eigenlijke doelwit zijn geweest. Dat heeft de president van Guatemala, Alvaro Colom, gisteravond (lokale tijd) gezegd.

[uit Trouw, 12 juli 2011]

Herlezen: Charles Corsen

De rubriek Herlezen vraagt aandacht voor boeken die langer geleden zijn verschenen en de moeite van het herlezen waard zijn. Suggesties? Laat het ons weten via ons emailadres. Vandaag het In Memoriam dat Wim Rutgers schreef in de Amigoe bij het overlijden van Charles Corsen.

In Memoriam Charles Corsen (Curaçao 1927-1994)

door Wim Rutgers

Het was een advertentie in deze krant, waarin Boeli van Leeuwen en Errol Cova de kennelijk net overleden Charles Corsen herdachten als iemand die veel voor de cultuur van Curaçao, betekend had, die me de schok bezorgde. Ik pakte de telefoon en belde Henry Habibe op, die me de bijzonderheden verschafte.

Een van de beste Nederlands-Antilliaanse dichters is heengegaan. Zonder Charles Corsen zou Chris Engels’ tijdschrift De Stoep, zeker in de jaren 1948-1951, niet geweest zijn wat het nu nog in de Antilliaanse literatuurgeschiedenis betekent. Maar Corsen had ook bemoeienis met Simadán. Hij heeft impulsen gegeven aan de moderne Antilliaanse poëzie, die er zonder hem beslist anders uitgezien zou hebben. Hij was een poëtische pionier die de grenzen van de traditionele literaire smaak in de jaren veertig en vijftig doorbrak – en daarmee veel weerstand opriep.

Ik ontmoette Charles Corsen eenmaal in kleinere kring, samen met Carel de Haseth, bij Henry Habibe thuis. Ik herinner me er voornamelijk van dat Corsen zelf veel aan het woord was en dat hij voornamelijk Nederlands sprak. Verder is Corsen een papieren figuur voor me gebleven – maar iemand wiens gedichten je beurtelings geïntrigeerd en geërgerd omdat je er geen vat op kreeg, toch steeds weer las. We bespraken hem op onze maandelijkse poëziebijeenkomsten van de Sectie Nederlands op het Colegio Arubano. Onze leerlingen zetten steevast enkele gedichten van hem op de eindexamenlijst. En toch bleef hij ongrijpbaar mysterieus. Van zijn door Daphne van Schendel-Labega zo mooi verzorgde Verzamelde Gedichten kwam het reststapeltje bij De Slegte terecht – waar het nu waarschijnlijk nog wel te koop zal zijn.

Charles Corsen is kleinzoon van de bekende dichter-musicus J.S. Corsen en broer van Oda Blinder. Hij is veelzijdig werkzaam geweest als dichter, schilder, decorontwerper, fotograaf en vertaler. Hij werkte als telegrafist bij de P.T.T., werd later directeur van Tele-Curaçao en runde sinds 1977 een eigen t.v.-productiemaatschappij.

Hieronder wil ik nagaan hoe de dichter Charles Corsen door de kritiek gepositioneerd werd in de Antilliaanse literatuur.

Nederland – Sticusa
In 1953 bracht een uitnodiging van Sticusa om zeven maanden in Nederland een schildersopleiding te volgen, Charles Corsen voor het eerst in aanraking met de Nederlandse kunstwereld. Het maakte kennelijk diepe indruk op hem. Geheel in de stijl van de jaren vijftig noteerde de Beurs- en Nieuwsberichten (8 V 53): “Charles Corsen is een ernstig jongeman, die het ernstig neemt met de literatuur en die men minstens met een stok uit een boekenwinkel moet jagen, als hij daar eenmaal in verzeild raakt.”
Het Nederlandse Algemeen Dagblad wijdde op 25 IV 53 een uitgebreid artikel aan de jonge Curaçaose dichter: ‘Op Curaçao bloeit een Nederlandse dichtkunst’. Corsens werk heeft volgens
het AD kenmerken van ‘hartstochtelijke geladenheid, speelse woordvondsten, bezeten rhythme en po‰tische kracht’, het is kortom volgens Europese begrippen experimenteel. De krant drukt daarbij als voorbeeld ‘Nostalgia’ af. Maar de dichter verzet zich tegen die term: “Het woord experimenteel heeft voor mij iets onvoltooids, iets dat gedoemd is te mislukken. Dat kan men van deze poëzie toch niet zeggen.”

Stoep-dichter
In die tijd had Charles Corsen inmiddels naam gemaakt met talrijke gedichten in De Stoep, die op het eiland bepaald niet onopgemerkt waren gebleven. ‘Ik presenteer U met onverholen genoegen een Cura‡aose jongeling, een dichter, die toch zeker op het bezit van een pikante verbeelding zich beroepen mag,’ schreef Chris Engels, toen hij in 1948 eigenlijk zijn tijdschrift De Stoep wilde beëindigen, maar plotseling de gedichten van Charles Corsen op de proppen kwamen, die hem deden besluiten door te gaan. Corsen publiceerde in korte tijd (1948-1951) een groot aantal gedichten, die hij naar eigen zeggen echter al op zestien-, zeventienjarige leeftijd geschreven had en in een schoenendoos bewaarde. Huisarts Engels ontdekte ze, en hoewel hij ze als puberteitsgedichten karakteriseerde, publiceerde hij ze in zijn tijdschrift. Toen Engels het in 1951 met zijn tijdschrift eindelijk voor gezien zou houden, publiceerde Corsen nauwelijks meer; hij schreef nog wel, maar pas na zijn dood zou dat werk het licht mogen zien. Corsen gaf als oorzaak van het niet meer publiceren het kritischer worden op hoger leeftijd en het ontbreken van een klankbord van gelijkgestemde vrienden.

Corsens publicaties kregen veel contemporaine aandacht, meer dan die van zijn dichtende zuster Oda Blinder en Tip Marugg samen. De gedichten werden uitgebreid geprezen of gelaakt, nooit genegeerd. Heel vaak werden enkele voorbeelden in een recensie geciteerd. De reacties wezen steevast op de onbegrijpelijkheid, maar besteedden ook aandacht aan de (taal)vorm en thematische inhoud.

Bij de lacherige reacties op elk nieuw nummer moest Corsen het door middel van pastiches en persiflages nogal eens ontgelden. In de Amigoe (25 X 48) schreef een onbekende recensent dat
Corsen zijn wezen op geheel eigen wijze wist uit te zingen; de gedichten vond hij weliswaar moeilijk te verstaan: ‘die naar het spoor van de dichter blijft zoeken, wordt tenslotte een schoonheid geopenbaard, die treft door aanvoeling en zegging. Deze zegging dreigt echter zich soms in het duister te verliezen.’ Maar op 6 XII 48 was vWk (H. van Wijk) in dezelfde Amigoe heel negatief: ‘Nee, meneer Tournier, nee meneer Corsen, wij willen U eerlijk verklaren, dat wij van Uw gedichten geen syllabe snappen, niets, maar dan ook niets. Wij vinden ze eerlijk gezegd waanzin, uitgekristalliseerde waanzin.’

Het weekblad Curaçao (31 XII 48) trachtte het gedicht ‘Maanziek’ via een persiflage geheel belachelijk te maken. “Maanziek / Ik heb een spaarpot / waar bij avond / de maan in gaat/ met open mond.- / En later loop / ik op straat te dansen; / Ik geloof (en hoop) / dat niemand weet / van waar ik de blik krijg” wordt als volgt uitgelegd: “De dichter is een beetje ‘teut’. Hij zit in een klein knijpje naar z’n zoveelste bolsje te staren en ziet nu in de spiegelende alcoholische oppervlakte het lamplicht. Dat is de maan, hij neemt een slok (met open mond, natuurlijk) en de maan gaat naar binnen. Hij is behoorlijk kachel, loopt op straat te dansen, maar hoopt dat niemand hem door heeft…” Spotvogel Lorito Real kwam ook met pastiches van Corsens gedichten.

Het in een afzonderlijke Stoep-uitgave gepubliceerde ‘Con sordino’ werd door La Prensa (5 X 49) als een hoogtepunt geprezen wegens zijn originele beeldspraak, de weg die de dichter moedig wist te banen naar een nieuwe werkelijkheid van ‘heerlijke individuele vereenzaming’, of misschien juist wel een poging om aan die vereenzaming te ontkomen. De criticus noemde de jonge dichter scherpzinnig, blijk gevende van tere vervoering en ‘ontegenzeggelijk met ‘n vreemde originele distinctie’. Deze kritische aandacht was niet alleen uitvoerig maar klonk positief. Maar de Amigoe (27 I 50) sprak van ‘gewilde bizarheid’ en ergerde zich aan de beeldspraak, toen ze aan de persiflage in Curaçao refererend schreef: ‘Loop de stoep eens af, recht in een Curaçaose maannacht, maar vermijd de knekelvelden, die voor jouw poëzie even fataal gevaar vormen als een mijnenveld voor een soldaat.’ De West-Indische Gids (XXX, 1949: 88) was het met de Amigoe eens en voegde eraan toe: ‘Ik geloof niet, dat het schande is, als men bekent, dat er in De Stoep gedichten voorkomen, die men niet begrijpt. Zou het teveel gevraagd zijn een dichter te verzoeken tevens mee te delen wat hij met een gedicht heeft willen zeggen?’

Dit soort reacties bewijst de onmacht van de critici tegenover de tot dan toe onbekende wijze van dichten, waarover de dichter zelf later zou opmerken: ‘Dichten is feitelijk code. Er is geen zinnig mens die zich wil bloot geven (…) In de kunst geef je uiteindelijk geen werkelijkheid; je begint er wel mee, maar al tijdens het maken gaat het werk een eigen kant op (…) Ik voel me geen Curaçaose dichter. Ik voel me dichter, punt. De rest is een toevalligheid (…) Ik maak een gedicht waarschijnlijk met associaties van woorden. Er komt een bepaald woord bij me op, of een bepaald gevoel dat bepaalde woorden omvat, daar bouw je het gedicht omheen. En dan schrijf je dat ding neer. Daarna lees je het nog een paar keer over (…) Dan ga je er een beetje aan schaven (…) Meestal komt er ook niet ‚‚n gedicht, maar een paar gedichten samen (…) een cyclus (…)’ (Jos de Roo: Amigoe 19, 27 V 78)

Ernst en mystificatie
Het was niet allemaal verheven ernst in de poëziewereld van Corsen. Hij deed met graagte mee aan wat Cola Debrot de mystificatiedrang noemde. Zo publiceerde hij in De Stoep zogenaamde ‘vertalingen’ die hij gemaakt zou hebben van een totaal onbekende Miguel H. Romano: ‘La cabeza de algodon; Carmina de Aurora y sus 15 l grimas’. (De Stoep III-4/5,6) Debrot wist al in 1955 dat het hier een mystificatie betrof en in een Amigoe-interview (19 V 78) onthulde Corsen ze zelf: “Samen met Henk Dennert en Tip [Marugg] hebben we een biografie van Romano opgesteld. Met plaatsen waar hij gewoond heeft, zusters, authentieke handschriften, brieven van hem…” Het idee bleef kenelijk zo aantrekkelijk voor hem dat hij er in de Kerst-beurs 1984 over deze ‘vertalingen’ nogmaals uitvoerig uitweidde tegenover Beurs-interviewer ‘Igor Kooperman’ – wat een dubbele mystificatie van interviewer en genterviewde opleverde.

Simadán
Charles Corsen heeft ook te maken gehad met het Papiamentstalige tijdschrift Simadán, al werkte hij er zelf nauwelijks aan mee. Ook hier verdedigde hij zijn nieuwe opvattingen van dichten, dwars tegen een meer behoudende stroming in. Dat Simadán al na twee nummers strandde, zou volgens Charles Corsen en René de Rooy te wijten geweest zijn aan een conflict binnen de redactie: ‘Je kreeg aan de ene kant Nicolas Piña en René de Rooy, die lyrischer en conservatiever waren, en aan de andere kant een Tip Marugg, een Charles Corsen, die meer naar het abstracte toegingen. En daardoor hadden we bij elke redactievergadering heibel.’ (Amigoe 19 V 78) R. de Rooy schreef hierover nog in ‘Letterkundig leven op Curaçao’ (Vox Guyanae I: 17-24): ‘Simadán ging te gronde na een heftig dispuut, waarbij verscheurde verzen en hartstochtelijke beschuldigingen over de redactietafel geslingerd werden.’ Charles Corsen en Tip Marugg stapten op, en dat betekende het einde van het tijdschrift.

Verzamelde Gedichten
Naar aanleiding van de in 1978 verschenen Verzamelde Gedichten verschenen er enkele diepgravende recensies. Hans Vaders karakteriseerde Corsens werk uitgebreid en grondig: ‘Zijn eerste gedichten laten zich lezen als barokke legpuzzels, rijk aan kleurschakering (Corsen de schilder), met een veelvuldig gebruik van alliteratie en assonantie als voornaamste stijlmiddelen (Corsen de tijdgenoot der experimentelen). De thematiek is traditioneel. Het verlangen naar de verre, onbereikbare geliefde, de hoop op hereniging, de droefheid van een laatste afscheid en nieuwe hoop op toenadering. De uitwerking wisselt van kwaliteit, en neemt soms meer pathetische vormen aan met een overdreven hang naar sentimentalisme. In Corsens gehele oeuvre blijft het liefdes-thema, over een al dan niet verloren gegane, liefde overheersen, dwingend gebracht met zich repeterende beelden: de droom, het schilderen, de opengekerfde wond, afgewisseld met beelden uit de wereld der muziek, waarin Corsen zijn grootvader Joseph Sickman Corsen navolgt… De gevoelswereld van een getalenteerde, tweeëntwintigjarige dichter, een jonge bohémien die ‘s nachts de uitkomst van zijn bestaan beschrijft op de top van de Ceru Domi.’

Frank Martinus Arion besprak de gedichten in NRC-Handelsblad (21 VII 78) en kwam juwelen en minder goede, want onheldere en doodlopende gedichten tegen. Criticus Enrique Muller (Amigoe 22 IV 78) schreef over persoonlijke beelden, soms gezocht en verrassend wat betreft de combinatie van concreet met abstract, die hij soms moeilijk te interpreteren vond zodat ze duister bleven. Hij wees op literaire technieken als het gebruik van begin-, midden- en eindrijm, de veelvuldige alliteraties, de typografische technieken met verschillende lettertypes, het gebruik van vet, de verzen trapsgewijs of diagonaal plaatsen, zoals Paul van Ostayen dat bijvoorbeeld ook deed. Hij constateerde Corsen’s voorliefde voor het extreme, voor het schokeffect, het uitzonderlijk verrassende: ‘Een onbeheerst verlangen naar geluk, een hart overlopend van levenslust, maar tegelijkertijd de beklemmende angst bedrogen uit te komen in het leven, dit alles preekt steeds weer uit de gedichten… onzekerheid over het bestaan en angst om het voorbijgaanvan de liefde… de vraag of echte liefde mogelijk is in het leven…’

Caraïbisch Surrealisme
Had de Sticusa de dichter al in 1954 een plaatsje bij de Nederlandse experimentelen, naast Lucebert, gegeven (Sticusa Jaarboek 1954), ook Hans J. Vaders zag in 1978 nog verwantschap met de Nederlandse experimentele Vijftigers. Invloed was er van Paul van Ostayen, Theo van Doesburg en vooral ‘de geest van Luc Tournier’, maar ‘de Antilliaanse auteur kan gezien worden als een individualist, als een enkeling, die zijn collega-auteurs alleen ontmoet in een bloemlezing. Op de Antillen wordt – gelukkig niet programmatisch geschreven.’ Corsens belang was ‘dat hij samen met Tournier en Marugg, één van de na-oorlogse poëzievernieuwers is geweest.’ Dat was dan zijn Antilliaanse plaatsbepaling. Martinus Arion zag invloed van zowel Parijs als de Spaans-Amerikaanse poëzie, terwijl hij bovendien wees op de talrijke meta-poëtische gedichten: over poëzie en de maatschappelijke positie van de dichter (evenals de Franse Poètes Maudits en de Nederlandse Vijftigers).

Werd Charles Corsen aanvankelijk ook wel bij het surrealisme ingedeeld, later werd deze indeling ter discussie gesteld. Al in het begin van de jaren vijftig plaatste criticus Cola Debrot de dichter in een Carabische traditie, toen anderen nog over de onbegrijpelijkheid klaagden: ‘Het surrealisme van De Stoep vertoont aanmerkelijk verschil met het surrealisme van een andere Antilliaanse groep, en wel die van de Franse Eilanden. Vergelijk maar eens Charles Corsen uit Curaçao met Aimé Césaire uit Martinique. Bij Charles Corsen gaat het om het uitzingen van zijn ‘metaphysische ziel’, Aimé Césaire is raciaal ingesteld.’

Maar in 1977 kwam Debrot zelf op deze indeling terug en plaatste hem toen bij het ‘ultraïsme’, dat tot kenmerk heeft een emotioneel extremisme of een extremisme van de verbeelding, in elk geval het doorbreken van conventionele barrières. ‘Het heeft aanknopingspunten met het Europese expressionisme en surrealisme of het Mexicaanse ‘estredentismo’ (de literatuur van de snerpende uitingsvormen), maar kan toch niet daarmee worden geïdentificeerd.’

Meulenhoff-uitgever Laurens Vancrevel maakte in 1989 van dat soort nuanceringen geen probleem toen hij boudweg beweerde: ‘Samen met Luc Tournier en Oda Blinder vertegenwoordigt Corsen het heftige en sensuele Antilliaanse surrealisme.’ Marion Snetselaar toonde in Drie Curaçaose schrijvers (1991) echter aan dat voorzichtigheid geboden was met dit soort etikettering en wees er na analyse van Tip Maruggs poëzie op, dat Corsen’s gedichten eerst grondig geanalyseerd zullen moeten worden, want de diverse vlaggen kunnen geen van alle zonder meer de lading dekken. Snetselaars kanttekeningen betekenden een misschien voorlopige, maar vooralsnog grondige exit van het surrealisme. Over zowel de onbegrijpelijkheid van de gedichten zelf, de verwantschap en invloeden, de stroming waarin Charles Corsens poëzie thuishoort, is voorlopig het laatste woord niet gezegd. De dichter is niet meer – het zijn de lezers die zijn werk levend moeten houden.

Charles Corsen: Verzamelde gedichten 1948-1961. Bijeengebracht en van bibliografische gegevens voorzien door Daphne M. van Schendel-Labega Rotterdam: Flamboyant/P 1978

Herlezen: Leo Ferrier

De rubriek Herlezen vraagt aandacht voor boeken die langer geleden zijn verschenen en de moeite van het herlezen waard zijn. Suggesties? Laat het ons weten via ons emailadres. Vandaag: Leo Ferrier en het absolute.

door Michiel van Kempen

Het zal een jaar of zeven geleden geweest zijn, dat de telefoon ging, en een stem doorkwam met die typische tijdsinterval van een volle seconde waarop een gesprek van de andere zijde van de oceaan doorkomt. Het was Leo Ferrier (foto rechts). Hij vertelde dat het goed met hem ging en dat hij weer aan het schrijven was. Of hij me wat mocht toesturen ter beoordeling. Hoe zou ik het hem hebben kunnen weigeren? Leo Ferrier had enkele van de mooiste bladzijden uit de moderne Surinaamse literatuur geschreven, daarna was het jaren stil geworden rond hem, maar je hoopte nog altijd dat die enorme creatieve kracht sluimerend was gebleven en in betere tijden tot een nieuw prachtboek zou kunnen leiden, dat, wie weet, weer op hetzelfde niveau lag als Átman. Met dat verbijsterende boek uit 1968 had Leo Ferrier in één klap het Surinaamse proza de moderniteit in gesleurd. Hoe goed en met hoeveel toewijding sommigen vóór hem ook hadden geschreven: ze zaten toch nog met huid en haar vast aan de koloniale tijd. Leo Ferrier zette een andere Surinamer neer: zelfbewust, brutaal, toekomstgericht, maar tegelijk ook vol van de twijfels en de ambiguïteit die elk mens kent die geboren is op het kruispunt van culturen en een breekpunt van de tijd.

Nu ik na het verbijsterende bericht dat hij er niet meer is, de bladzijden van Átman herlees, valt me het nerveuze ritme van zijn zinnen op, die vele korte, soms bijna staccato frasen, die dan weer worden afgewisseld met langere, rustige zinnen vol met prachtige beelden. Ik geloof dat ik niet eerder gezien heb hoe die combinatie van staccato en adagio stilistisch de zuiverst uitdrukking was van een tijd waarin de slagader van de verwachting klopte in een genetisch complex lichaam dat nog niet exact wist welke richting te kiezen.

Met Átman schreef Leo Ferrier een absoluut boek, hij was een absoluut kunstenaar die geen genoegen nam met de gulden middenweg, en iemand die zo absoluut leeft voor wat hij doet, kan ook door zijn eigen kunst worden opgevreten. Edgar Cairo was ook zo iemand, en Astrid Roemer: zoekers naar het Ware. Bij Leo Ferrier bleek dat ook uit zijn tweede boek, waarin hij niet de harmonie maar de verwarring thematiseerde. El sisilobi of het basisonderzoek is een ver doorgevoerd vormexperiment, waarin het lijkt alsof Leo Ferrier zichzelf bewust was geworden dat het idealisme van Átman te ver was doorgedreven, dat zijn debuutroman toch niet helemaal zuiver weergaf wat er allemaal in zijn eigen, roerige ziel leefde: de scepsis, de ironie, het cynisme had hij uit zijn eerste boek geweerd. El sisilobi is misschien niet het meest leesbare boek uit de Surinaamse literatuur geworden, maar verbeeldt ongetwijfeld ook een wezenlijk aspect van de Surinaamse ziel.

Toen Átman zijn derde druk beleefde in 1996, schreef Leo Ferrier er een nieuw nawoord bij. Ik vraag me af vanuit welke gemoedsgesteldheid hij dat schreef. Hij gaat terug tot het jaar 1968 en overziet hoe het gegaan is met Suriname: de togetherness van de Surinaamse gemeenschap, de ‘intense vorm van uniteit’, de schoonheid van het land die ‘hartstochtelijk bezongen’ wordt, de muziek die ‘onvoorstelbaar goed’ is, de nieuwe films waarin dat allemaal ‘geniaal aan de orde gesteld wordt’, alle activiteiten die ‘door iedereen druk bezocht worden’ – hij schalt het allemaal zo hard uit, dat het pijn gaat doen aan de oren. Het nawoord ontbeert precies dat wat zijn twee romans zo bijzonder maakt: authenticiteit.

Ik legde de hoorn neer en vroeg me af of er in die ene oceanische seconde misschien nog een geluid van de overzijde was gekomen, of ik misschien net te vroeg de hoorn had neergelegd. En of het verstandig was geweest om zo’n absoluut schrijver, die de afgrond van de kunst had doorwaad, aan te moedigen tot nieuw werk. Hoe dan ook, van een nieuwe roman heb ik nooit meer iets gezien.

Popgitarist Martin ‘Boggel’ Resosemito overleden

door Steven Seedo

Paramaribo – De bekende popgitarist Martin Resosemito, meer bekend als Boggel is er niet meer. Hij overleed op 52-jarige leeftijd, na een lang ziekbed, woensdagmorgen in het Academisch Ziekenhuis. Hij was een van de oprichters van de popgroep South South West in 1983, samen met Glenn Teixeira (bass), Albert Calor (drums), Errol de la Fuente (zang) en John Lie A Kwie (manager).

“Hij was een talentvolle jongen, apart en heel creatief. Boggel stond bekend vanwege het prettige ritme van zijn gitaar, vooral wanneer wij zouk en kaseko speelde”, reageert John Lie A Kwie, manager van South South West. Boggel was volgens Lie A Kwie ook een heel gesloten persoon. Zo is hij in alle stilte heengegaan. Naast dat hij een begiftigd gitarist was, kon hij ook goed zingen. Op de eerste cd van South South West, Manegre, is zijn stem te horen op het reggaenummer Boggel Love Song, dat hij zelf heeft geschreven. Op de cd Fa Waka is hij ook te horen. Glenn Teixeira, die de laatste jaren heel goed bevriend was met Boggel, is teneergeslagen over zijn heengaan. “Ik ken hem al meer dan twintig jaar. Hij was naast collega-muzikant ook een goede vriend en broer. Samen hebben we heel veel dingen gedaan in allerlei settings, waaronder Suripop. Boggel was een goede gitarist.” Er zijn plannen in muziekkringen om een avond te organiseren om hulde aan Boggel te brengen. Wanneer deze zal plaatsvinden, is nog niet bekend. De popgitarist wordt op zaterdag begraven. Vrijdag is er thuis bij hem aan de Tweekinderenweg een singi neti.

[uit de Ware Tijd, 24/06/2011, bewerkt]

Kunstwereld rouwt om overlijden Kartowikromo

De Rotterdamse kunstwereld heeft twee belangrijke personen verloren: Emmo Grofsmid en Karmin Kartowikromo. De kunstliefhebbers kwamen vorige week maandag om bij een auto-ongeluk. Het koppel was erg actief en speelde een belangrijke rol met hun MKgaleries in Rotterdam en in Berlijn. Kartowikromo was ook mede-oprichter van het kunsttijdschrift Tubelight in 1998.

Dinsdag 14 juni vond de crematie plaats in Rotterdam. Ze werden respectievelijk 62 en 60 jaar. De jongere broer van Karmin, Reinier Kartowikromo, weet dat zijn broer de liefde voor kunst van hun grootvader heeft meegekregen. “Hij was een kunstenaar en schilderde veel. Niet voor de verkoop, maar voor de familie. Het is hem als het ware met de paplepel ingegoten.”

Vrijheid
Karmin Kartowikromo groeide in Commewijne op tot zijn twaalfde. Daarna vertrok hij naar Moengo. Hij ging naar de LTS en werkte bij Suralco. Rond zijn twintigste vertrok hij naar Nederland. “Hij wilde de wijde wereld in. Hij wilde meer vrijheid, hij was homoseksueel en in Nederland had hij meer vrijheid.”

In Nederland ontwikkelde Kartowikromo zijn voorliefde voor fotokunst en filmkunst. Toch was zijn aandeel binnen de kunstwereld niet opvallend. Reinier: “Hij hield zich op de achtergrond en deed wat hij moest doen.”

[RNW, 14 juni 2011]

Spaanse schrijver Jorge Semprun (87) overleden

De Spaanse schrijver Jorge Semprun is dinsdag in Parijs op 87-jarige leeftijd overleden, zo meldde zijn kleinzoon Thomas Landman. Semprun, een overlever van de Holocaust, schreef vrijwel al zijn boeken in het Frans. Tussen 1988 en 1991 was hij minister van Cultuur in Spanje. Landman laat weten dat Semprun “zeer rustig” is ingeslapen.

[Lees hier verder op De Papieren Man]

Mighty Greg dood aangetroffen

Philipsburg — De centrale post van de politie ontving maandagochtend om negen uur het bericht dat men een lichaam in staat van ontbinding had aangetroffen op het balkon van een woning in de winkelwijk van Philipsburg. Men moest telefonisch contact opnemen met vrienden en familieleden om vast te stellen dat het lichaam, dat twee dagen aan de zon moest zijn blootgesteld, het stoffelijk overschot was van de bekende calypsozanger Gregory van Gurp, ook wel Mighty Greg genoemd.

Politiewoordvoerder Ricardo Henson verklaarde dat Gregory zeer bemind was in de gemeenschap en dat zijn familie het lichaam had geïdentificeerd. De calypsozanger Isidore ‘The Mighty Dow’ York gaf te kennen dat hoewel het een droevig moment was, hij Gregory ‘Snoopy’ of ‘Town Man’ van Gurp zou blijven herdenken voor de jaren waarin zij calypsoliederen hebben gecomponeerd. York en Van Gurp hebben samen de kersthit Christmas in St. Maarten ongeveer vijf jaar geleden gecomponeerd. York beschreef Van Gurp als iemand die altijd goedgehumeurd was en grapjes maakte. Hij betuigde zijn medeleven aan de familieleden, vrienden en fans van Van Gurp.

Calypsozanger Marvin ‘King Stunky’ Dollison verklaarde geschokt te zijn door het overlijden van Van Gurp. De muziekwereld heeft een groot verlies geleden, zei hij. Hij beschreef Van Gurp als een man die altijd opgewekt door het leven ging en een grote bijdrage heeft geleverd aan de lokale muziekwereld. St. Maarten Carnival Development Foundation (SCDF) condoleerde de familie, vrienden en fans van de calypsozanger en ex-Road March King. De carnavalsvereniging haalde aan dat St. Maarten een unieke stem, die iedereen zal herdenken, heeft verloren. Men zal hem zeker missen, maar hij zal voor altijd bemind zijn, verklaarde de SCDF.

[uit Amigoe, 7 juni 2011]

Joceline Clemencia (58) overleden

Op Curaçao is Joceline Clemencia maandagavond op 58-jarige leeftijd overleden. Ze leed al een tijd aan kanker, maar daar waren maar heel weinig mensen van op de hoogte.

Taalwetenschapper Clemencia was een bekend voorvechtster van de erkenning en het gebruik van het Papiaments. Ze was directeur van het Cultural Institute Independence en maakte zich sterk voor de emancipatie en de onafhankelijkheid van Curaçao.

Clemencia wilde vooral de Afro-Curaçaose bevolking bewust maken van haar afkomst en de cultureel-historische waarden van het eiland. Ze gaf lezingen over de geschiedenis van Curaçao en over de geschiedenis van de slavernij, op Curaçao en in het buitenland.

Daarbij benadrukte ze vaak dat in haar ogen de slavernij op Curaçao doorging, nog bijna een eeuw na de officiële afschaffing in 1863.

Clemencia hoopte altijd nog op officiële excuses van de Nederlandse regering voor haar rol in de slavernij.

 

[NOS-bericht]

Gil Scott-Heron: Radicale dichter die gewoon pianist wil zijn

“De ware revolutie vindt plaats in het bewustzijn van mensen”

Op 28 mei overleed in New York op 62-jarige leeftijd Gil Scott-Heron, de zwarte dichter-muzikant, die door tal van vooraanstaande rappers uit de Hip Hopscene wordt gezien als de ‘godfather of rap’. Popjournalist Peter Bruyn had op 5 mei 1998 een gesprek met hem dat hieronder met zijn toestemming wordt geplaatst.

door Peter Bruyn

“Mag ik je misschien wat vragen, Gil?”
“Dat heb je dan bij deze gedaan, knul…”
Gil Scott Heron’s even gevreesde als bewonderde gevatheid slaat al bij de kennismaking, een paar minuten na zijn Bevrijdingspop-optreden, toe. Hij wenkt me de geblindeerde toerbus binnen en lijkt compleet te verdwijnen achter de zwarte zonnebril die hem bij zijn concert al een bijna Stevie Wonder-achtige uitstraling gaf.

Een merkwaardig concert was het wel. Het eerste kwartier leek één lange, lome jamsessie, opgebouwd rond de zinnetjes ‘I don’t wanna hurt nobody. I believe in peace’. De insider herkende elementen in van het nummer Work for Peace van Scott-Heron’s meest recente album Spirits uit 1994. Een messcherpe aanklacht tegen het militair-industriële complex. De plaatversie leunt echter op het veel briljantere regeltje: ‘The military and the monetary make the world a cementary’. ‘De krijgsmacht en de financiële macht maken de wereld tot één groot kerkhof’. Kortom, deze man is niet zonder reden voor Bevrijdingspop uitgenodigd. Als weinig anderen heeft de inmiddels negenenveertigjarige Amerikaan gedurende zijn bijna dertigjarige artiestenloopbaan de thema’s aangesneden waar het bij de 5 mei-festivals ook telkens weer om draait. Daarbij deinst hij er niet voor terug om melodieën van John Coltrane onder zijn poëzie te zetten. En op Spirits wast hij in een schitterend vloeiende stijl ook nog eens de jonge rappers-generatie de oren met de mededeling dat schuttingtaal nog geen dichter van je maakt.
“De impact van m’n songs? Mmm. Ik speel ze gewoon en als er geluisterd wordt hebben ze blijkbaar impact. M’n oude songs gaan over situaties van destijds en m’n recente songs gaan over nu. Dat is het voornaamste verschil. En verder moet je me er niet teveel over vragen. Ik ben geen politicus, maar een doodgewone pianist uit Tennessee…..”

Hij zwijgt even om te zien of z’n provocatie effect heeft. Ik doe alsof ik de laatste zin niet gehoord heb en vraag hem naar zijn affiniteit met het bevrijdingspopthema: De mensenrechten. “Ach, ik heb overal al over gezongen. Dus ook over de mensenrechten,” reageert de Amerikaan nog een beetje nukkig. “Maar ik heb het recht om de dingen te zeggen die ik wil zeggen. En daar maak ik al zo’n dertig jaar gebruik van. Kijk, de tien geboden zijn er al vele eeuwen. Ze worden alleen niet nagevolgd. Ik betaal m’n belasting en ik vind dat ik daarom ook wel iets zou mogen eisen van de overheid. En ik wou dat er meer mensen zo over dachten.”

Tijdens het grote ‘No Nukes’-festival, het muzikale anti-kernenergieprotest naar aanleiding van het Three Mile Island/Harrisburg-ongeluk in 1979, sloeg Scott-Heron de spijker op z’n kop met het schitterende We almost lost Detroit. En de betekenis van zijn bekendste song, The Revolution will not be televised, werd in 1990 nog eens onderstreept bij de val van de Berlijnse muur. De dronken massa die op het beton in beukte kwam onophoudelijk in beeld, maar het echte werk was maanden daaraan voorafgaand al verricht in Oost-Berlijnse achterkamertjes, buurthuizen en kerken. “Zo is het! De ware revolutie vindt plaats in het bewustzijn van mensen. Als de ideeën veranderen. Als mensen beginnen na te denken over een situatie. Wat je op de beeldbuis ziet zijn de resultaten daarvan. Als de massa’s in beweging komen is dat vaak het gevolg van een bewustzijnsverandering die door een paar mensen in gang is gezet. Waarmee ik maar wil zeggen dat één mens soms heel veel voor elkaar kan krijgen. Het is een domino-effect.”

Martin Luther King, de radicale zwarte Amerikaanse dominee en mensenrechtenactivist was zo’n man. In april 1968, dertig jaar geleden, werd hij in Memphis, Tennessee, doodgeschoten. Leeft zijn gedachtegoed nog in de Verenigde Staten?
Scott-Heron haalt wat vermoeid de schouders op. “Z’n moordenaar is onlangs overleden. Dat bracht de zaak weer even in de actualiteit. Maar vooral Kings dood heeft destijds natuurlijk voor veranderingen gezorgd. Dat heeft de mensen toen aan het denken gezet over de dingen waar hij voor stond. Nu zijn we dertig jaar verder en spelen er weer heel andere zaken in Amerika. De immigratiepolitiek en noem maar op.”

De opmerking dat de muziekwereld sinds de jaren zeventig veel commerciëler is geworden wuift hij weg. “Flauwekul. Iedere grammofoonplaat waar een prijsstickertje op geplakt zit is natuurlijk commercieel. Sommige verkopen alleen wat gemakkelijker dan andere. Ik heb altijd zoveel mogelijk platen proberen te verkopen als in mijn vermogen lag. En als Al Green op zijn cd’s de Heer prijst wil hij ook alleen maar die platen verkopen. Waarom zou je die verdomde platen anders nog maken? Je moet er alleen voor waken dat je jezelf niet verkoopt…”

De deur van de bus zwaait open en de manager zegt dat het eten klaar staat. “Bye,” zegt Scott Heron en is verdwenen. Nog voor ik hem heb kunnen vragen hoe het dan zit met die – gecensureerde – versie van The Revolution will not be televised die in Amerika in een Nike-commercial is gebruikt.

Carry-Ann Tjong-Ayong – Afscheid van Clark

Daar ligt hij. De Prins van Paramaribo. Ontluisterd. Vermagerd en broos in de met wit satijn beklede kist. Een lila sjaal om zijn schouders. Zijn mond stijf gesloten, ontdaan van zijn charmante glimlach. Ik mis de warme blik in zijn ogen.

Wij drommen tussen honderden vrienden, familieleden, kennissen door de smalle deur naar het overvolle trappenhuis. “Er is een lift voor u,” zegt de vrouw, die de menigte begeleidt naar de bovenzaal. “Alleen voor wie echt slecht ter been is!” waarschuwt ze streng en houdt de anderen tegen. Mijn rolstoel glijdt de ruime lift binnen.

Een vrouw begint hoog, hysterisch te gillen gevolgd door een wanhopige huilbui. Een stel mannen sleept haar naar buiten. “Die heeft heel lang niet zo gehuild,” zegt een oudere dame begripvol. “Nee! Nee!” horen we wegsterven. Ik voel mij aangedaan door dit rauwe verdriet. Als ik Clark zie liggen, begrijp ik het en springen de tranen in mijn ogen. Ik leg mijn witte roos bij de andere bloemen.
“Tan bun brada!” Er zijn veel bekenden. Mijn nicht Manouschka, Jetty Mathurin, Ronald Snijders, Usha Marhé die mij met betraand gezicht om de hals valt. Nog geen half jaar geleden waren wij met een groep schrijvers op het congres Wan tru Powema in Berg en Dal. Clark zat vrolijk in een van de boten, toen wij de marrondorpjes bezochten.
En toen ik De koningin van Paramaribo mocht spelen met De Inrichting uit Wijk bij Duurstede, kwam hij de voorstelling in Utrecht bekijken. “Je deed het heel goed,’” complimenteerde hij mij en we gingen samen op de foto.

Het wordt drukker. Wij condoleren de familie. Oude vrienden begroeten mij. Ronald Snijders begint een kerkliedje te spelen. De zuivere tonen brengen rust in de zaal.

Wij zoeken een weg terug door de menigte.
Hij was. Het is voorbij.

cat 18/5 2011

‘Lieve Clark, voor altijd bij me’

door Dominique Snip

Amsterdam – “Het laatste wat ik tegen hem zei was: ‘We gaan het boek afmaken.’ Toen ging hij vredig heen”, vertelt Mavis, oudste zus van Clark Accord, het slotmoment van de schrijver, voordat hij woensdagavond omstreeks de klok van tien uur zijn laatste adem uitblies in haar bijzijn, in het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis. Accord, die zijn boek Plantage d’Amour niet af heeft kunnen ronden, krijgt een rooms-katholieke uitvaart in Suriname.

“Hij heeft hard gestreden, want hij wilde nog zoveel doen.” Met Mavis had hij een bijzondere, geestelijke en spirituele band. “Ik heb Clark, voordat hij heenging, drie maanden lang verzorgd. Het gaf hem een veilig gevoel tijdens zware momenten.”Een rolmodel en inspirator was hij. Iemand die mensen positief kon empoweren en altijd klaarstond met raad en daad. Een daadkrachtig persoon en doener met veel liefde in zich. Een man met duizend plannen en ideeën, die geen blad voor de mond nam. Zo typeren familieleden en vrienden de schrijver en publicist.

Accord was klaar om energiek het gevecht tegen zijn ziekte, maag -en darmkanker, aan te gaan. Het verdriet en de ontreddering zijn groot. “Clark is een belangrijke, toegevoegde waarde geweest voor de mensheid in het algemeen en de Surinaamse gemeenschap in het bijzonder”, aldus het Landelijk Platform Slavernijverleden. Stichting Aaneen: “Dank voor je betoonde moed. Dank voor jouw inspiratie.” Op een forum wordt hij liefkozend de ‘Prins van Paramaribo’ genoemd, naar zijn bestseller De koningin van Paramaribo (1999).

De condoleances overspoelen Accords Facebookpagina. “Hij was een mooie ziel.” John Leerdam, een goede vriend van de schrijver, zegt in een ‘state of shock’ te zijn geweest, nadat hij het overlijdensbericht ontving. “In de kapel sprak hij zo krachtig. Ik was bang dat iedereen te positief zou denken. Ik was daarom een beetje in de war bij het verlaten van de zaal. Zijn dood is een groot verlies. Ik heb heel veel gehuild.” Jetty Mathurin zegt veel tranen te hebben gelaten. “Het doet me wel wat. Maar hij heeft ons geïnspireerd achtergelaten. Ik hoop dat Mavis de kracht vindt om het boek af te maken.”

Accord was met name bezig met Plantage d’Amour, een boek over zijn in 1836 geboren betovergrootvader. Door zijn slopende ziekte kwam hij echter weinig aan schrijven toe. Een groot deel van het manuscript maakte hij wel af. “Dat boek was zo belangrijk voor hem, maar zijn ziekte wist hem steeds in te halen. Ik heb hem beloofd, dat we het gaan afmaken, waarna hij zijn laatste adem uitblies en vredig heenging.”

Op maandag is in uitvaartcentrum ‘Amsterdam Westgaarde’ een afscheidsdienst. Woensdag vliegt de familie met het stoffelijk overschot naar Suriname. Waar precies is nog niet bekend, maar omdat de schrijver rooms was, wordt het volgens zijn zus zeker een rooms-katholieke begraafplaats. Accord wordt waarschijnlijk in zijn ouderlijk huis aan de Van Idsingastraat in Paramaribo opgebaard. Van daaruit wordt het lichaam naar de kathedraal gebracht en vermoedelijk op vrijdag begraven. Mavis kon het één het ander niet met zekerheid zeggen.

Accord, geboren op 6 maart 1961 te Paramaribo in een gezin van acht kinderen, heeft een bewogen leven achter de rug. Hij vertrok op 17-jarige leeftijd naar Nederland, nadat hij zijn AMS-diploma had gehaald. Jaren later gooide hij hoge ogen als make-up artiest op internationaal gebied. In 1999 verscheen zijn debuutroman en bestseller De koningin van Paramaribo waarvan ruim 120.000 exemplaren zijn verkocht. Het boek over het leven van Maxi Linder beleeft anno 2011 de 30ste druk en kwam in diverse talen uit. In 2000 verscheen naar aanleiding van dit boek een theatermonoloog in samenwerking met John Leerdam, toentertijd directeur van Cosmic Theater. De voorstelling werd zo goed ontvangen dat besloten werd een grote theaterproductie van te maken met speelsters Jetty Mathurin en Manoushka Zegelaar- Breeveld. “Het kostte anderhalf miljoen euro. Alle honderd voorstellingen in Suriname, Nederland en Curaçao waren uitverkocht. Een grandioos succes”, aldus Leerdam.

Jetty Mathurin: “Clark was een jongen van het volk die mensen in zijn boeken aan het woord liet. We gaan hem vreselijk missen.” Anousha Nzume plaatste op zijn Facebook het volgende bericht: “Lieve Clark. Voor altijd bij me. Altijd.”

[uit de Ware Tijd, 14 mei 2011, enigszins bekort]

Clark Accord overleden

Vanavond, 11 mei 2011, is omstreeks 21.30 uur in het Amsterdamse Onze Lieve Vrouwe Gasthuis Clark Accord overleden. Hij werd 50 jaar.

Afgelopen maandag bedankte hij in de kapel van het ziekenhuis de mensen die belangrijk in zijn leven zijn geweest. Hij wist dat hij, lijdend aan maag/darmkanker, een zware tijd tegemoet ging, maar toonde zich strijdbaar. De berichten dat hij kort daarvoor de versierselen behorend bij de Ere-orde van de Gele Ster opgespeld had gekregen terwijl hij zelf in coma verkeerde, deden echter het ernstigste vermoeden. Hij heeft uiteindelijk sneller nog dan verwacht de strijd verloren.

Clark Accord schreef verschillende boeken, maar zal voor het publiek toch altijd voortleven als de schrijver van het leven van Maxi Linder in De koningin van Paramaribo. Nog maar enkele maanden geleden, begin december, speelde hij een centrale rol bij de boekpresentatie van de Werkgroep Caraïbische Letteren, van de verhalenbundel Voor mij ben je hier. Het was misschien wel zijn allerlaatste publieke optreden en zijn verhaal in die bundel, ‘Una casa particular’, het laatste verhaal dat tijdens zijn leven verscheen.

 

De Werkgroep Caraïbische Letteren is geschokt door dit toch nog zo plotselinge heengaan van Clark en wenst alle naasten en allen die hem als mens en schrijver lief hebben gehad, veel kracht bij het dragen van dit grote verlies.

 

Namens de Werkgroep Caraïbische Letteren

Michiel van Kempen

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter