Rudie van Lier – De Ballade van Mientje Maanster
Voor Fred Batten
Zij had een oude moeder en een naaimachien,
Zij woonde op een plaatsje ergens in de wereld
– zonder Vader of broeder –
Maar droomde van landen die ze nooit had gezien.
Zij reinigde de vaten en deed de wasch.
Maar daarna kon ze sigaretten rooken,
Terwijl ze uit sentimenteele boeken las.
En dacht aan nachten in een Fransch hotel.
Toch placht ze ‘s avonds met een ordinaire vent te loopen.
Mientje, beste Mientje, denk aan de hel.
En droeg een keurig pak; zij streelde zijn wang,
Hij liet zich hierdoor licht bekoren.
Maar dit duurde niet lang.
Zij sprak van teederheid en liefde,
Hij was te nuchter om haar te verstaan.
Zoodat hij haar met domme woorden griefde.
Het minnen duurde kort, ze verdroeg ze niet meer,
Zij raakte nooit aan hun manieren gewend,
Tot het geluk kwam…. als een heusche mijnheer.
In de bioscoop streelde hij haar handen.
Als haar Moeder sliep, bracht hij haar een bezoek.
Mientje, denk aan buren die laat licht zien branden.
Van Mientje Maanster, van Mientje Maanster.
Zij was een goede vrouw, hoewel niet monogaam,
Het eind is van elk spotten ver:
Zij stierf in een mislukte kraam.