blog | werkgroep caraïbische letteren

Ik bemoei niet…

door Rolf van der Marck

Het Sranan spreekt boekdelen. Naarmate ik er meer mee geconfronteerd word, is het mij steeds duidelijker hoezeer die taal de Surinaamse ziel weerspiegelt. En hoe die taal inzicht geeft in de constructie van het Surinaams-Nederlands, een ‘veel-zeggende’ ontwikkeling van het Nederlands.

In het koloniale Suriname was het Nederlands uiteraard de voertaal, maar al in de 18e eeuw had het Sranan de status van lingua franca. Het eerste woordenboek van het Neger-Engels (zoals het toen nog heette), dateert van 1783, want voor de communicatie met de slaven was het voor de meesters belangrijk om Sranan te leren.

In 1844 beleefde het Sranan een belangrijke doorbraak: vanaf dat jaar kwamen er scholen voor slaven met het Sranan als voertaal, waarbij ook schoolboekjes werden uitgebracht in het Sranan. Met de invoering van de algemene leerplicht in 1876 kreeg het Sranan het echter moeilijk om als serieuze taal mee te blijven tellen en werd het helaas niet meer in het omderwijs gebruikt. De taal werd geringschattend “taki-taki” genoemd (taki is een veel ‘gehoord’ woord in het Sranan, dat zowel ‘zeggen’, ‘taal’ en ‘dat’ betekent), met een bedenkelijk imago als gevolg, dat het Sranan nog lang is blijven aanhangen.

Voor een taal die geen schrijftraditie kent, zijn vertalingen van canonieke teksten van groot belang. Zoals het Duits gemodelleerd is naar de taal van de Luther-bijbel, het Engels naar de Authorized Version en het Nederlands naar de Statenbijbel, zo zijn de vroegste bijbelvertalingen in het Neger-Engels van grote normerende betekenis voor het Sranantongo geweest. Ze vormden de eerste gedrukte teksten die het Surinaamse ‘gewone’ volk te zien kreeg in hun eigen taal.

Het deel van de kolonie dat gerekend moet worden tot de ‘geletterde stadscultuur’ gaf na 1890 een opbloei van het culturele leven te zien, zoals het die alleen een eeuw eerder had gekend. Maar al vond die opbloei bijna uitsluitend plaats binnen de grenzen van Paramaribo, de ‘betere klasse’ was lang niet meer uitsluitend blank, en die klasse verbreedde zich aanzienlijk. Helaas heeft het niet geleid tot een wezenlijke ontwikkeling van de literatuur in het Sranan.


Ten gevolge van WO II raakt Suriname sterker op zichzelf aangewezen, en de eerste ideeën over politieke zelfstandigheid worden geformuleerd. Langzaam maar zeker komt een steeds grotere oriëntatie op het eigen land, de eigen regio en de eigen taal op gang. Sociaal-culturele organisaties leggen het fundament voor de letterkundige doorbraak na 1957. Het creoolse volkstoneel komt op, en voorzichtig ook het hindostaanse theater. In de herwaardering van het Sranantongo heeft J.G.A (Papa) Koenders een voortrekkersrol gespeeld, zoals Sophie Redmond voor waar het het theater betreft.

Niet onvermeld mag blijven dat na WO II zich in Amsterdam een groep formeert rond Eddy Bruma, Wie Eegie Sanie (= Onze eigen zaak), waar taal en cultuur de cruciale factoren zijn in het zich ontwikkelende denken over dekolonisatie, nationalisme en Surinaamse identiteit. In het midden van de jaren ‘50 verplaatst de kern van Wie Eegie Sanie zich naar Suriname.

De belangrijkste impuls voor de ontwikkeling van het Sranan ging uit van het in 1944 gevormde Comité Pohama (Potie hanoe makandra = Sla de handen ineen). Voortgestuwd door Papa Koenders organiseerde Pohama culturele avonden en gaf het comité het maandblad Foetoe-boi (= Loopjongen) uit. De Vereniging Wie Eegie Sanie zou Koenders’ belangrijkste erfgenaam zijn.

De enig bekende foto van papa Koenders
Foetoe-boi is een monument voor de creoolse taal en cultuur zonder weerga. Tien jaar lang, van mei 1946 tot en met april 1956, vier pagina’s per maand, lijkt een geringe bijdrage aan de Surinaamse cultuur, maar:
1) nooit eerder werd er zo consequent elke maand opnieuw aandacht besteed aan de taal van de creolen,
2) nooit eerder werd dit gedaan door mensen die niet tot de bovenlaag van de maatschappij behoorden,
3) vóór én ná Foetoe-boi is aan geen enkele volkscultuur een periodiek gewijd dat zó lang verscheen, en tenslotte
4) in die tien jaargangen herbergt het blad een onvervangbare schat aan historisch en contemporain materiaal.

Bij de verzelfstandiging van de Republiek Suriname werd het Nederlands dan wel de officiële voertaal, maar het Sranan is de belangrijkste tweede taal, die door zeker zo’n 70% van de bevolking wordt gesproken. Desalniettemin laait steeds opnieuw de discussie weer op of in deze globaliserende wereld niet alsnog zou moeten worden overgeschakeld op het Engels als de officiële voertaal, terwijl anderzijds achteloos het lidmaatschap werd aangegaan van de Nederlandse Taalunie. De DNA (De Nationale Assemblée), niet gehinderd door enige kennis, roept vervolgens wat…, en men gaat over tot de orde van de dag.

Eigenlijk is dat nu precies wat ik bedoel met “Ik bemoei niet…”, of zoals ik het ook wel noem: de “ik-bemoei-niet-cultuur” van Suriname. Het is leven en laten leven, en daar zijn de Surinamers sterk in: niet voor niets wonen in dit land een groot aantal volkeren, verdeeld over een groot aantal kerkelijke denominaties, vreedzaam bij en met elkaar. Zo lang je níet bemoeit, zo lang je die ander maar z’n gang laat gaan, zó lang gaat het goed, nu al eeuwen lang. Hier is dat gewoon een tweede natuur.

Het Sranan is een uiterst ‘economische’ taal, maar zeker geen arme taal. Men springt zuinig om met taal om met zo wéinig mogelijk zo véel mogelijk tot uitdrukking te brengen, en daarin zijn ze meesters. En wat er staat wordt dan nog eens grondig samengetrokken of ingeslikt. Dat principe wordt ook toegepast zodra men overschakelt op het Surinaams-Nederlands: geen woord te veel. “Ik bemoei mij er niet mee” is veel te omslachtig, dat is gewoon ”Ik bemoei niet” geworden. Zoals “er” hier trouwens in geen enkele samenstelling (meer) wordt gebruikt, niet nodig, dus niet “Wat is er gebeurd?”, maar “Wat is gebeurd?” Ook zoiets aardigs en specifieks in het Sranan is de “tjoerie”, een met de mond gemaakt geluid dat (uiterste) verontwaardiging of ontzetting uitdrukt: daar hoef je geen wóórd meer aan vuil te maken. Zoals trouwens de gehele intonatie in het Sranan zeer expliciet is.

Dat is wat ik bedoelde hierboven: “Het Sranan spreekt boekdelen. Naarmate ik er meer mee wordt geconfronteerd, is het mij steeds duidelijker hoezeer die taal de Surinaamse ziel weerspiegelt.” Ben je eenmaal voor die taal gevallen, dan weet je het: no span (= maak je niet druk), er is méér in dit leven, geniet!

———

N.B. 1: Voor mijn hink-stap-sprong door de geschiedenis van het Sranan heb ik dankbaar gebruik gemaakt van Michiel van Kempen, Een Geschiedenis van de Surinaamse Literatuur, Breda 2003.
N.B. 2: Bovenstaand artikel was het eerste dat ik op dinsdag 19 juni 2007 heb gepubliceerd op mijn Blogspot Blaw-blaw, en dat ik – vriendelijk uitgenodigd door Michiel van Kempen om af en toe ook aan dít blog bij te dragen – te mijner introductie graag hier nog eens weergeef.

1 comment to “Ik bemoei niet…”

  • Dank voor dit uitstekende artikel.

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter