blog | werkgroep caraïbische letteren

Vrijblijvendheid is een vloek (1)

door Peter Meel

Wat mij van mijn eerste ontmoeting met Anil Ramdas het meest is bijgebleven, is de geestdrift en vasthoudendheid waarmee hij verslag deed van zijn lees- en onderzoekservaringen. In een woordenstroom die zich nauwelijks liet onderbreken, stortte hij de namen van schrijvers, kunstenaars en wetenschappers over mij uit en gaf hij er blijk van hun werk nauwkeurig te hebben bestudeerd. Het doorgronden van dit werk leek voor hem pas geslaagd als hij de daarin vervatte opvattingen aan zijn eigen opvattingen had getoetst en met ideologische stromingen en wetenschappelijke theorieën had weten te verbinden. Uit deze confrontatie van standpunten en ideeën destilleerde hij een eigen visie op het onderhavige werk waarin hij persoonlijke levenservaringen verwerkte en waarmee hij uitdrukking wenste te geven aan een oorspronkelijke kijk op de werkelijkheid. Ramdas was er op gebrand die visie met anderen te delen. Daarvoor trok hij alles uit de kast: zijn charme en gevatheid, zijn opmerkingsgave en oog voor detail, zijn gevoel voor esthetiek en zijn retorisch vernuft. Je moest luisteren, hij zou tot je doordringen, er was geen ontkomen aan.

Het gesprek met de licht onstuimige, onmatig argumenterende en dwingend op mij inpratende Ramdas liet mij niet onberoerd. Ik was overdonderd (geïntimideerd is misschien een beter woord) door zijn bevlogenheid en eruditie en enigszins murw door de volharding waarmee hij zijn inzichten aan mij presenteerde (opdrong is misschien een beter woord). Maar hier stond een belangrijk inzicht tegenover. In de persoon van Ramdas hadden zich een originele geest, een geëngageerd waarnemer en een scherp analyticus aangediend waarvan ik intuïtief aanvoelde dat we daar nog meer van zouden horen, al wees op dat moment niets erop waar zijn ambities precies lagen en welke richting hij beroepshalve wilde inslaan.

Onze ontmoeting was op zijn initiatief tot stand gekomen. Hij had de reis naar het Koninklijk Instituut voor Taal-. Land- en Volkenkunde (KITLV) in Leiden ondernomen met een manuscript in zijn tas. Of ik, als medewerker van de Caraïbische Afdeling, de tekst wilde beoordelen en kon bevorderen dat het werk bij de uitgeverij van het instituut zou worden gepubliceerd. Dat wilde ik wel. Nadat ik mij door de theoretische inleiding had heen geworsteld, stuitte ik op een aantal verrassend strak gecomponeerde en meeslepend geschreven verhalen over de overlevingskunst van vrouwen op Curaçao. Uit deze bladzijden sprak een opmerkelijke sensitiviteit en een zeldzaam stilistisch talent. Tot een match met het KITLV zou het echter niet komen. De inleiding, die de auteur als essentieel beschouwde voor een goed begrip van de verhalen, lag de uitgever te zwaar op de maag. Het boek zou in 1988 onder de titel De strijd van de dansers: biografische vertellingen uit Curaçao bij uitgeverij SUA verschijnen.

Ik zou Ramdas na deze ontmoeting blijven volgen, via zijn stukken in De Groene Amsterdammer en NRC Handelsblad en natuurlijk via zijn boeken. Ik zou hem regelmatig op podia en op televisie zien en hem op gezette tijden tegen het lijf lopen. Er was dan altijd wel gelegenheid voor een praatje en het uitwisselen van ervaringen. Persoonlijke vrienden werden we niet, daar lagen onze interesses te ver voor uit elkaar en was er te weinig overlap tussen de circuits waarbinnen wij ons bewogen. Zijn afscheid van de wetenschap, niet lang na het verschijnen van zijn debuut, had die positiebepalingen mede in de hand gewerkt. Want al snel na die eerste ontmoeting was mij nog iets anders duidelijk geworden: als schrijver en onderzoeker schuwde Ramdas het compromis. De strijd van de dansers diende volgens hem vergezeld te gaan van die moeizaam geformuleerde inleiding, terwijl het boek heel goed zonder dat hoofdstuk kon en pas daardoor een eenheid werd. Ramdas wilde er niet van weten. Even onverbiddelijk gaf hij de brui aan zijn promotieonderzoek. Dat handelde over de constructie van vluchtverhalen van asielzoekers door de vreemdelingendienst. Ramdas had moeite met het respecteren van het vertrouwelijke karakter van de dossiers die hij ter inzage kreeg. Hij weigerde zich neer te leggen bij de uitspraak van de rechter (zover kwam het op een gegeven ogenblik) dat hij betrokkenen in zijn dissertatie niet onder hun eigen naam mocht opvoeren om te voorkomen dat de vluchtverhalen zouden kunnen worden herleid tot de vreemdelingenrechters die zich met hun zaak hadden beziggehouden. Hoewel anonimiseren per saldo niets zou afdoen aan de waarde van zijn proefschrift en binnen de sociale wetenschappen een geaccepteerde methode is, trok Ramdas gedecideerd de stekker uit zijn project. Hoewel hij nadien nog wel eens een terugkeer naar de wetenschap overwoog, zou hij nooit concrete initiatieven in deze richting ontplooien. Daarvoor mogen wij hem dankbaar zijn. Alleen door afstand te nemen van de wetenschap en niet in de fuik te zwemmen die de academie voor verbeeldingsrijke geesten kan zijn, kon hij als essayist tot zulke grote hoogten stijgen.

Maar helemaal afwezig zou de wetenschap in zijn werk nooit zijn. Dat blijkt als we zijn schrijverscredo in ogenschouw nemen. Bij Ramdas draaide dat om zijn identificatie met ‘de beroepsherinneraar’. Zoals hij in zijn gelijknamige essaybundel uiteenzette, diende de beroepsherinneraar te streven naar betrouwbare herinneringen: ‘Betrouwbaar betekent hier niet: zoveel mogelijk in overeenstemming met ‘de’ werkelijkheid, want dat hoort bij een ander vak: dat van de geschiedschrijvers. De geschiedschrijver wil zo precies mogelijk aangeven hoe de werkelijkheid vroeger was. De beroepsherinneraar wil aangeven hoe de werkelijkheid vroeger ‘voelde’. Hoe zij leek, hoe ze overkwam, hoe ze beleefd en ervaren werd, door meerdere mensen. […] Een beroepsherinneraar brengt het collectieve geheugen van eenvoudige, gewone en onbelangrijke mensen tot nieuw leven, opdat die mensen niet vergeten worden. Opdat ze niet uit de geschiedenis worden gestoten. Hij verricht geen onderzoek in duistere archieven en hij ligt niet op bed zijn gedachten te verzamelen, hij doet allebei een beetje. Maar het belangrijkste is dat hij praat met die zwakke, machteloze wezens, die hij liefheeft en om wie hij kan lachen. Hij buigt hier en daar iets om: een oninteressant gegeven laat hij weg, een vertederend detail blaast hij ietsje op. Hij speelt, herschrijft, maar lang niet zo frivool als de romancier, want anders verliest hij het vertrouwen van de mensen over wie hij schrijft – dat vertrouwen is zijn beperking. Een beroepsherinnaar prikkelt de verbeelding van de romanschrijver, en trekt de aandacht van de geschiedschrijver. Als die zijn werk overnemen en voortzetten, is zijn doel bereikt.’

Het credo van Ramdas legde niet alleen de spanning bloot die er bestaat tussen feit en fictie. Zijn auteursovertuiging bracht tevens aan het licht dat betrouwbaarheid samenhangt met gematigdheid, consistentie en balans. Dat de auteur in dezelfde essaybundel zich de (toegegeven prikkelende) slagzin ‘If this story ain’t true, it should’ve been’ toe-eigende als levensdevies, suggereerde dat hij feiten belangrijk vond, maar dat hij geneigd was de verbeelding uiteindelijk het laatste woord te geven. Dat was vooral merkbaar als Ramdas zich – wat welbeschouwd onvermijdelijk was, maar misschien vaker voorkwam dan hij zichzelf wilde toestaan – op het terrein van de geschiedschrijving bewoog. Dan slopen er niet zelden elementen zijn verhalen binnen die tamelijk losgezongen leken van de werkelijkheid en die het een geschiedschrijver moeilijk maakten om het werk van de beroepsherinneraar ‘over te nemen en voort te zetten’. Dit gold in het bijzonder voor Ramdas’ reflecties op episoden uit de Surinaamse geschiedenis, die hem noodzakelijkerwijs in aanraking brachten met politiek. Ramdas maakte er geen geheim van dat hij niet veel met Surinaamse politiek op had. Deze associeerde hij met armpje drukken en beentje lichten, praten om het praten, gebrek aan moed en verantwoordelijkheidszin, vrijblijvendheid, het najagen van eigenbelang, intellectuele armoede en ideeënloosheid. Dit laat zich goed illustreren aan de hand van zijn rol in een discussie ter gelegenheid van 25 jaar onafhankelijkheid.

(wordt vervolgd)

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter