blog | werkgroep caraïbische letteren

Zelf schrijven is het allerleukst

door Anne Huits

Wat brengt een jongeman uit het Brabantse land ertoe om in 1983 naar Suriname te vertrekken?
Hoe vergaat het hem in dat tropische land en hoe komt het dat hij tot de dag van vandaag nog steeds bezig is met het Caribisch Gebied, althans met de literatuur en de schrijvers? Hoogtepunten en hier en daar een iets minder hoog punt uit het leven van Michaël Henricus Gertrudis van Kempen.

In 1983 vertrekt Van Kempen, net afgestudeerd, naar Suriname. “Ik had het in Nederland wel gezien. Als Neerlandicus heb je dan niet zoveel keuze, Suriname of de Antillen. Tot 1983 kwam er elk jaar iemand van het ministerie van Onderwijs vanuit Suriname naar Nederland om leerkrachten te werven. Na selectie ging je naar Scheveningen. Daar zaten twee oude Surinaamse doktertjes, die bij de meisjes aan het elastiek van hun broek trokken en zeiden: ‘Nou dat ziet er goed uit.’ Dan was je goedgekeurd. Zes weken na mijn sollicitatie zat ik tot mijn stomme verbazing in Paramaribo. Ik was avontuurlijk en had niks te verliezen, dan moet je zoiets doen. Toen ik naar Suriname ging, had ik niet kunnen bedenken dat ik de rest van mijn leven met het land bezig zou zijn.”
Van Kempen gaat lesgeven op Havo I in Paramaribo. “Ik heb daar hard gewerkt. Het eerste jaar gaf ik veertig uur per week les. In Nederland had ik dertien uur, een halve baan. Het was een spannende tijd, met militairen en avondklok. Je werd vanuit je onbenullige studentenbestaan zo in de realiteit gedrukt. Ik hield me gedeisd, had wel door dat je als Nederlander geen grote mond moest opzetten.” In 1986 raakt hij betrokken bij de lerarenacties geen brood geen school. “Niet op een podium, dat vond ik niet mijn taak, maar ik schreef bijvoorbeeld mee aan een bulletin.”

Kritische lezer
Vanaf 1985 verschijnen er wekelijks kritieken van zijn hand in de Ware Tijd. “Als je literatuur serieus neemt, moet je er ook serieus over schrijven. Er waren veel schrijvers waarover nooit een stuk in de krant verscheen, Sombra of Slory, niemand die dat werk besprak. Die kritieken waren uiteraard geschreven door iemand met een Nederlandse opleiding, soms heel erg kritisch. Dat kwam weleens hard aan. Maar als je een boek publiceert, dan heb je je best gedaan. Je moet maar zien wat de lezers ermee doen. Ik heb zelf ook weleens slechte kritiek gehad. Dat vond ik niet leuk, maar ik ben nooit ingezonden brieven gaan schrijven. En soms krijg je kritiek waar je veel van leert.”
Suriname, het blijft Van Kempen fascineren. “Talenten zitten er gauw aan hun plafond, onvermijdelijk, dan moet je eruit, ademen. Mensen worden uitgeroepen tot wereldklasse, terwijl ik denk wat weet je van de wereld? In zo’n kleine samenleving gelden andere wetten. Had je een boekje geschreven, dan was je meteen een groot schrijver. En dan komt er een echte recensie, ook nog van een bakra. Heel veel mensen vinden het belangrijk dat een Nederlander het goed vindt. Dat is belachelijk, het maakt niet uit of het een Nederlander of een Surinamer is, het gaat erom dat het een kritische lezer is.
Het is natuurlijk wel begrijpelijk in een postkoloniale situatie dat je nog aan het zoeken bent naar je eigen normen, ook in de taal. Dat vond ik het leuke aan Rappa, dat hij gewoon in zijn eigen taal en zijn eigen spelling schreef.”

Hoogleraar
Sinds september 2006 is Van Kempen bijzonder hoogleraar West-Indische Letteren aan de Universiteit van Amsterdam met als doel ‘het kloppend hart van de Caribische literatuur voelbaar te maken’.
Het heeft een haartje gescheeld of hij was bijzonder hoogleraar af. Drie geldschieters voor de leerstoel haakten af. De hoop was gevestigd op een particulier, maar dat ging ook niet door. Half mei was Van Kempen nog zeer pessimistisch. “Het curatorium besliste om de publiciteit te zoeken, wij waren aan het eind van onze mogelijkheden. We moesten snel handelen, omdat anders de continuïteit niet gegarandeerd kon worden.”
Gelukkig diende zich een nieuwe financier aan. Ook zijn eigen promovendi zetten een snelle actie op en nu is er genoeg geld voor de komende drie jaar. “Het geeft wat lucht. Het zou een ramp zijn voor de promovendi, ze konden nergens anders terecht. Ik ben heel blij, voor mezelf natuurlijk ook, maar vooral voor hen. Ik vind het alleen jammer dat je zo moet vechten om die leerstoel te behouden, in een stad als Amsterdam! Als je door de Kalverstraat loopt, zie je bij wijze van spreken meer gekleurde dan witte mensen. En dan zou je de enige leerstoel die je hebt over het Caribische gebied afschaffen?”
Zijn zestien promovendi zijn volgens Van Kempen gemotiveerd, met een passie voor hun onderwerp. “Anders houd je het niet langer vol dan de tijd voor een gewone scriptie op de middelbare school. Je moet niet bang zijn om lange werkdagen te maken en je moet tegen kritiek kunnen. Een eerste versie is vaak niet wat het moet zijn, dan moet je gaan herschrijven, dat zijn lastige processen. Het is net als met een wagon die je op de rails zet, als je hem in het begin verkeerd erop zet, gaat het nooit meer goed. Als de promovendi terugkomen met een nieuwe versie zien ze welke kant ze op moeten. Promoveren is een lange en moeilijke weg. Wat je vaak ziet bij het schrijven van een proefschrift is dat mensen naar het einde toe moe worden. De laatste hoofdstukken zijn dan veel slechter dan de eerste, ze willen ervan af.”

Gekkenwerk
Zijn eigen proefschrift Een geschiedenis van de Surinaamse Literatuur schreef Van Kempen in negen jaar tijd, van acht tot middernacht achter zijn bureau, elke dag. Het resultaat is veertienhonderd pagina’s lang, uitgebracht in vier delen. “Dat is natuurlijk compleet gek. Het gaat ten koste van je omgeving. Ik ben daarna een jaar lang helemaal verdwaasd geweest. Tegen mijn eigen promovendi zeg ik altijd schrijf een boek van 250 pagina’s, niet groter, in godsnaam niet groter. Maar het is goed als er af en toe een gek is zoals ik.”
Sommige stukken uit zijn ‘gekkenwerk’ leest hij na jaren weer door. “Dan denk ik wat staat er toch veel in. Hoe heeft die man dat gedaan? Dat boek had de Du Perronprijs moeten krijgen. In alle objectiviteit, dat klinkt gek van jezelf, maar dat vind ik wel. Ik ben niet gefrustreerd hoor, die jury heeft het gewoon niet in de gaten gehad. Zo gaan die dingen.” Over waardering mag hij overigens niet mopperen. “Als ik er nog een lintje bij krijg, lijk ik wel een Sovjetgeneraal. Die Gele Ster van Venetiaan heeft me wel verrast. Ik kon het goed met hem vinden, maar ik dacht dat hij te veel nationalist zou zijn voor zoiets. Ik vond het groots van hem.”

Gangadin
We gaan over naar de zaak Gangadin, de rechtszaak om precies te zijn. Van Kempen toont aan dat deze schrijver plagiaat gepleegd heeft en voelt zich genoodzaakt hierover te publiceren. “Op basis daarvan schreef ik een tekstje in de literatuurgeschiedenis. Dat doe je niet zomaar. Ik heb er geen enkel belang bij om Gangadin zwart te maken, helemaal niet. Ik verdien er niks mee, ik heb ook geen hekel aan die man.” Van Kempen betwijfelt bovendien dat Gangadin een proefschrift had geschreven. Gangadin gaat in de tegenaanval, hij zou schade ondervinden van de publicatie en Van Kempen zou diefstal uit archieven hebben gepleegd.
Van Kempen wint de rechtszaak door doelpunten in eigen doel van Gangadin: stukken bleken vervalst, beweringen onjuist. “Nu dreigt hij met hoger beroep. Maar elke advocaat, die de stukken van de eerste zaak ziet, zal weigeren. Zijn eerste advocaat voelde zich compleet belazerd, je moet een vertrouwensband hebben met je cliënt. Als bij het proces komt vast te staan dat je stukken vervalst hebt, dan slaat zo’n advocaat ook een modderfiguur. Het heeft me maanden gekost. Alles wat iemand beweert, moet je weerleggen. Die ander schrijft één zinnetje, dat is in twee seconden gedaan, maar je bent dagen bezig om dat weer te ontkrachten. Ik moest de gevallen van plagiaat helemaal weer uitzoeken en kopiëren. Maurits Hassankhan, die destijds minister was, moest ik zwart op wit laten verklaren dat hij tijdens een persconferentie iets niet gezegd had, dat soort dingen. Het is zo’n negatieve energie.”

Momenteel werkt Van Kempen op verzoek van het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde aan een biografie van de schrijver Albert Helman. “Het is heel verleidelijk om een biografie van Helman te schrijven van vijftienhonderd pagina’s, maar wie doe je daar een plezier mee? Ik denk dat een heleboel mensen geen boek van duizend of meer pagina’s zullen kopen.” Hij wil zich beperken tot vier-, vijfhonderd pagina’s. “Daar moet het maar in staan. Het grote probleem met het leven van Helman is om de regie in handen te houden, je moet van zoveel dingen iets weten. Dat is wel een klus hoor. Ik kan ook niet alles lezen wat hij geschreven heeft.” Helman heeft 130 boeken geschreven, honderden artikelen en duizenden brieven. Van Kempen: “Er zijn aspecten in zijn leven die je niet goed kunt beschrijven, omdat je het gewoonweg niet weet. Ik kan geen muzikale analyse maken van de composities die hij gemaakt heeft. Ik heb wel het idee dat het goed in elkaar zit, maar daar zal een musicoloog zich over moeten uitspreken. Er zijn ook aspecten die voor altijd verdwenen zijn. Er is heel veel van de oorlog weg (Helman was verzetsstrijder in de Tweede Wereldoorlog,…red.), daar heeft hij nooit over gesproken, dat weten we niet meer.”

Chagrijnige man
“Dat ik nu een boek over Helman schrijf, zou hij misschien zelf niet gewild hebben. Hij was altijd heel nurks tegen mij, een chagrijnige man. Hij kreeg een spiegel van zijn eigen leven voorgehouden en iemand ziet zijn eigen leven nooit objectief. Soms is het ook heel pijnlijk, dan denk je shit, dat was twintig jaar geleden, dat was ik vergeten. Hij heeft zich zo verschrikkelijk opgesteld in een aantal affaires, bijvoorbeeld naar zijn eigen dochter toe. Zij had de eerste vlag van Suriname ontworpen, met die vijf sterren. En dat hij dan publiekelijk in een krant in Suriname die hele vlag wegschrijft! Ik kan me voorstellen dat je bezwaren hebt, maar hou dan je mond, het is je dóchter! Hij kwam met heel smerige argumenten. Dat ze wel ingesproken zou zijn door Nederlandse stemmen, want ze was getrouwd met een Nederlandse regisseur met wie hij werkelijk slaande ruzie had. Dat zijn natuurlijk geen fraaie dingen.”
Iedereen heeft in zijn leven weleens dingen gedaan die niet zo mooi zijn. “Het maakt zo’n leven ook wel heel interessant, vooral bij iemand als Helman. Het was een grote geest, ontegenzeggelijk. Ik voel me zo klein bij die man. Maar ook doodvermoeiend, hij kon nooit eens laten gaan, nooit eens zeggen, ach ja. En hij had altijd bezwaren tegen mensen die hetzelfde gedaan hadden als hij. Altijd afgeven op wetenschappers, terwijl hij zelf apetrots was op zijn eredoctoraat. Biografen waren volgens hem het laagste van het laagste in de journalistiek, terwijl hij zelf een dikke biografie schreef over Pieter van der Meer van Walcheren. En dan heb je natuurlijk nog Helman en de vrouwen. Dat is op zich al een boek van 250 pagina’s. Daar moet je natuurlijk ook goed mee omgaan. Tenslotte, in hoeverre is dat nu van belang? Schuinsmarcheerders zijn er altijd geweest en zullen er altijd blijven.”

Is er nog leven na Helman? “Ik heb nog zoveel te doen, ik kan tot mijn dood ermee toe. Ik heb me voorgenomen dat ik in deze fase van mijn leven vooral veel energie steek in de begeleiding van anderen. Tot nu toe heb ik alles kunnen realiseren wat ik wilde, op één ding na, ik zou een boekje willen maken over de Chinezen. Maar na Helman komt er eerst een nieuwe roman, want zelf schrijven, dat is toch het allerleukste.”

[uit Parbode, 1 september 2011]

1 comment to “Zelf schrijven is het allerleukst”

  • Afzichtelijke en gedrochtelijke doodskop Van Kempen is doodsbang voor negatieve kritiek.
    Hij zoekt graag publiciteit op maar is zelf er als de dood voor om in de negatief publiciteit te komen.

    Rabin Gangadin

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter