blog | werkgroep caraïbische letteren

Yorka tori van Alfred Tjon A Fon

door Charles Chang

Alfred Tjon A Fon (87) is op zijn levenspad veel bizars tegengekomen. Hij bezit bovendien ook de gave om onheil te voorspellen. “Het zijn geen leugens of mop. De dingen die ik ga vertellen, zijn echt gebeurd hoor!”

Alfred Tjon A Fon(87) is geboren in Coronie uit een Chinese vader en een creoolse moeder. Hij groeide op in Nickerie, maar door het werk van zijn vader, die op en neer pendelde tussen de twee aangrenzende districten, was hij vaak in zijn geboorteplaats. “Daar heb ik veel meegemaakt”, zegt Tjon A Fon veelbetekenend, wanneer hij zijn verhaal begint.

Zijn eerste kennismaking met ‘de vrouw van zijn leven’ gebeurde toen hij nog een kind van drie was. “Ik werd meegenomen op plantage Bantaskin. Zeven dagen lang was ik weg van huis. Ik bleef op Baka Dan – op een schelprits – mensen kennen de plaats als Storo.”
De ‘ontvoering’ moet veel indruk op hem hebben gemaakt, want na acht decennia weet Tjon A Fon nog precies hoe het huis er van binnen uit zag. “Mooi! Met veel goud en zilver! Het huis was onder de grond, onder een grote kankantrieboom. Ik zag bekenden komen met lantaarns om mij te zoeken. Ze liepen langs me, maar zij zagen mij niet! Ik wilde roepen, maar er kwam geen geluid uit mijn mond. De vrouw was een mooie vrouw. Ze zei dat ze van mij hield, maar dat het niet wederzijds was. Ik zat bij haar op schoot en ze vertelde dat ik geen goud mocht dragen, wel zilver. Op de achtste dag bracht ze mij terug. Ik stond op het erf en zag veel mensen bij me thuis. Ze waren aan het rouwen, het was aiti dei! De mensen dachten dat ik dood was.”

Bang
Zijn moeder wist na deze gebeurtenis meteen dat hij geen normale jongen was. Hij was paranormaal begaafd. Aan de ene kant was zij blij, want Alfred was altijd een raar kind, maar aan de andere kant maakte zij zich geestelijk druk daarover. Hij was vaak driftig als kind en had altijd ruzie met zijn broer. Ook leek het erop dat hun vader meer hield van Alfred, want hij trok vaak partij voor hem. “Maar”, zegt Tjon A Fon, “dat is niet waar! Mijn vader hield van ons beiden, alleen kon hij niet verklaren wat er met mij aan de hand was. Als kind zag ik al dingen vooruit.” Hoe dat in zijn werk ging?, vraagt Tjon A Fon retorisch. “Op verschillende manieren… Er was altijd iets, die vrouw achtervolgde mij ook steeds. Daardoor heb ik veel kunnen zien. Maar niet altijd geloofde men mij, totdat er iets is gebeurd waarvan iedereen verbaasd was.
Mijn vrouw werd vroeger bang wanneer ik wat wilde vertellen, omdat het dan uitkwam. Ik kon onheil zien aankomen en om die reden drink ik niet.”

Verdwenen
De vrouw van Tjon A Fon, Lorine Edwards, een Arowakse uit Oreala, wist eerst niet dat haar man een bijzondere gave had. Totdat hij haar zijn droom vertelde op een ochtend, dertig jaar geleden. “Op een morgen stonden we op en vertelde Alfred een vreemd verhaal. Hij vertelde dat hij niet thuis had geslapen, maar dat hij was gaan wandelen op Oreala. Er was een feest daar en een indiaan, een zekere Alan Fraser, ging toen plassen bij de afgrond. Maar de man was dronken en viel. Ik nam het verhaal niet serieus en ging kort daarna naar de markt. Daar kwam ik een kennis tegen die vroeg of ik het nieuws uit Oreala had gehoord. Ik zei nee, wat is er dan gebeurd? ‘Uncle Pablo is dead! He fallen from the hill last night becas’ he was drunk!’ Ik schrok en haastte mij naar huis. Uncle Pablo was de bijnaam van Alan Fraser en hij was getrouwd met een tante van me! Ik zei toen aan Alfred: “What kinda man are you! Vanaf die dag wist ik dat hij geen normale persoon was.”

Ondanks dat ze wist van zijn bijzondere gave kreeg Edwards toch de schrik van haar leven toen ze lang geleden met haar man op bezoek was in haar geboortedorp aan de Guyanese kant. “In Oreala wonen Arowakken en Waraus en het dorp ligt hoog boven de Corantijnrivier. Daar zaten we naar muziek te luisteren toen Alfred plotseling opstond, een sprint naar beneden nam, en in het water verdween. Het was springvloed; het water was onstuimig. Ik werd bang, we leefden al zo lang samen, maar zoiets had ik nog nooit gezien! Ergens midden in de rivier kwam hij boven water, hij ging weer onder, daarna zagen we hem niet meer. Enkele politiemannen die samen met ons zaten, konden hun ogen niet geloven. Dit is een bovennatuurlijk mens zeiden ze.”

Alfred zelf weet niets meer van het voorval. “Ik herinner mij niets meer. De volgende morgen zat ik gewoon op de trap bij de rivier. Zo hebben de mensen mij gevonden, terwijl ze de dag ervoor de Corantijn hebben afgezocht. Iedereen dacht dat ik dood was, want ik kan niet zwemmen! Ik heb gelopen op de bodem van de rivier en daar was ik ook al die tijd!” Zijn vrouw was voortaan wat waakzamer. “We moeten voorzichtig zijn als we ergens gaan, zei ik aan Alfred. Want met zulke dingen laat je mensen schrikken!”

Takru sani
“Ik ben altijd monteur geweest”, vertelt Tjon A Fon op het balkon van zijn woning aan de Basralocusstraat in Nieuw Nickerie. “Na school ging ik in de leer, vandaar dat ik al op jonge leeftijd volwasmonteur werd. Maar zoals ik al eerder vertelde: in Coronie heb ik veel meegemaakt.”
Tjon A Fon doelt daarmee op takru sani. “Vooral in de tijd van felle politieke strijd! Mensen liepen ‘s avonds met baskita’s naar de sluizen om offers te brengen! Een zwager van mij, Edmund Vriesde – hij was getrouwd met mijn zus – had een eigen politieke partij, COP, Coronie Onafhankelijk Partij. Hij kreeg een job om zand te leveren voor de bouw van een vliegveld op Wageningen. Hij had veel trucks ingehuurd, maar na twee maanden was het werk nog niet af.

Hij kreeg teveel tegenslagen en uiteindelijk is het werk naar zijn politieke opponent gegaan.” Tjon A Fon vertelt over de eerste rit naar Wageningen. “De ochtend ervoor zei ik aan mijn moeder dat ik niet wilde rijden. In elk geval niet als eerste, want ik had een boodschap gekregen. Wat ik in mijn droom had gezien, was erg! De rit ging maar liever niet door. Edmund kon dat natuurlijk niet begrijpen en dacht aan zijn afspraken met Wageningen. In die tijd had je naast Burnside nog twee plantages, de Hoop en Buckleburry.

Bij Buckleburry was er een brug. Toen de dag aanbrak reed de eerste truck weg. Ik reed als tweede, en precies bij de brug van Buckleburry zagen ik en mijn bijrijder alleen nog het dak van de eerste truck. De brug was namelijk ingestort. Niemand kon begrijpen dat een kleine truck van zeven ton de brug kapot kon maken. Het was onmogelijk. De projectleider, een bakra, heeft toen de hele kreek laten dempen zodat we door konden rijden. Bij een andere rit zag mijn bijrijder plotseling iemand op de weg. Het was in een bocht – ik noem het yumbi boktu, maar ik zag het ook. Ik zei toen: “Jongu, tapu yu mofo, no gaw fu taki, boi! Ik zag dat de persoon geen benen had en boven de weg zweefde. Ik reed door dat ding heen en stopte. We stapten uit, maar nergens zagen we een spoor van een mens. Ook niet in het water langs de weg. De volgende dag brak de motor van de truck precies in de yumbi boktu. Dat ding was boos, denk ik. Mensen in Coronie riepen de dingen op om mijn zwager tegen te werken. Had die vrouw mij niet gewaarschuwd dan was ik waarschijnlijk doodgegaan bij de brug, want ik zou als eerste rijden.”

Tjon A Fon die heel gelovig is, weet niet waar de vrouw, zijn beschermengel, nu is. “Vroeger lagen er zilveren munten op de grond, naast de watermeter. ‘Laat ze, je moet ze niet nemen’, leerde ik mijn vrouw. Ze heeft lang niet meer iets van haar laten zien. Tot acht jaar geleden kon ik nog dingen voorspellen. Wanneer ik dan iets zei, kwam het uit. Zelfs politieke uitslagen.”

[uit de Ware Tijd, 28/05/2011]

1 comment to “Yorka tori van Alfred Tjon A Fon”

  • Reading this makes me laugh. Those stories i heard my dad tell his friends and family. He did lots of things we could not explain. Now he is no more but nice to read what he experienced.

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter