blog | werkgroep caraïbische letteren

Witte beeldvorming in slavernijkritiek

door Ditter Blom
Nederland worstelt met zijn slavernijverleden. De aandacht voor dat verleden is de afgelopen tijd flink toegenomen en de tijd is rijp om kritischer te zijn dan tot recent toe mogelijk was. Het gaat in de discussie niet alleen om meer aandacht voor de slavernij, maar ook voor de aard van die aandacht. Niet langer is er begrip voor het handelen van de Nederlanders in het verleden (zo deden ze het toen nu eenmaal), of wordt de betekenis van de slavernij weggemoffeld als slechts gering van omvang.

Het onderzoek van Brandon en Van Oostrum naar de economische betekenis van de slavernij is een voorbeeld van de verandering  op dit punt. Toch lijkt het moeilijk te zijn om echt afscheid te nemen van vertrouwde beelden over de slavernij en vooral over de tot slaafgemaakten. Fatah-Black figureert prominent in veel publicaties in de pers over slavernij als vertegenwoordiger van deze nieuwe focus op de geschiedenis, terwijl hij toch vooral een witte visie op de slaafgemaakten presenteert, als zijnde volgzaam en overtuigd van de superioriteit van de witte slavenmeesters.
Dat aspect wordt niet benoemd. Wordt het niet opgemerkt omdat we zo gewend zij aan de ‘witte’ visie? Zijn we tevreden met iedere aandacht en mogen we niet vragen om aandacht die een bijdrage levert aan juiste en objectieve beeldvorming? Het is tijd om een volgende stap te zetten in de discussie over het slavernijverleden. Van meer aandacht naar meer goede aandacht, buiten de stereotypen van het witte perspectief die eigenschappen toekennen aan de nazaten van de slavernij die tot op de dag van vandaag effect en betekenis hebben in de beeldvorming.

Het boek Eigendomsstrijd. De geschiedenis van de slavernij en emancipatie van Suriname[1] van 2018 over de eerste gemeenschap van vrije zwarten in Suriname van Fatah-Black heeft flink wat aandacht getrokken. Het is het tweede onderzoek naar dit onderwerp in de laatste tijd. Het promotieonderzoek van Ellen Neslo in 2016 De opkomst van een gekleurde elite in koloniaal Suriname 1800-1863 [2] ging over hetzelfde thema. Neslo koos voor de invalshoek van een nieuwe elite die voortkwam uit de vrije zwarte gemeenschap. Zij onderzocht de juridische structuur, gebaseerd op het Romeins recht, waarbinnen vrijlating en vrijkopen werd geregeld en onderzocht aan de hand van archiefstukken en testamenten van enkele families de vrijmakingen en elitevorming.

Fatah-Black koos voor de invalshoek van de strijd om het eigendom en de voortdurende afhankelijkheid en onderschikking van de vrije zwarte gemeenschap zowel tijdens als na de periode van slavernij. Ook hij deed onderzoek aan de hand van testamenten van vrije zwarte mensen in de kolonie. Deze testamenten bevatten veel informatie over hun levensloop. Fatah-Black voegde de informatie uit de testamenten samen tot verhalen. Dat populariseert en maakt het geheel goed leesbaar. Deze methode vraagt wel om veel inlevingskracht van de schrijver en inzicht in de samenleving die geportretteerd wordt. Droge feiten worden aaneengeregen tot lopende verhalen over wat destijds de werkelijkheid en de beleving van de beschreven personen was.  De beleving van de schrijver over de betreffende samenleving in de geschiedenis speelt dus een grote rol. Het lijkt alsof de methode in dit geval tot een merkwaardig resultaat heeft geleid. Fatah-Black formuleert een nieuwe visie op de slavernij en vooral op de vrijmaking van slaafgemaakten. Deze zouden hun vrijheid vooral te danken hebben aan hun loyaliteit en medewerking aan de witte overheersers. Hij zet de eerste vrije zwarte gemeenschap in Suriname vooral neer in negatieve kwalificaties en representaties: volgzaam, slavenmentaliteit, geïnternaliseerde minderwaardigheid. Deze stellingen worden onvoldoende onderbouwd en zelfs weersproken door de gegevens die hij aandraagt. De bron van de kwalificaties die hij gebruikt is alleen te vinden in teksten van de koloniale overheid uit de slaventijd. Het beeld dat hij schetst van de slaafgemaakten en de vrije zwarte gemeenschap lijkt vooral een weerspiegeling van witte beeldvorming over slaven en hun nazaten. 

De kritiek die Fatah-Black heeft op de slavernij en de rol van de witte koloniale elite is scherp en geenszins begripvol zoals bijvoorbeeld Piet Emmer (hoogleraar slavernijgeschiedenis) wordt verweten. Maar deze terechte kritiek mag geen reden zijn om de koloniale beeldvorming over de slaafgemaakten onweersproken te laten.

Berusting en eigen schuld van de slaafgemaakten

Fatah-Black stelt dat de slavernij niet alleen bestond bij gratie van het geweld tegen de slaafgemaakten, maar dat berusting van de slaven de voortzetting van de slavernij mogelijk maakte. Hij zegt daarover: “Slavernij bestond in Suriname bij de gratie van geweld en de berusting van de slaafgemaakten in hun lot, die werd gevoed door een opgelegd geloof in de eigen minderwaardigheid”.[3] Hij acht het gezien de getalsverhoudingen onmogelijk dat slavernij kon blijven bestaan: “De dreiging van geweld en de diep ingeprente slavenmentaliteit waren echter niet genoeg om de slavernij in Suriname in stand te houden”. Dit kan alleen verklaard worden doordat de overmacht aan slaafgemaakten en vrije zwarten geloofde dat: ”….zij minderwaardig was en niet het recht en de kracht bezat om het slavernijsysteem omver te werpen”.[4] Wanneer dat niet het geval was: “dan was het snel afgelopen met de plantage-economie en de kolonie”[5].

De onuitgesproken conclusie is dat de slaafgemaakten zelf (mede)schuld waren aan de slavernij. Deze ‘verklaring’ van het gedrag van de slaafgemaakten wordt door Van Lier in zijn boek ‘Samenleving in een grensgebied’ geciteerd uit een rapport van de overheid uit 1828: “…de slaaf gewoon is in zijne meester te zien een wezen van verheven stand aan hetwelk hij onbepaalde gehoorzaamheid is verschuldigd”[6].  Van Lier plaatst de analyse in het kader van de angst van de overheid voor het verliezen van haar macht. Hij stelt dat de verhoudingen tussen de mensen bepaald werd door angst. Angst van de witten voor de slaafgemaakten, dat zij in opstand zouden komen. De angst werd steeds weer gevoed door de opstanden en oorlogen van de marrons tegen de kolonie en het vele verzet van slaafgemaakten op de plantages zelf. Het dreef de slavenmeesters tot sadistische wreedheden bij het toedelen van straffen. Deze wreedheden waren vaak zo groot dat de slaveneigenaren juist daardoor nog angstiger waren voor verzet, als reactie op de behandeling. Fatah-Black benoemt zelf talloze voorbeelden van opstand en verzet door de tot slaafgemaakten. De stelling dat de tot-slaafgemaakten in Suriname berustten in hun lot en geen verzet pleegden wordt door Fatah-Black zelf weersproken. De idee dat de slaven overtuigd zouden zijn van hun minderwaardigheid ten opzichte van de witte meesters, en van de verhevenheid van de witte heersers, is vooral diep ingeprent bij de witte heersers.

Een van de wreedste straffen: de Spaanse bok (hier een prent uit Brazilië).

Opgelegde minderwaardigheid en beeldvorming

In het bovengenoemde citaat op pagina 20 van zijn boek, spreekt Fatah-Black over een ‘opgelegd geloof’ in de eigen minderwaardigheid. Dat is een opvallende formulering. Het lijkt of daardoor de pil van de minderwaardigheid verguld wordt. Immers het is niet het eigen gevoel van minderwaardigheid, dus een tekort aan zelfbewustzijn, dat bij de slaafgemaakten overheerst, maar ze hadden geen keus. Het gevoel van minderwaardigheid werd aan hen opgedrongen door de slavenmeesters. Het werd hun zelfs “diep ingeprent”. Misschien is het door deze vondst dat de stelling tot weinig kritiek aanleiding gaf. De typering plaatst de tot slaafgemaakten en hun nazaten in een slachtofferrol. Dat kan twee partijen sterken in een gewenst zelfbeeld. De witte partij is fout, maar onderkent die fout ook en neemt daar afstand van. Tegelijkertijd wordt hun zelfbeeld gestreeld en mogelijk bevestigd, dat zij oppermachtig waren slimmer en sterker dan de slaafgemaakten. Een aangename bewustwording. Anderzijds wordt de zwarte onderdanigheid weliswaar genoemd, maar vooral gekoppeld aan de meedogenloze strategie van de witte strateeg. Het kan de slaafgemaakten dus niet kwalijk genomen worden. Zij zijn slachtoffers van de schaamteloze machtsuitoefening van de witte strateeg. De zwarten worden hier erkend als, en ook gemaakt tot, slachtoffer. Andere aspecten van hun zijn, spelen geen rol.

Het resultaat van deze beeldvorming is dat het uiteindelijk aan de moderne witte slavernijcriticus is om de slachtoffers, de nazaten van  de slavernij, te bevrijden. Want zonder geloof in eigen kunnen en overtuigd van de eigen minderwaardigheid is het onmogelijk zich uit het moeras van de onderdrukking te bevrijden. Resultaat: wit trots, zwart dankbaar.

Vrijlating als strategische actie van de kolonialen

Fatah-Black ziet de manumissie (vrijlating en vrijmaking) van de slaafgemaakten als onderdeel van een groot plan van de slavenmeesters om hun macht te behouden: “Door af en toe een enkeling vrij te laten, wekten de eigenaars bij hun slaven het gevoel op dat er een hiernamaals na de slavernij mogelijk was. Maar dan alleen voor diegenen die loyaal waren en (tegelijkertijd) uitblonken.” [7] In zijn beeld bevestigen de slaafgemaakten die de vrijheid verkregen of bevochten, juist door die vrijheid hun eigen volgzaamheid aan de witte eigenaren. Een ware Catch 22-situatie. Uitblinken in een vaardigheid, gebruik maken van de mazen in het net van de slavernij om vrijheid te bereiken, vrijlating door de eigenaar, Fatah-Black interpreteert het allemaal als acceptatie van een onderdrukkend systeem.

Een wisselbrief bij de manumissie.

Fatah-Black bevestigt ook hier het zelfbeeld van de koloniaal als de witte almacht die zo sluw en intellectueel superieur is dat hij in staat is de ontwikkeling van de geschiedenis te plannen en in de hand te houden. Die visie betekent dat de zwarten, zowel de slaafgemaakte als de vrije zwarten, tot niets anders in staat zijn dan te volgen. Zelfs hun vrijheid is niet vrij. Het is hun als strategie gegund en werd slechts verkregen door volgzaamheid en dienstbaarheid. De afhankelijkheid en geïnternaliseerde minderwaardigheid is de prijs die  voor vrijheid wordt betaald.

Het idee van de manumissie  als strategie van repressieve tolerantie is aantrekkelijk en sluit aan bij de theorie die in de jaren zestig en zeventig populair was in West-Europa als verklaring voor de controle door de elite in die tijd. Maar de werkelijkheid van het bestaan en de ontwikkeling van de vrijlatingen is veel banaler en ernstiger. Aanvankelijk bestond er geen regelgeving over vrijlating. Immers slaven waren geen mensen, maar bezit dat verhandelbaar was en de eigenaar kon ermee doen naar believen. Zolang er betaald werd, of wanneer de eigenaar vrijwillig afstand deed van zijn bezit, was alles mogelijk. Dus konden slaven worden gekocht en verkocht, of vrijgelaten. En dat werd ook gedaan. De eerste vrijlatingen waren niet deel van een plan, maar gevolg van  individuele keuzes van eigenaars. Er waren al vrije zwarten in de kolonie, al vanaf het eind van de zeventiende eeuw. Pas na 1773, toen de vrijlatingen geen incident meer waren maar in aantal toenamen, werd een regeling voor manumissie ingesteld. De regeling beoogde het aantal vrijlatingen te beperken en daarmee te voorkomen dat de grondslag van de slavensamenleving werd aangetast. Er moest voortaan niet alleen aan de eigenaar een vergoeding worden betaald, maar ook aan de overheid.  De kolonie werd immers benadeeld wanneer een slaaf de vrijheid verkreeg. Er viel een goedkope werkkracht weg en die moest vervangen worden.

De vrijlatingen waren niet gepland maar gevolg van een onontkoombaar maatschappelijk proces. Neslo schetst zeven factoren die de ontwikkeling van het aantal vrijgemaakten in de kolonie verklaren.  Het ging om: economische ontwikkelingen, concubinaat, onderwijs, de trek naar de stad, de vorming van het vrijkorps (Redi Musu), de kerstening en de mogelijkheid voor slaven om zelf geld te verdienen. Allemaal factoren die bevorderden dat de vrijmaking van slaafgemaakten toenam en een bedreiging werd voor het voortbestaan van het systeem van de slavernij zelf. Na de afkondiging van de regeling voor manumissie vonden er vele aanpassingen plaats die allemaal erop gericht waren het aantal vrijlatingen te beperken. Vrijlating werd niet gebruikt als strategie, maar bestreden door de koloniale machthebbers.  

Vervorming van de strijd voor vrijheid

Fatah-Black stelt herhaaldelijk dat de vrijheid in Suriname alleen verkregen kon worden wanneer de slaafgemaakten zich ondergeschikt opstelden naar de witte overheersers. Hij geeft als onderbouwing aan dat vrije zwarten vaak het beheer of toezicht van hun nalatenschap opdroegen aan een witte bewoner, soms de voormalige eigenaar en vrijlater, soms andere witte relaties van de vrijgemaakte. Hij leest er dankbaarheid en loyaliteit in. Er is echter een meer voor de hand liggende en praktischer verklaring voor die bepalingen in de testamenten. De status van veel mensen in de vrije zwarte gemeenschap was vaak ingewikkeld. Niet iedereen kon de prijs opbrengen om de vrijheid volledig te verkrijgen. Naast de afkoopsom van de eigenaar moest een bedrag aan de overheid worden betaald voor een volledige manumissie. Die kosten waren hoog. De kosten voor het vrijkopen van een slaafgemaakte van de eigenaar waren gemiddeld 1000 gulden. De prijs die de overheid rekende voor manumissie en dus wettelijke vrijmaking, was 500 gulden. Veel vrije zwarten hadden hun vrouw of kinderen niet volledig vrij kunnen kopen en alleen de prijs van de eigenaar kunnen opbrengen. Dat betekende dat alleen het eigendom overging van de slavenmeester naar de vrijkoper. Op deze manier verkeerden veel mensen in een situatie van halve vrijheid. Ze waren formeel in eigendom maar leefden als vrijen in de stad. Dat betekende voortdurende onzekerheid en kans om weer tot slaaf gemaakt te worden. Wanneer iemand niet precies kon aangeven hoe en waarom hij was vrijgemaakt, kon hijzelf en zijn bezit, ook kinderen en vrouwen, of anderen die te boek stonden als slaaf, worden geclaimd en kon de persoon opnieuw slaafgemaakt worden. Witte bewoners konden bescherming bieden tegen de rechteloosheid die er bestond ten aanzien van de vrije zwarte gemeenschap. Er waren in alle tijden wel witte bewoners te vinden waarmee slaafgemaakten en vrije zwarten positieve relaties onderhielden en die bereid waren de vrijheid van slaafgemaakten te beschermen. Dat wat Fatah-Black ziet als volgzaamheid en berusting was een kwestie van slim juridisch handelen in de strijd voor vrijheid.

Karwan Fatah-Black. Foto © Michiel van Kempen

Over de strijd tegen slavernij kunnen wij romantische ideeën hebben van gewapend en heroïsch verzet tegen wrede onderdrukkers, maar hoewel dat verzet er was en meer dan verwacht gezien de massale onderdrukking, waren er veel meer vormen van verzet. Het bereiken van de vrijheid vereiste vaak ook het handig bespelen van de bestaande structuren en regelgeving. Daarmee werd het systeem van binnenuit uitgehold. Ook de vrijen die geld en goed verzamelden en rijk werden, bestreden daarmee de slavernij en racistische beeldvorming. Het is een vervorming van de geschiedenis en miskenning van de inzet en opofferingen van de slaafgemaakten om deze strijdvormen te presenteren als onderschikking en loyaliteit aan de overheersers.

Complexe relaties

Fatah-Black gaat uit van een scherp onderscheid tussen wit en zwart, onderdrukker en onderdrukte, verzet en collaboratie. Hij zegt dat bij de moderne geschiedschrijving het inzicht ontbreekt hoe de vrijgemaakte zwarten voor de afschaffing van de slavernij bezit verkregen en een leven opbouwden. Dat zij dit dezen door zich ‘deels’ te schikken naar het slavernijsysteem. “Maar wij mogen hen daarom niet bestempelen als verraders, als Redi Musu”.[8] Probleem is echter dat deze mensen niet als verraders worden bestempeld in de moderne geschiedschrijving. Er is waardering voor hun strijd en de inzet om zich onder de harde omstandigheden van die tijd op te werken en bezit te vergaren. De enigen die veroordeeld worden zijn de Redi Musu en niet  om het vergaren van bezit, maar  vanwege hun medewerking aan de oorlog tegen de marrons. Dat verdient ook geen applaus.  Het valt niet goed te begrijpen waarom Fatah-Black de vrije zwarte gemeenschap op één lijn wil stellen met de Redi Musu en daarmee hun kenmerken aan de hele gemeenschap toerekent.  

Hij heeft weinig oog voor de complexiteit van relaties in de kolonie ook tijdens de slavernij. Met de kolonisatie ontstond in Suriname een nieuwe samenleving met de daarbij behorende sociale wetmatigheden. Geweld en onderdrukking domineerden, maar relaties tussen mensen en afhankelijkheden zijn nooit eenzijdig. Er waren ook positieve relaties tussen slaafgemaakten en witte bewoners van de kolonie. Niet iedere witte vrijlater was een tegenstander en of onderdrukker. Die positieve relaties konden makkelijker ontstaan, waar de kleurscheiding niet altijd even scherp was zoals in het verkeer binnen de grijze economie. Dat grijze gebied wordt goed beschreven in de hoofdstukken over de Waterkant en de ‘piki nyang’. Wit en zwart leefden daar door elkaar en werkten en dreven handel samen. Niet alleen harmonieus maar soms positief en dan weer in competitie. De wetten die vrijmaking beperkten waren niet uitsluitend tegen de vrijgemaakten gericht, maar ook tegen de witte vrijmakers die de grenzen van de slavernij en de zwart-witrelaties overschreden. Het witte front was niet gesloten, er speelden verschillende belangen en overtuigingen bij de witte gemeenschap.

Het onderkennen van de gelaagdheid en complexiteit van de slavenmaatschappij stelt ons in staat om te begrijpen dat de relaties tussen wit en zwart (meester en slaaf) niet puur en alleen gebaseerd konden zijn op de zweep en andere straffen. Vanaf dag één van de slavernij was er óók sprake van verzet en óók sprake van vermenging. Beiden waren instrumenteel in aanpassingen in het systeem van slavernij en in de uiteindelijke afschaffing ervan. Onderdrukking brengt verzet én afhankelijkheid van de dominante macht.  Juist het herkennen van die complexiteit maakt dat we uit de verstikkende macht van eenzijdige beeldvorming kunnen ontsnappen en inzien waar de ondergeschikte goed en sterk in was. Waar de dominante partij zwak en afhankelijk was. Dat er meer mogelijk is op de weg naar gelijkwaardigheid en samenwerking.

Conclusie

De strijd voor vrijheid is een doorlopend kenmerk van de samenleving gebaseerd op slavernij. Vrijheid was zo belangrijk voor de slaafgemaakten dat de strijd voor het bereiken ervan doorging tot aan het einde van de slavernij. Tot kort aan de afschaffing in 1863 werden nog slaafgemaakten vrijgekocht. Deze strijd werd vooral gevoerd door de zwarte bevolking zelf. Aan het einde van de slavernij was slechts 8 % van de mensen die slaven vrijlieten wit, de rest was zwart. Er waren hele netwerken van onderlinge solidariteit ontwikkeld om vrijheid voor zoveel mogelijk mensen te kunnen realiseren.  Een vrije zwarte vertegenwoordiger van zo een netwerk, kocht 129 slaafgemaakten vrij. Het failliet van het systeem was toen al bereikt. De vrije zwarten waren de grootste groep in de kolonie. De slavernij was dood en daar hadden de tot slaafgemaakten een groot aandeel in gehad.

De visie van Fatah-Black op de geschiedenis van de vrije zwarte gemeenschap wordt bepaald door de visie op zwarte mensen als ondergeschikt aan de superieure witten. De slavernij was niet een systeem dat in stand gehouden werd door superieure geesten die naar believen manipuleerden met mensen. Geen systeem dat de slaafgemaakten en de vrijen hun wil kon opleggen en zelfs zover beïnvloeden dat zij zelf overtuigd raakten van hun eigen minderwaardigheid en zich zonder verzet neerlegden bij de onderschikking. Het verhaal van de zwarte onderschikking werd door de witte machthebbers ontwikkeld en gekoesterd uit angst voor het verzet uit die zwarte gemeenschap.

We kunnen niet verwachten dat de gemeenschap uit louter helden bestond. Dat er alleen strijders waren die met ontkenning van gevaar voor eigen leven de confrontatie aangingen met de onderdrukkers. Er waren ook individuen die meewerkten met de witte macht. Maar het toekennen van collectieve eigenschappen aan een gemeenschap vereist andere onderbouwing dan het handelen van enkele individuen of het benoemen van de beelden die onderdrukkers ontwikkelden om hun eigen gedrag te rechtvaardigen. Fatah-Black stelt te weinig tegenover de bestaande geschiedschrijving wanneer hij concludeert dat daarin weliswaar de openlijke strijd domineert, maar dat het de vraag is of deze strijd de slaven en hun nazaten bezighield.[9] Het is jammer dat hij na zoveel onderzoek er niet in is geslaagd een glimp op te vangen van de geest van de Surinaamse bevolking, maar alleen de weerspiegeling van de slaven en hun nakomelingen in de ogen van de kolonialen kan weergeven. Want het is het beeld van de witte koloniale elite dat Fatah-Black benoemt en presenteert als eigenschappen van de tot slaafgemaakten.

Noten
[1] Karwan Fatah-Black, Eigendomsstrijd. De geschiedenis van de slavernij en emancipatie van Suriname. Amsterdam: Ambo/Anthos, 2018.
[2] Ellen Neslo, De opkomst van een gekleurde elite in koloniaal Suriname 1800-1863. Utrecht: HES, 2016.
[3] Fatah-Black pag 20.
[4] Fatah-Black pag 21.
[5] Fatah-Black idem
[6] R. van Lier, Samenleving in een grensgebied. ’s Gravenhage: Martinus Nijhoff, 1949, pagina 52
[7] Fatah Black pagina 20
[8] Fatah-Black pagina 182
[9] Fatah-Black pagina 183

2 comments to “Witte beeldvorming in slavernijkritiek”

  • Het is goed dat in dit artikel ook een foto staat van het boek van Ellen Neslo. Zij heeft het werk gedaan en Karwan Fatah-Black gaat er schaamteloos mee aan de haal met losse pols beschouwingen, terwijl hij zich presenteert als baanbrekende ontdekker van een vergeten hoofdstuk in de geschiedenis. Ik ben geen deel van de academische wereld en weet wel van de naijver, maar hoop dat dit toch wel een bijzonder voorbeeld van jatten en misbruiken is. Wanneer FB dan in de Groene of NRC zegt dat de nazaten van de slavernij een achterstand hebben en niet in de academische wereld participeren en daarom positieve actie voor hun nodig is word ik opnieuw heel boos. Hij jat zijn werk bijelkaar en noemt niet eens waarvandaan om dan te zeggen dat zwarte onderzoekers een achterstand hebben je moet maar durven. Hij is niet voor niets een leerling van Emmer en Oostindie denk ik dan.

    [naam bekend bij de redactie – red. CU]

  • Ellen Neslo verdient inderdaad een pluim, maar een ander boek ligt ten grondslag aan het onderzoek naar gemanumitteerden waar Neslo dankbaar gebruik van maakten: ‘Manumissies in Suriname, 1832-1863’ (1997) wat volgens sommige academische onderzoekers slechts een verzameling van alle gemanumitteerden is vergetend dat het ook een wetenschappelijke analyse bevat. Ellen Neslo heeft dankbaar gebruik van dit boek gemaakt en gelukkig ook van de ‘Wi Rutu’, een blad dat door de Stichting voor Surinaamse Genealogie wordt uitgegeven. Tal van gemanumitteerden en hun verhalen kunnen in dot periodiek worden teruggevonden. Daarnaast bevat dit tijdschrift ook tal van historische schetsen uit voorbije eeuwen. Andere onderzoekers zoals Brana Shute en Paul Koulen deden onderzoek naar het verschijnsel ‘manumissie’ in Suriname. Bovengenoemd boek uit 1997 onderzocht het verschijnsel ‘mnumissie’ en de gemanumitteerden. Onderzoek naar manumissie in Suriname is geen vergeten hoofdstuk. Bovengenoemd boek ‘Manumissies in Suriname, 1832-1863’ stamt uit 1997 en en Koulen en Brana-Shute publiceerden daarvoor al. Het boek uit 1997 ligt aan de basis van het onderzoek van Neslo doet en wat door Fatah-Black wordt nagevolgd.

1 Trackback/Ping

Your response at O.W. ten Hove

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter