Wim Rutgers: Jan Paul Delgeur – Ditjes en Datjes
door Jeroen Heuvel
Dit is geen bespreking maar een bericht. Een blij bericht. Wim Rutgers heeft bijeengebracht alle Ditjes en Datjes van Jan Paul Delgeur, en geschreven een inleiding en toelichting op leven en werk van Delgeur in een digitale uitgave die 595 pagina’s beslaat. Gratis beschikbaar op:
Wim-Rutgers-Jan-Paul-Delgeur-Ditjes-en-datjes-2021Download
De titel van de pdf luidt: Jan Paul Delgeur: Ditjes en Datjes en de ondertitel: Pastoraal feuilletonist en chroniqueur Sint-Eustatius, Sint-Maarten en Curaçao (1897-1931)
De volgende tekst is een verzameling van grotendeels letterlijk uit de pdf overgenomen fragmenten. Telkens aanhalingstekens plaatsen zou het lezen verstoren.
Jan Paul Delgeur (1869-1931) was priester op Sint-Eustatius (1898-1912), Sint-Maarten (1914-1916) en Curaçao (1912-1914; 1916-1931) en journalist van het katholieke weekblad Amigoe di Curaçao (1903-1931). Deze twee kanten van zijn persoonlijkheid verlopen praktisch gescheiden én raken elkaar van tijd tot tijd wanneer hij in zijn feuilletonbijdragen over zijn parochie of over geloofszaken schrijft.
Jan Paul had vóór zijn verblijf op Sint-Eustatius nooit iets gepubliceerd, maar gedurende de eenzame avonden op het stille eiland zoekt en vindt hij een bezigheid. Hij schrijft in de avonduren, bij slechte verlichting en vaak met een tiental vellen papier op zijn knie. Lezen en schrijven vormen de avondlijke bezigheden. Ook in Sint-Willibrord, Curaçao, kent hij de ‘jaren lange struggle for light’ op zijn buitenpost. Zijn feuilletons onder de titel ‘Ditjes en Datjes’ verschijnen van 1903 tot 1928 en nog daarna – meer dan vijfentwintig jaar lang – en nagenoeg maandelijks. Dat wijst op een ijzeren discipline die Jan Paul van tijd tot tijd wel eens moeilijk valt, zoals hij getuigt.
Jan Paul Delgeur schreef zijn feuilletons in het Nederlands, maar bekende dat het hem moeite kost in die taal te preken of iets uit te leggen. Nergens in zijn bijdragen wordt expliciet vermeld dat hij op Sint-Eustatius zijn diensten in het Engels verzorgt – “m’n lievelingstaal”, schrijft hij in een feuilleton (Amigoe, 4.VI.27). Nergens werd vermeld dat hij in Sint-Willibrord in het Papiaments de diensten leidde. Het was kennelijk zo vanzelfsprekend dat de missie de landstaal gebruikte, dat het geen vermelding nodig had. Wel deelde hij een keer mee, dat hij in het begin ‘geaffecteerd school-Engelsch’ sprak en dat hij aanvankelijk geen woord Papiaments verstond. Volgens het gebruik van zijn tijd karakteriseert hij het Papiaments wel eens als een dialect, maar hij heeft veel waardering voor die taal: “‘t sappig malsch papiamento” (Amigoe, 8.X.27).
Jan Paul had een heel eigen stijl; ‘t zou de moeite ruimschoots loonen uit zijn ontelbare Ditjes en Datjes een bloemlezing saam te bundelen, waarnaar men steeds met graagte als naar een kostbaar bezit de hand zou uitsteken. Steeds frisch en origineel wist hij de meest gewone dingen te zeggen op een wijs, dat ‘t werkelijk een genot was hem aan te hooren. Hij wist zijn lezers te doen lachen, en lachend ze de waarheid te zeggen, dat geen mensch ‘t hem kwalijk nemen kon.’ (Amigoe 24 XI 1928)
De feuilletons zijn ook nu nog zeer leesbaar door hun stijl en door hun inhoud lezenswaardig. Ze zijn achter de horizon van de moderne herinnering verdwenen, maar dienen weer tevoorschijn worden gebracht. Ze bevatten zoveel waardevolle voorbeelden van cultuur-historische bijzonderheden, dat ze zonder meer een plaats in het levende erfgoed verdienen.
Jan Paul Delgeur, geboren en opgegroeid in het stadsleven van de welvarende Nederlandse – zelf schrijft hij steeds Hollandsche – havenstad Rotterdam, wordt op het kleine en geïsoleerde, armoedige Sint-Eustatius kerkleider van een driehonderdtal parochianen. Groter verschil lijkt haast niet denkbaar.
Jan Paul Delgeur schreef aanvankelijk onder pseudoniem of initialen, zoals ‘n Eustatiaan, P, j.p. en J.P. en zal pas vanaf 24 X 1903 de titel Ditjes en Datjes aan zijn bijdragen geven. Op 24 november 1928 blikt Jan Paul op zijn bijdragen terug en schrijft hij:
‘Toen ik den lsten Oct. 1898 door ‘n reuze-roller met boot en al op ‘t Statiaansche strand gesmeten werd, had ik nog nooit van m’n leven ‘n letter gepubliceerd in welke krant of periodiek ook. Maar dra werd in die lange avonden in m’n eenzame eenzaamheid de schrijversgeest vaardig, niet zoozeer op belletristisch gebied, als wel op meer zakelijk terrein van op-den-kop-tikkerij van Statiaansche misstanden, die nu heelemaal niet door den beugel konden, gewone ingezonden stukjes boven de streep, geteekend P. of J.P. (…) In plaats van m’n initialen J.P. had ik reeds heel gauw voluit Jan Paul onderteekend. Waarom? Wel, er waren van die typelingen, die er, stel je voor, Jolige Pastoor van maakten, en dat beviel me niet, daarom!’ (Amigoe 24 X 28)
Hij is nog maar kort op het eiland als hij een eerste bericht over zijn verblijf aan de Amigoe op Curaçao stuurt, dat door twee Nederlandse bladen, De Maasbode (29 IX 1899) en De Tilburgsche Courant (1 X 1899), wordt overgenomen. Het gaat over een grote orkaan die het eiland op 7 en 8 augustus 1899 getroffen heeft en die veel schade heeft aangericht. Als de pater dit bericht de wereld in stuurt is hij dertig jaar.
Enkele, willekeurig gekozen, fragmenten als voorbeeld en -proefje:
Helaas, ik weet ‘t maar al te goed. ik ben geen man van rijk-gestyleeerde volzinnen, van tropen en figuren (…). Ik schrijf van „stukkie” en “nou” en “heusch” en “zaakies”, en ik werp mijn zinnen dikwijls zonder fatsoen op ‘t papier. Ik schrijf zooals ik spreek. Maar (…) ik strijd voor ‘n land, voor ‘n onbeteekenend stukkie rots, dat wel is waar nietig, ja, als ‘t ware verloren is in de onmetelijke, azure wateren van de Caraïbische zee, maar dat mij toch boven alles dierbaar is. (4 III 05)
Door de opzet van het feuilleton, prominent op de voorpagina te plaatsen en de persoonlijke stijl van de auteur is het feuilleton een gewild en populair verschijnsel in nagenoeg elk blad in die dagen. De wat badinerende stijl die Jan Paul als zijn persoonlijke toon hanteert hoort daarbij. Hij karakteriseert zijn bijdragen in zijn ‘souterrain littérair’ als serieus ‘gebabbel’.
In mijn souterrain littérair, causeer er maar zoo’n beetje op los, geef al babbelende de indrukken van mijn bezoek weer, en je bereikt er mee, wat je bereiken wilt, je wordt gelezen. Laat ‘t neergepend zijn in luchtige praatstijl, ‘t heeft ‘n massieve ondergrond van waarheid harder als diamant. (10 VIII 18)
‘We hebben ons hier weer eens blij gemaakt met ‘n dooie musch. De Koloniale Raad van Woensdag den 4. Mei bezorgde ons dat onsmakelijk hapje. Met 7 tegen 2 stemmen viel onze zoo vurig verlangde, nog wel is waar ideële, steiger in gruizelementen.
Daar zitten we nu met onze gebakken peren, treurig ontdaan, met ‘n brok in de keel, juist als weleer ‘n ander volk aan Babel’s stroomen met hun harpen in de wilgeboomen. Als kind was mijn geliefd conversatie-thema met ‘n 5 jarig jonger J. P’tje:
“en als we dan is ‘n hondje hebben, dan etc.”
Een mensch is eigenlijk ‘n groot kind, zoo was dan ook hier bij menigeen het uitgangspunt, de quintessence van veel gezond gepraat:
“en als we dan is ‘n steiger hebben, dan etc.”
Helaas, hebben is hebben en krijgen is de kunst, jammer dat we ‘t hier in die kunst allesbehalve ver gebracht hebben, zooals wederom pijnlijk gebleken is. Maar waarom, waarom krijgen we nu toch onzen steiger niet? Om die onnoozele 6000 pop? Men zegt dat ons eiland die som nauwelijks in ‘n jaar opbrengt. Soit, maar wat doet dat ter zake? Kan Curaçao zich zelf bedruipen? Ik en weet ‘t niet.’
Persstrijd
Jan Paul is populair is in eigen kring, maar ondervindt daarbuiten ook scherpe kritiek. Hij vertegenwoordigt het katholieke regime dat in zijn onverzettelijkheid discussies niet uit de weg gaat maar conflicten soms zelfs opzoekt, zoals met de Curaçaose schouwburgkwestie (zie verder), en de polemiek rond de danseres Norka Rouskaya, [Zelden of nooit is er op Curaçao een voorstelling gegeven, die zooveel stof heeft opgejaagd, zóó over de tong is gegaan, zooveel ergernis heeft verwekt, als het beruchte dansnummer uit de opera Salomé van Wilde-Strauss, hier de vorige maand uitgevoerd door de z.g. Russische Barones NORKA ROUSKAYA. (Amigoe 29 III 24)] wat zelfs tot een rechterlijke veroordeling leidt. Jan Paul is daar nogal laconiek onder.
‘Als onder-de-streep causeur, die geen blad voor ze’n mond neemt, heb je natuurlijk ‘n massa belagers van je veeg bestaan.’
Hij is onderdeel van en deelnemer aan de persstrijd tussen missie en het liberalisme van bladen als de Wekker, El Semanario, El Sancudo, La Opinión Publica en El Eco de la Verdad, die ‘hun wekelijksche stinkbommen keilden tegen de Amigoe en La Cruz, en al wat Roomsch was’. (12 VI 26) Jan Paul is fel in zijn strijd tegen de vrijmetselarij, maar dat is wederzijds.
Niet katholieke vrienden — want die heb ik ook al, — hebben me wel ‘s verteld, dat er tegen sommige mijner artikeltjes, vrij scherp geschreven is in Curaçaosche anti-clericale maçonnieke kranten. ‘t Spijt me, voor ‘t werk dat ik die heeren bezorgd heb, maar van mijn kant hebben ze op geen satisfactie ooit kunnen bogen, want uit princiep lees ik nooit geen trottoirblad, en daarenboven notitie nemen van anoniem geschrijf, kom, daar sta ik nu toch heusch té hoog voor. (18 III 22)
Jan Paul heeft geen hoge pet op van het literaire niveau van zijn lezers, maar ook hijzelf kiest eerder voor literatuur als moreel kompas dan voor het moeilijke experiment.
Moet constateeren, zij ‘t ook contre coeur, dat ‘t het Curaçaosche intellect, waarmee ik vooral ‘n groot percentage van de Amigoe-lezers op ‘t oog heb, danig mangelt aan litterair bewustzijn. Geloof me, ‘n klassiek gebogen fijn proevende litteraire neus, begint zoo langer zoo meer ‘n rariteit te worden op de oevers van onze in ‘t teeken van den dollar staande St. Anna-baai. (7 IV 28)
Hij benadrukt keer op keer de geringe literaire waarde van zijn feuilletons, die in feite ook niet als literatuur bedoeld zijn, maar die door middel van een persoonlijk relaas actuele zaken becommentariëren. Hij pleit daarbij voor katholieke kunst met een hoge moraal en een hoog zedelijk karakter. Kunst blijkt pas waardevol als ze een hoger zedelijk doel bereikt. Dat vindt hij bijvoorbeeld in een katholieke kerk met zijn architectuur en heiligenbeelden. Bij hem staan financieel-economische welvaart en geestelijk welzijn op gespannen voet.
Opkomend Curaçao, waar nu vooral geld maken ‘n obsessie is, biedt ons nog zoo bitter weinig op artistiek gebied, zoodat ‘t voor velen, hongerend naar ‘n uiting van ware kunst, ‘n openbaring, ‘n feest voor oogen en hart zijn zal, ‘n oogenblikje te wijlen in de pieuse stilte van dit machtig-zuiver-gelijnd kerkgebouw. En toch bedoel ik nu juist niet U haar nobele architectuur, noch de kunstzinnige beeldenrij en lijdens-staties langs haar beide wanden te doen bewonderen, ‘t is me vooral te doen U attent te maken op dat eenig-mooi devoot artistiek Mariabeeld, dat hoog troont, helaas in te sobere belichting, op ‘t klein altaar, links achter den bisschoppelijken troon. Dat is kunst, je ware christelijke Roomsche kunst, die Madonna met in de armen haar Engelachtig Kind. Geknield voor zulk ‘n beeld, valt ‘t o zoo gemakkelijk met kinderlijk-vertrouwen te bidden. Zoo stel ik mij voor, de Moedermaagd eenmaal te zien, hierboven in haar hemelsche glorie. Dat geve de goede God! (18 IX 26)
In 1915 vergadert de Curaçaosche Schouwburg Maatschappij om een schouwburg te bouwen in plaats van het Teatro Naar, dat stamde uit 1871 en dat later, vervallen, Teatro Americano werd genoemd. De plannen voor een nieuwe schouwburg werden door Delgeur met argusogen bekeken, bang als hij was voor de duivelse invloeden die van het wereldse toneel uitgaan.
“Zoo’n opvoering b.v. als de vorige week bij ‘t jubilé v/d St. Josephsgezellen vereeniging Triunfo di Cruz werkt veredelend, opbouwend, doet ‘n wereld van goed, terwijl ‘n schuine dubbelzinnige film of ‘n blijspel of drama met ‘n perverse tendenz, ‘t subliem rein-onschuldige in ‘s menschen hart verstikt, en rijp maakt voor de grofste uitspattingen op moreel gebied.” (24 X 25)
De nieuwe schouwburg, in Pietermaai, met ruim 600 zitplaatsen, werd ‘ingewijd’ op zaterdag 7 november 1931 met een grotendeels muzikaal programma. De heer Fensohn leidde het orkest, aan de piano zat juffrouw E. Palm. Maar toen was Jan Paul Delgeur al in memoriam.
In memoriam
Op 30 mei 1931 wijdt de Amigoe een uitgebreid In memoriam aan Jan Paul Delgeur.
‘Prettig, gelijk zijn schrijftrant, was ook zijn leven en zijn omgang. San Willebrordo was een groot aantrekkingspunt voor confraters en vreemdelingen. En die er eens geweest waren, kwamen steeds gaarne weer terug en waren immer welkom. Daar in pastorie had hij zijn boys, butlers en grooms, meestal Statiaansche weezen en halfweezen die hij met dergelijke grootsche namen betitelde, maar die dikwijls nog zoo klein waren dat ze op hun teenen de tafel moesten dienen. Als een vader echter zorgde hij voor deze kinderen. Of nu een dergelijke huiselijke bediening wel de meest praktische was, werd minder opgelet; bovendien was deze eigenschap nu juist zijn fort niet.
Ofschoon misschien ook minder geschikt voor een stadsparochie, wat bovendien ook geenszins zijn verlangen was, was hij toch voor zijn buitenmenschen een echte vader, wat ook bij zijn dood gebleken is. Niet met redenaarstalenten of kracht van woorden, wist hij zijne menschen aan zich te binden, maar des te meer met de goedheid zijns harten en de grootheid zijner ziel.
Door zijn groote ziele-eigenschappen vooral preekte hij voor de menschen, was hij een echte Predikheer, en niet voor deze alleen; maar allen, ook de vele andersdenkenden, met wie deze buitenpastoor meer dan iemand zijner collega’s in aanraking kwam, voelden den weldadigen invloed die van hem uitging.’
Het pdf is ook te downloaden via
Zittend paters: Dahlhaus, van den Elsen, provinciaal van Breda, Mgr. Vuylsteke, Luyckx, Ellis, Delgeur (nr 7, rechts vooraan), Kösters, van der Veen Zeppenveldt, Potten, Hegelson, Verriet, Wahler, Jansen, Hendriks, Bartel, Lamers, Gall , Saris, Jansen, Bührs, Okhuizen, Hartendorff, Hofhuis en van Rooy (foto genomen in 1922) (bron: Gods Wijngaard in de West (2009)
[ook in Antilliaans Dagblad, 26 maart 2022]