blog | werkgroep caraïbische letteren
0
 

“Wij gaan niet meer neokoloniaal zijn, hè, ambassadeur”

Interview met twee Surinaamse ambassadeurs over taal

door Els van Diggele

Surinamers wonen soms in meerdere talen tegelijk. Je hebt de ‘thuistaal’ en die van de latere ontwikkeling. Het Nederlands speelt beide rollen in het leven van de Surinaamse ambassadeurs in Den Haag en België. Waarom spreekt de eerste nauwelijks Hindoestani, en waarom mocht de tweede thuis geen Surinaams spreken? Een portret van twee diplomaten.

Gilbêrt van Lierop. Foto © Etienne Beel, beschikbaar gesteld door de Surinaamse ambassade in Brussel.

‘Als ik thuis Surinaams sprak, kreeg ik een draai om mijn oren,’ zegt Gilbêrt van Lierop, de Surinaamse ambassadeur van de EU en van België. Hij lacht, want die tik had effect: Surinaams leren, dat wilde de kleine Gilbêrt. ‘Ik bedelde om een gewone school, want op mijn lagere school – een elitair privéschooltje – sprak iedereen Nederlands, ook op het schoolplein. Surinaams was onbeleefd. Ik baalde van de elite, die vond ik nep. Ik dacht: nóg zes jaar met die mensen? Surinaams praten met vrienden, dát wilde ik, de straat op, naar school lopen en niet afgezet worden met de auto.’

Van Lierop (1984) – ‘Boeroe, maar ook Chinees, Joods, West-Afrikaans en Brabants’ – ziet er in een maatpak met pochet en glimmende schoenen uit om door een ringetje te halen. Hij bruist als Brussel, de stad waarvoor hij in 2022 zijn geliefde Paramaribo inruilde om ambassadeur te worden. Naast de Belgische en Nederlandse vlaggen staat vanzelfsprekend, zegt hij, niet die van de ABOP, de Algemene Bevrijdings- en Ontwikkelings Partij van Ronnie Brunswijk.  

Hij groeide op met Pietje Puk, De schippers van de Kameleon en Snelle Jelle, studeerde businessmanagement en informatica in Nederland en Suriname. Hij houdt van geschiedenis, astronomie en wiskunde, maar bovenal van Suriname en van Nederlands en Surinaams. Zijn vader, een gynaecoloog die koos voor ‘werken en sterven in Suriname’, sprak bij de borrel gewoon Sranantongo. Thuis niet, want, zegt Van Lierop, ‘Nederlands bracht je verder dan Surinaams, een minderwaardige slaventaal. Het Engelse koningshuis sprak ooit Frans: met Engels bereikte je de elite niet.’

Van Lierop mocht naar een gewone school waar buiten de klaslokalen alleen Surinaams klonk. Hij houdt nu als ambassadeur óók toespraken in het Sranantongo. Met trots, maar toch nooit zonder verontschuldiging en toestemming. Want, zegt hij:

‘mensen schrikken toch nog van “Negerengels”, de taal van de onderdrukten.’

Gilbêrt van Lierop

Op de gewone school was het andersom: daar schrokken ze als hij buiten Nederlands bleef spreken. Dat kon in het begin niet anders: hij sprak geen woord Surinaams. ‘“Yu no man tak nengre,” – “Je kan geen Negers praten,” zeiden ze dan. Lees: “Je bent elite, je hoort er niet bij”. En je wilde erbij horen. Het Surinaams bindt Surinamers.’

Hierover moet de ambassadeur in Den Haag, Rajendre Khargi, ‘diep nadenken’. Hij is diplomaat, maar ook drijft de vroegere radiomaker boven, de autonome journalist die zijn vak verstaat. Hij stond aan de wieg van het huidige OneWorld.nl. en  is adviseur van president Chan Santokhi, die hij persoonlijk kent. In 2019 werd Khargi (1955) benoemd tot ridder in de Orde van Oranje-Nassau voor zijn initiatieven op het gebied van internationale samenwerking en duurzame ontwikkeling. Als een man met visie die vaak op ‘een andere kant’ van een verhaal wijst, stelt hij:

‘Het slavernijmuseum dat in Amsterdam zal komen, kan eigenlijk op slechts twee plaatsen staan: in Suriname of op Curaçao. Níet in Amsterdam.’

Rajendre Khargi

‘Als je niet inziet dat Amsterdam niet leading kan zijn,’ zegt Khargi, ‘heb je het niet begrepen.’ Hij kent het verdienmodel, maar, zegt hij, ‘willen we dat een columnist schrijft dat Amsterdam weer aan de slavernij verdient?’ Er zou worden gewerkt aan overzeese dependances van het museum, maar, zegt Khargi: ‘Weer verkeerd. Voor zo’n filiaal is maar één plaats geschikt: Amsterdam.’

Rajendre Khargi. Foto beschikbaar gesteld door de Surinaamse ambassade in Den Haag.

Khargi (1955) is van Hindostaanse afkomst, werd in Paramaribo geboren, woonde op ‘meerdere plekken in het koninkrijk’ en was jarenlang werkzaam bij de NOS en voor het ANP correspondent voor het Caribisch gebied en Midden-Amerika. Eigenlijk, zegt hij, ‘heb ik nooit echt lang in Suriname gewoond’. Hij nam rond 2020 de Surinaamse nationaliteit aan en kan zijn Surinaams ‘niet vloeiend’ noemen. Is het beter dan zijn Sarnámi, de moedertaal van de Surinaamse Hindostanen?

‘Een gewetensvraag,’ lacht hij, ‘het zou zomaar kunnen. Ik ben geheel Nederlandstalig opgevoed, en ik vloek in het Papiaments.’ Dat is de omgangstaal op Aruba, waar Khargi zijn jeugd doorbracht.

Volgens Khargi zijn het Nederlands én het Surinaams bindmiddelen. Surinaams gevoelsmatig, Nederlands organisatorisch en bestuurlijk. Het geraamte van de staat – staatsbestel, wetgeving, financiële infrastructuur, onderwijs – is gebaseerd op het Nederlands. Vaak blijkt, zegt hij, de wens om het Sranan te zien als verbindende taal. Sterker nog: Als je anders denkt kan de sfeer omslaan. ‘“Je bent geen nationalist,” klinkt het dan. Maar het Sranantongo is een Sranan tongo, een Surinaamse taal. Er zijn vele Sranan tongo’s: het Arowaks, Saramakaans, Aukaans, Sarnámi en het Javaans. Als je Surinamers vraagt welke taal hen het meest tot Surinamer maakt, krijg je een waaier aan antwoorden.’

Surinamers moeten zich eigenlijk niet laten verleiden tot dit soort discussies, vindt Khargi. ‘We leven uiteindelijk allemaal in een multi-wereld,’ zegt hij en vertelt over zijn zoons die bezig zijn met internationale thema’s als duurzaamheid, vrede, gelijke kansen, armoedebestrijding, ICT. Khargi: ‘De wereld is hun speelveld, niet per se Nederland of Suriname. Ze spreken even goed Nederlands als Engels, niet per se Sarnámi, niet per se Sranantongo.’

Khargi stelt dat er ‘nu eenmaal’ een taal moet zijn waaraan iedereen zich kan houden. In Suriname is dat om historische redenen het Nederlands geworden. Soms grapt hij met Amerikaanse vrienden: ‘Luister eens, wij zijn ooit uitgeruild voor Manhattan. Op een haar na hadden júllie Nederlands gesproken, niet wíj.’ Door omstandigheden heeft Suriname een Nederlandstalige structuur, en de ambassadeur vindt dat de landen elkaar moeten steunen. ‘En misschien,’ zegt hij, ‘concluderen we over honderd jaar dat Nederlands “doesn’t serve us anymore, let’s move to something different”. Mogelijk is er dan een internationaal systeem dat beter past bij Suriname. De tijd zal dit uitwijzen.’

Van Lierop ziet het Nederlands achteruitgaan. ‘Kijk naar mij,’ zegt hij, ‘ik spreek en schrijf slechter dan mijn ouders, en zij zijn weer slechter dan hún ouders. En mijn studenten beheersen de taal nóg minder goed,’ zegt Van Lierop die ook nog studenten begeleidt. ‘Het gaat vaak over taalkwesties,’ zegt hij. Op zijn telefoon heeft hij voorbeelden. ‘Hun Nederlands heeft te lijden onder het Aukaans, Saramakaans, Sarnámi, Javaans en Chinees dat ze thuis spreken.’ Hij spreekt niet voor de Taalunie (die de taal beschermt en bevordert), maar noemt de angst dat het Nederlands in Suriname zal ophouden te bestaan ‘reëel’. De taal kan vervagen net als op St. Maarten en Curaçao. Hij houdt de braindrain sinds 1975 ‘voor honderd procent’ verantwoordelijk voor de achteruitgang van het Nederlands.

Uit de boekenkast pakt Van Lierop de Vlaamse en de Nederlandse editie van de Atlas van de Nederlandse taal. ‘We hebben een Surinaamse editie nodig, ook voor het Surinaams,’ zegt Van Lierop, die ook straattaal blijkt te spreken. Hij kan in alle buurten van Paramaribo terecht, dankzij de gewone school. Het Surinaams noemt hij een wakaman-taal, een taal in beweging. ‘Denk aan het Engelse slang “roadman”,’ vervolgt hij, ‘een man die de buurt kent, zijn geld op straat verdient. Wakaman betekent ook dat je stoer bent streetwise.’ Als hij Citycenter zegt, bedoelt hij dat het okay is. Seti klinkt als city en betekent “in orde”. Iemand die geld zoekt zegt: “Zoeklicht monitor”. “Zoek” komt van suku en “monitor” van moni.’

In 2000 hoorde hij aan de Hogeschool van Amsterdam vaak Fa waka (Hoe gaat het?), tanga (vrouw), planga (bril) en pata (schoen). ‘Ik dacht: vreemd. Dit zijn geen Surinamers, maar Turken, Antillianen en Marokkaanse jongeren.’ Suriname was in. Geen probleem dat mensen zijn taal gebruiken, maar Van Lierop vindt het ‘wél erg’ als ze ermee vandoor gaan. ‘De Atlas legt vast en beschermt tegelijkertijd.’ Het zou geweldig zijn, lacht hij, ‘als dit het enige probleem was in Suriname’.

Kan het Surinaams de parlementstaal worden? Een zucht. ‘We hebben onvoldoende woorden.’ Het Surinaams kent bijvoorbeeld geen woord voor kolonialisme. ‘We zeggen: “Den bakra ben ori den nengre ini katibo” en dat is: De blanken hielden de negers in slavernij. “Nengre” is “neger”, zie je.’ De verschillende betekenissen en schrijfwijzen in het Surinaams zijn verwarrend. ‘Maar het heeft weinig zin want alle wetten zijn in het Nederlands.’ De parlementsvoorzitter roept je tot de orde als je Surinaams praat, maar het stigma verdwijnt. Van Lierop kan Surinaams praten met zijn president, zelfs in formele settings, zoals in het presidentieel paleis, ‘waar het vroeger niet werd aanvaard.’ Khargi signaleert ook dat het Surinaams ‘in allerlei formele fora vaker wordt gebruikt, tot de officiële besluitvorming of het opstellen van contracten. Dat kan alleen in het Nederlands. Dat is de werkelijkheid.’

Die is volgens Van Lierop dubbelzinnig. ‘Dat wij de taal van de kolonialen spreken is het meest prominente bewijs van verovering. De taal van onze voorouders zijn we kwijt. Nederlands is de taal van onze onderdrukker, het Surinaams de taal van onze vrijheid, van onze keuze. Surinaams was in de achttiende eeuw meer dan alleen een taal van de slaven of een communicatiemiddel tussen meesters en slaven.’

Gaan er stemmen om het Engels als voertaal te kiezen, of het Spaans, voor betere integratie in Latijns Amerika?

‘Heeft deze vraag zin?’ vraagt Khargi. ‘Een discussie hierover heeft alleen zin als je de juridische infrastructuur wilt omgooien. Anders moet je gaan zitten vertalen. Ik denk dat we nog heel lang aan het Nederlands vastzitten.’ Van Lierop vertelt dat er aan de universiteit een discussie is over de keuze tussen Nederlands en Engels. In welke taal schrijf je je scriptie? Wil je verder in de regio, Trinidad of Tobago, of in Nederland of België? Universitaire diploma’s zijn opgesteld in het Nederlands én in het Engels gesteld. ‘De vraag blijft of je aansluiting zoekt in de regio, of elders.’  

De voorstelling van Suriname als problematische Nederlandstalige eenling in Latijns Amerika, vindt Khargi onjuist. ‘We zijn toegankelijk. Internationale diplomatie bedient zich van Engels, Frans, en waar nodig van het Spaans. Ik overleg in de GruLAC ­– de Grupo Latino Amerika en Caraïben – in Spaans en Engels.’ Voor Van Lierop voelt het soms in de Celac (Community of Latin American and Caribbean States) en in het Cariforum (een overleg tussen alle Caraïbische landen, Belize en de Dominicaanse Republiek – waarvan Van Lierop per 1 augustus voorzitter is) ‘een beetje lullig’ dat zijn Spaanstalige collega’s voor hem als enige Nederlandstalige Engels spreken. Lullig, zegt Khargi, ‘maar in Nederland spreken we Nederlands en Nederland speelt een gigantische rol in de internationale politiek. Taal vormt geen obstakel in onze multi-wereld.’ Dat beaamt Van Lierop, die het Nederlands ook ziet als ‘een kracht, die hij zijn kinderen wil meegeven, al zullen ze ook Surinaams moeten leren.’ Maar hij is nog niet zo ver: ‘Ik loop achter. Je moet nu eenmaal eerst je Excel-sheet in balans krijgen.’

Khargi wil onderzoek naar de vraag hoe Suriname als multilinguaal land het beste met alle talen kan omgaan, omdat Surinamers ‘teveel praten op basis van politiek en gevoel’. Of het Aukaans en Saramakaans een officiële status moeten krijgen? Khargi wil graag een waardevrij antwoord. Over dit gevoelige onderwerp doet hij geen uitspraken. ‘Als ik zou zeggen “Nou ik denk van niet”, springt iedereen op je.’ Elke taal in Suriname moet ondersteund worden en elke groep die zijn taal wil spreken en wil behouden – de Saramakaners, Aukaners, Hindostanen en Javanen – moet hiervoor ruimte krijgen.

De taalpolitiek, zo lijkt het, houdt Khargi niet bezig. ‘Ik heb nooit op taal geselecteerd. Het wordt problematisch als we onze identiteit aan taal ontlenen. Alarmerender vindt hij gebrek aan historische kennis: zijn hele leven al moet hij uitleggen dat hij als Hindostaan ook Surinamer is. Hij probeert zich niet langer te ergeren en beschouwt zijn uitleg over Hindostanen in Suriname ‘als een uiting van patriottisme’. Aan de beeldvorming heeft hij willen bijdragen door in 2010 aan de VU een bijzondere leerstoel te stichten gericht op onderwijs over de Surinaams-Hindostaanse gemeenschap in Nederland, Suriname, India en erbuiten.

Nog steeds is dat beeld ‘totaal incompleet,’ zegt hij. ‘Het wordt tegenwoordig  gereduceerd tot het slavernijverleden. Hierover moeten we het hebben, maar, stelt Khargi, ‘niet zonder dat de ontstaansgeschiedenis van Suriname systematisch in het onderwijssysteem is opgenomen. We zijn blij dat Anton de Kom een plek heeft gekregen, maar ik heb tegen minister Dijkgraaf gezegd “dit is een belangrijke stap, maar dan wel een eerste stap”.’

De bevordering van Surinaamse dans, literatuur en theater zouden mooie stappen zijn, en ook film: ‘We zijn toe aan een paar Surinaamse speelfilms. Maar we hebben niet de financiële power en het heeft geen prioriteit in de gezamenlijke politiek.’

Die prioriteit ligt bij de trans-Atlantische slavernij en het kolonialisme, en dat heeft gevolgen voor de houding van Nederlanders jegens de oud-kolonie Suriname. Die houding is, merkt Khargi: ‘“Wij gaan niet meer neokoloniaal zijn, hè, ambassadeur”. Dus: “Wij zeggen of adviseren niets meer, ook vragen we niet “Zouden jullie niet dit of dat”. Het is u vraagt wij draaien.” ‘

Nederlanders willen hun vingers niet meer aan ons branden, ook niet als wij fouten maken. Ik zeg dan: “Hartelijk gefeliciteerd, dank je wel.” Dat is geen houding, vooral niet nadat ze jarenlang hebben toegekeken hoe de zaak in de soep liep.’

Rajendre Khargi

Als diplomaat zet hij zich in voor goede relaties op het hoogste diplomatieke en politieke niveau, maar hieraan heeft Suriname weinig, zegt hij, ‘dit helpt ons niet’.

Nederlandse militairen op jungletraining in Suriname. Foto: Ministerie van Defensie, Den Haag.

Dat het anders kan, niet neokoloniaal of angstig, ziet Khargi bij het ministerie van Defensie in Suriname en in Nederland. ‘Dat loopt als een speer.’ Nederlandse militairen, zo merkt Khargi, zeggen tegen Surinaamse militairen: ‘Wat vinden jullie hiervan?’, ‘Zou dit wat zijn?’ en ‘Kijk hier eens naar.’ Defensie heeft een modus gevonden om iets in te brengen zonder opdringerigheid. Het ministerie heeft er belang bij omdat het leger met Suriname de jungle in wil,’ zegt Khargi: ‘Zeventig procent van de conflicten in de wereld speelt zich af in de jungle. Training is nodig.’  

In België probeert Van Lierop, ongehinderd door een belast verleden, de troeven van Suriname uit te spelen. In juli, tijdens het bezoek van president Santokhi aan België, heeft de Vlaamse overheid een schenking gedaan van 2.5 miljoen euro. Het zal gebruikt worden voor het installeren van waterzuiveringsinstallaties in het binnenland. Verder wil Van Lierop samenwerking op het gebied van bosbouw, onderzoek naar nieuwe diersoorten, en docenten, studenten en stagiaires uitwisselen. ‘Wij hebben natuur, zij know how.’

Els van Diggele is historica en journaliste en heeft vijf boeken geschreven, waaronder een drieluik over Israël en de Palestijnen. Momenteel werkt zij aan een boek over de positie van de Marrons in Suriname.
Contact: elsvandiggele@gmail.com

[Overgenomen uit Neerlandia, september 2023]

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter