blog | werkgroep caraïbische letteren

Werkweigering (deel 2) – Leren van geschiedenis 40 

door Hilde Neus

Vorige week hebben we gezien hoe in 1778 de slaven van Plantage Hanover weigerden werk te verrichten voor de eigenaar, Penard. Hij durfde een verdere confrontatie niet aan en deponeerde een klacht bij het Hof. Hierbij gaf hij aan dat het hem niet zozeer ging om zijn eigen belangen, als wel die van de divisie van Para, en het welzijn van de kolonie. Want ondanks dat Para van weinig belang was ten opzichte van de producten (het was een houtgrond, geen koffie- of suikerplantage), was het wel heel belangrijk het Hof onder ogen te brengen wat het gevolg en de nasleep van een onverhoopte rebellie zou kunnen zijn. Hij raadde het Hof aan dat ‘de jonge en quaade geschootene wortelen bij tijds uit de grond moeten geroeid worden.’ Hij vroeg het Hof op 22 september 1778 om een delegatie naar Hanover te sturen om de zaak te onderzoeken.

Slavenvertrekken op een plantage, J.E. van Heemskerck van Beest, naar Gerard Voorduin (Collectie Rijksmuseum)

Heemraad op verkenning

Het Hof besloot op de 24ste om vanwege de ernst van de zaak geen tijd te verzuimen. De heer van de Meij zou als Heemraad met de heer Reysiger zich naar Hanover begeven om ‘aldaar t nodige onderzoek te doen onder de slaven, de reden van haar onwilligheid volgens de klachten van haar meester’. De zaak was wat vertraagd vanwege ziekte van Van der Meij. Aangekomen op Hanover had hij zich uiteindelijk verstaan met drie negers, die de anderen vertegenwoordigden en hem al opwachtten. De onderhandelingen vonden plaats na wat uitstel, omdat hij bang was dat vanwege zijn ziekte ‘zodanige gesprek hem nadelig zou kunnen wezen.’

De negers Jan Baas, Jan Plaisir en Dagon vertelden hem ‘zeer verdrietig te zijn dat haar meester en de directeur tegelijk van de plantage waren vertrokken met ongenoegen over de slaven en zonder haar werk te geven, en dat mee hadden genomen de negerinne Dellona in welke zij groot vertrouwen sich stellende. Dat het ongenoegen van haare meester maar soude zijn veroorzaakt door dat enige negers planken hadden gebracht’, maar niet het gevraagde wanehout. De directeur had aan de meiden gezegd dat hij naar het fort zou gaan ‘alzo er doch geen een van hen slaaven op Hanover soude blijven.’

Gedwongen verhuizing

Dit had grote consternatie onder de slaven veroorzaakt. Ze wilden voor hun meester werken, mits zij niet werden gedwongen Hanover geheel te verlaten, ‘alwaar zij gaarne haar wijven en kinderen zouden willen houden en telkens aldaar bij haar komen’. Hierop had Van der Meij de mannen hun kwade gedrag voorgehouden, want hij was geïnformeerd dat zij ‘finaal werk hadden geweigerd aan haar meester’ omdat deze niets anders van hen gevraagd had dan wat hout te gaan kappen op zijn grond in de Carolinakreek. En het nooit zijn bedoeling was geweest om alle slaven te verplaatsten. Hij liet hen zelfs suiker planten op Hanover, en zij hadden hem verzekerd aan zijn opdrachten te voldoen.

Van der Meij verklaarde in zijn rapportage dat er op Hanover niet veel staat te maken was op de negers Jan Plaisir en Dagon, maar dat Jan Baas bekend stond als een welgeaarde neger, ‘dat van gedachten van die zaak met veel omsigtigheid moeten werden behandeld’, om het gezag van de meester te behouden. Van der Meij verklaarde op 28 september Hannover weer te zullen bezoeken, samen met de Heemraad Reijsiger, en al zijn vermogen te zullen aanwenden om de rust op de plantage te herstellen.

Een opmerkelijk verrassend archiefstuk

Dit archiefstuk is op zijn minst verrassend te normen. Uit onderzoek naar slavernij is tot nu toe amper naar voren gekomen dat de slaven een vorm van agency hadden, en naar eigen wil en inzichten konden bemiddelen. Ze konden weglopen van de plantage, en velen hebben zich als Marrons in het bos gevestigd. Maar dat zij ook op de plantage onderhandelingsmogelijkheden hadden, is weinig bekend. Het is opmerkelijk dat Penard voordat hij de plantage Hanover kocht, de slaven vroeg of zij hem als meester wilden. De werkweigering lijkt een spraakverwarring te zijn geweest. De mannen moesten hout kappen op een andere plantage, waardoor ze een tijd van huis zouden zijn. De opmerking die de directeur tegen de vrouwen maakte, heeft het idee doen postvatten dat de gehele slavenmacht van Hanover naar een andere plantage zou worden verhuisd. En dat weigerden ze. Dit verslag uit de stukken van de Sociëteit van Suriname (Nationaal Archief 1.05.03: inv.nr. 170-scan 00363) werpt een ander licht op de zeggenschap van de slaven. De rust keerde terug. Pas in 1787 wordt er weer gerapporteerd over Hanover.  

1 Trackback/Ping

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter