blog | werkgroep caraïbische letteren

Werkweigering (deel 1) – Leren van geschiedenis 39

door Hilde Neus

Tegenwoordig, als werknemers het niet eens zijn met de werkomstandigheden of het loon, gaan ze in staking. Soms wordt er door de werkgever gezwaaid met ‘no work, no pay’, maar dat was tijdens de slavernij een nietszeggend dreigement, omdat er sowieso geen salaris werd betaald. Toen ging het er anders aan toe. Deze zaak over werkweigering is interessant, omdat we van beide kanten het verhaal te horen krijgen: het perspectief van eigenaar Penard, maar ook het tegenbericht van slaven Jan Baas, Jan Plaisir en Dagon. Een geschiedenis van protest in twee delen.

Handgetekende kaart van Para, met plantage Hanover iets van het midden naar linksboven, ongeveer 1850

Een klacht aan het Hof

In 1778 schreef de heer Elie Penard, eigenaar van plantage Hanover in de Para, een missive aan het Hof van Criminele Justitie en Politie over wat er was voorgevallen op zijn plantage. Sinds 8 à 10 maanden waren er diverse ‘ongehoorde baldadigheden van slaven aan blanken’ gepleegd in de kolonie. Dit was het Hof nog niet ter ore gekomen, maar op de grond van wat de heer Schuureman in de boven-Para had gezegd, wilde de directeur de zwartofficier straffen voor verzuim. Deze had hem aangevallen en geprobeerd hem te wurgen, en hier was nog geen straf op gekomen. De directeur was echter een ‘handvaste knaap’ en overmeesterde de geweldenaar. Toch nam hij ontslag en moest lang op zijn gage wachten. Momenteel was hij te Paramaribo en hij werd over de zaak gehoord. Verder wezen de slaven van de arme oude Zwitser Peesel een ‘zeker verachtelijk deel des lichaams, vergezeld van verachtelijke woorden en gesten’, waarop hen een ongehoord pak slaag was toegebracht.

Werkweigering op Hannover

Als gevolg van deze straffeloosheid, waren de slaven van de plantage Hanover weigerachtig om opdrachten te gehoorzamen, met een ‘finaal zeggen’: ‘Wij willen niet.’ Om het Hof de onredelijkheid en ‘atrociteit’ van hun daad te tonen, was het nodig dat Penard de raden een moment onderhield over de oorzaak van de zaak. Hij had de plantage van gouverneur Crommelin gekocht, die vanwege zijn functie geen meester van dat volk kon worden. Bovendien wilde hij hen naar de plantage Rust en Werk transporteren. Crommelin had via wijlen de heer Von Borries de plantage voor een civiele prijs aangeboden, en bedong daarbij dat Penard vóór het tekenen van het koopcontract voornoemde plaats zou bezoeken om de negers te vragen of zij hem als meester wilden. De gehele ‘macht’ gaf als antwoord ‘ “Jaa, en zeer gaarne, mits ik haar lieden niet in ‘t witte Waatera meer ende het benedenland zou transporteren.” Hierop heb ik hen de verzekering gegeven dat niet te doen, daar zelfs geen belang bij had, Op de vraag of zij wel in Para wilden werken, was unaniem ja geantwoord. “Meester, waar gij ons hier brengt, zullen wij u trouw en als goede negers volgen.”‘

Penard had nooit plannen om hen gedeeltelijk of allemaal verder dan de Para te verhuizen. Of het ‘minste wat een neger volgens lands costuum [gewoonte] aan hen te bekomen was, toekwam zou onttrekken’. Toch waren ze onwillig om volgens hun beloften met z’n tweeën enkele dagen naar boven-Para te gaan werken op een grond die Penard onlangs van Wulfsberge gekocht had, ten einde Hanover en de slavenmacht aan te kunnen houden. Het was hem onbekend waar zij het hout haalden dat zij leverden, want de grond van Hannver was totaal uitgeput, en zoals bekend kon in de Para niets meer verbouwd worden, geen koffie, geen suiker.

Praten niet meer mogelijk

Na de koop van de nieuwe grond, waar allerlei soorten timmerhout te vinden was, hebben ‘de negers zich blijmoedig getoond en zelfs met grote lof van mij gesproken dat ik zo voor hen gesorgt hadde en zij nu niet behoefden zo veel te sukkelen om toch te zoeken, en diergelijke propoosten meer’. Penard dacht dat hij van de problemen af was en hen voor altijd op goede voet gebracht had. Na twaalf jaar vlijtig werk, had hij zijn affaires in de kolonie goed op orde. ‘En met goed succes my uit het labyrinth waar thans het grootste gedeelte der inwoonderen zijn laboreerende, te redden.’ Tot zijn leedwezen ondervond hij echter dat hij er nog niet was, en ‘deze onwilligen rondborstig my hunnen dienst weigeren.’

Op zaterdag de 18e beveelde Penard de bastiaans om de negers te gaan melden om de volgende dag met hem en directeur Sandern naar de grond te gaan om aldaar een blok uit wanehout te zagen zodat er een lijst gemaakt kon worden, die hij onmogelijk op Hanover kon vinden. De bastiaans rapporteerden dat de negers niet wilden, ze zeiden ronduit dat ze liever verkocht werden. Bovendien stuurden ze de pul met dram (rum) retour. Dit ervaarde Penard als ‘verregaande brutaliteit.’ De eigenaar stelde voor elkaar dan maar persoonlijk te ontmoeten, de volgende dag. Ze kwamen echter niet opdagen. Uiteindelijk ontmoette hij ze halverwege de negerhuizen, die zo’n 80 kettingen van het woonhuis stonden, ze wilden niet verder komen. Op zijn vragen waarom, antwoordden zij slechts: ‘Massa dem vreede’ en om de zaak niet verder te laten escaleren, besloot Penard naar de stad te reizen, met de directeur.

Vervolg klik hier

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter