blog | werkgroep caraïbische letteren

Welk gevoel heb ik anno 2022, als gepensioneerd docente Nederlands in de nieuwe Surinaamse samenleving?

Essay van Urmia van Leeuwaarde-Alwart

In mijn jeugd, in de jaren 50 en 60 van de vorige eeuw, was goed ‘Nederlands’ praten de norm. Sranantongo had geen krachtige plaats: er werd zelfs op je neergekeken als je deze lingua franca sprak. Een contacttaal die, zoals er toentertijd officieel werd aangegeven, door 95% van de bevolking werd gesproken. De overige 5% waren de moedertaalsprekers van het Sranantongo. 

Urmia van Leeuwaarde-Alwart

Een groot deel van onze maatschappij was in de ban van het spreken van ‘goed Nederlands’, ook ik behoorde tot die groep van mensen. De nonnen op de rooms-katholieke scholen hebben op de basisschool een grote bijdrage hiertoe geleverd. Op de muloschool waren er enkele Nederlanders die voor de klas stonden, maar op de middelbare school, waren er nogal wat ‘uitgeleende’ docenten die uit Nederland of Vlaanderen waren overgevlogen. Sommige docenten die uit Nederland kwamen en op de Algemene Middelbare School (AMS) wilden werken, dachten dat ze les zouden geven op een rimboeschooltje, waar een of ander taaltje werd gesproken. Mijn docent Nederlands, jonge kerel van 24 jaar, kwam met zijn vrouwtje van ongeveer 19 naar ons land. Om zich in de ‘jungle’ te verplaatsen, nam hij (believe it or not) een ouderwetse motorfiets met zijspan (voor vrouwlief) mee. Dit soort voertuigen waren mij bekend uit films over de Tweede Wereldoorlog. Deze jongeman was stomverbaasd – dat vertelde hij, arrogant als hij was, op een klassenavond – dat de leerlingen schoenen aan hun voeten hadden en dat zij Nederlands spraken. Gelukkig had hij wel het gevoel dat we in normale kleren rondliepen. De op- en aanmerkingen over Surinamers die voorafgingen aan een opdracht tot het schrijven van het opstel, hebben mij onder andere ertoe gebracht Nederlands te gaan studeren. Als tiener in Suriname ‘moest’ ik dwars zijn. Ik weigerde om naar de kweekschool (later pedagogisch instituut) te gaan. Vier van mijn vijf zussen waren al in het onderwijs en ik weigerde dat te doen (ik was dol op lesgeven!). Ik deed toelatingsexamen voor de middelbare school. Na de AMS  ging ik naar de Avondkweekschool. Ik belandde tóch in het onderwijs. Gelukkig!

Welk gevoel heb ik anno 2022, als gepensioneerd docente Nederlands in de nieuwe Surinaamse samenleving?

Nederland
Het klinkt misschien heel paradoxaal als ik zeg dat ik het Sranantongo in Nederland goed heb leren spreken. Wij spraken met onze vrienden meer Sranantongo dan we ooit in alle jaren voorheen hadden gesproken. Dat was natuurlijk om het eenheidsgevoel van ‘wi na Srananman’ te versterken. Buiten de familie- en de vriendenkring sprak ik altijd Nederlands en wel het Standaardnederlands. Je kwam daar niet onderuit. Op de duur merkte ik dat ik door het Nederlands dat ik gebruikte (Standaardnederlands) vreemd werd aangekeken. Op een van de scholen in Amsterdam verstonden de leerlingen mij haast niet. Mijn collega’s zeiden tegen mij dat ik te ‘correct’ sprak. Dat was dan iets negatiefs! In augustus 1975 begon ik op de Bouman Academie in Amsterdam. Ik had een onderwijsbevoegdheid en ik had al lesgegeven op verschillende scholen in Amsterdam, dus mocht ik mij in het laatste leerjaar inschrijven. Het begon al met de mevrouw die bij ‘Onderwijs’ mensen als invalster plaatste op scholen in Amsterdam. Een beleefde en aardige mevrouw overigens. Toen ik telefonisch aangaf dat ik even zou stoppen met lesgeven, omdat ik de Hoofdakte wilde doen, zei ze: “Denkt u dat u die zal halen?” “Ik begin op 25 augustus aanstaande en ik meld me weer aan zo gauw ik mijn diploma heb!” ik hoorde nog een schalks lachje op de achtergrond. Op 26 mei 1976 (negen maanden later) belde ik met het Ministerie van Onderwijs in Amsterdam. “Met mevrouw Zwennicker, waarmee kan ik u van dienst zijn?” “Goedemorgen mevrouw, met Urmia van Leeuwaarde, ik meld mij weer aan als leerkracht, nu mét de hoofdakte.” Een halve minuut lang … doodse stilte!!

Academieperikelen
Op de Academie kreeg ik Nederlands van Paul Kleiburg. Wij mochten de docenten met hun voornaam aanspreken. Deze docent gaf twee mondelinge tentamens na elkaar en ik kreeg twee achten. “Nou zeg, ik wist niet dat jij zo veel in je mars had, omdat je altijd zo rustig in de klas zit.” In het tweede kwartaal begon ik met vragen te beantwoorden: ik wilde niet passief overkomen. Toen merkten enkele klasgenoten op: “Jij weet ook alles!” Dulcie, mijn vriendin en ik waren ‘de twee uit Suriname ‘of’ de Surinaamse collega’s.’ Verschil moest er wezen! Ik moet wel aangeven dat de klasgenoten in het derde kwartaal hun mondje roerden als ze vonden dat de docenten niet oprecht waren. Zij hadden ons leren waarderen. Als klasgenoten hadden ze door dat zij meer problemen hadden dan wij, wanneer het op het vak Nederlands aankwam.

School
Hierna begon het echte werk op school. Ik gaf les op verschillende scholen. Ik werd geconfronteerd met Standaardnederlands, maar ook met allerlei dialecten. Je hoorde de collega’s praten: – “Jij bent eerst, jij tweeds en jij derds.” Ook zinnen als: “Urmia, kón jij die man?” “Neen, ik kénde die man niet!” En …. “Ik heb het in de kast gelegen.” Ik dacht toen aan, vooral de oudere mensen in Suriname die het verschil tussen ‘erkennen’ en ‘herkennen’ niet kenden. In dit land, waar je dat niet verwachtte, kenden vele mensen het verschil niet tussen: kennen/ kunnen, liggen/ leggen, bloeden/ bloeien.

Paramaribo, Waterkant. Foto © Michiel van Kempen

Als leerkracht die ervaring had opgedaan in Nederland op verschillende typen scholen (Montessorischool, ivo/mavo, zmok-school (zmok – zeer moeilijk opvoedbare kinderen) en glo-scholen in verschillende wijken), keerde ik terug. Ik kwam in Mama Sranan op een school terecht met leerlingen uit alle lagen van de bevolking. Ik werd geconfronteerd met het praten van hier en daar Standaardnederlands. Overwegend werd er echter Surinaams-Nederlands gesproken (Nederlands met typisch Surinaamse kenmerken). Surinamers spreken Surinaams-Nederlands (SN), maar in de schrijftaal moeten wij Standaardnederlands (vroeger Algemeen (Beschaafd) Nederlands) hanteren. Dat is ons aangeleerd en dat gebeurt tot nu toe. Op dit stuk waren (zijn) er veel dilemma’s. Leerlingen/studenten weten niet wat precies is toegestaan als schrijftaal. Het SN is niet gestandaardiseerd en dat is al jaren het grote probleem.
Nadat Suriname in 2004 geaccrediteerd lid werd van de Nederlandse Taalunie, was er een lichte verandering te bespeuren. Surinaams-Nederlandse woorden in Het Groene Boekje bieden nu de mogelijkheid om tegenwoordig ook in de schrijftaal ‘dicht bij huis’ te blijven. Tussen 1976 en 2008 zijn er ook woordenboeken en -lijsten verschenen. Deze initiatieven worden toegejuicht. Niet alles zal echter op korte termijn veranderen. Ik maakte zelf acht jaar geleden deel uit van de Nederlandse Taalunie: in het ‘Platform’ en in de ‘Werkgroep Meertaligheid’. In dat kader heeft de werkgroep meegedaan aan een thuistaalonderzoek. De respondenten zijn kinderen geweest van de 4e en 6e klas van het glo en van de 2e en 4e klas van het secundair onderwijs (lbo en mulo). De uitkomst van het onderzoek (dat zij het liefst Nederlands willen spreken), is toen aangeboden aan de toenmalige minister van ‘Onderwijs’. Er is een samenvatting van het onderzoek gemaakt, maar of er beleid hiermee is gemaakt, weet ik niet.

Er zijn nog veel vraagtekens over wat gezien mag worden als SN en wat niet. Er zijn veel discussies gevoerd en dat zal nog lang zo door blijven gaan. Momenteel is er een trend ontstaan van Engelse woorden gebruiken. Het Engels zou als tweede officiële taal naast het Nederlands gebruikt kunnen worden. Dat is iets wat ik toejuich, want Engels is een wereldtaal. Maar kinderen die nu opgroeien met Netflix en allerlei andere Engelstalige films, spreken bijna geen Nederlands meer wanneer ze spelen. Dit is een verarming van het Nederlands. Bepaalde woorden kennen ze niet in het Nederlands. Mijn kleindochter van 4 jaar zegt tegen mij: “Oma waarom wiggelt die cage van die vogel zo?”

Vele mensen vinden dat het Nederlands ‘afgeschaft’ zou moeten worden. Maar dat zal niet binnen een wip en een zucht kunnen gebeuren. Je ‘veegt een taal niet zo maar van de tafel’.

  • De wetboeken van het land zullen veranderd moeten worden.
  • Alle methodes van de schoolvakken zullen herschreven moeten worden.

Heel belangrijk daarbij is, dat zeker twee tot drie generaties de ‘oude taal’ nog zullen blijven spreken.
Het Nederlands is de officiële schooltaal en dat zorgt in sommige delen van ons land nog voor wat problemen. Soms gebruikt men het Sranantongo als ‘hulptaal’. Maar dat kan niet overal in het land. Meertaligheid is iets waar wij dagelijks mee geconfronteerd worden. De meeste leerlingen zijn heel jong al meertalig. Naast de thuistaal (de eerste taal die het kind leert) worden ze in het eerste leerjaar (kleuter A) geconfronteerd met het Sranantongo. Als de eerste taal geen Nederlands is, volgt dan de schooltaal (Nederlands). Talen hebben altijd invloed op elkaar. (De taal leeft!) ik zie dit als een verrijking. ‘Wil je een baksis?’, klinkt in mijn oren leuker dan ‘Wil je een extraatje?’ En ‘baksis’ staat in Het Groene Boekje, evenals ‘dyugudyugu’. Er wordt in een gesprek zo vaak code-switching toegepast. Je begint de zin in het Nederlands en eindigt in het Sranantongo. Wat een verandering! Het Sranantongo heeft nu een heel andere status! Sranantongo is niet weg te denken uit onze samenleving. Naast het Nederlands, wordt deze lingua franca het meest gebruikt. Vreemdelingen leren het Sranantongo sneller dan het Nederlands. Het Nederlands uit mijn jeugd hoor ik mensen niet meer spreken. Dat is normaal, omdat de taal leeft. Dat mensen interferentiefouten maken is te verwachten. Dan brengen zij kenmerken uit hun moedertaal over in de andere taal. In dit geval het Nederlands. Tijdens de studie Nederlands moet je de structuur van de verschillende moedertalen bestuderen. Dit om fouten van leerlingen te begrijpen of te voorspellen.

Paramaribo, 2017. Foto © Michiel van Kempen

Wat mij heel erg stoort, is wanneer mensen een zekere mate van onverschilligheid aan de dag leggen. ‘Het is niet mijn taal!’ (Maar wél de officiële taal van het land!). ‘De taal is mij opgedrongen!’ Jazeker! Maar zal je dit binnen de tijd op bijvoorbeeld de middelbare school kunnen veranderen? Je zal teksten moeten schijven in het Nederlands, met Surinaams-Nederlandse woorden die zijn toegestaan. Bij creatief schrijven (boek/ gedicht) zal je vrijer zijn in jouw woordgebruik. En ook als je het SN gebruikt, zal je de spelling en de grammatica van het Standaardnederlands moeten hanteren. Je gaat niet naar een ‘fees’ (feest) of naar de ‘mark’ (markt). Hij wil dat doen (niet ‘hij wilt’). ‘Willen’ is een modaal (onregelmatig) werkwoord.

Vroeger lachten Surinamers mensen die uit andere Nederlandse kolonies kwamen uit vanwege hun manier van Nederlands spreken. Nu zijn de rollen omgekeerd. Er is veel veranderd. Ook in ons onderwijs. Onze leerlingen moeten meer gaan lezen. Daarnaast moeten vooral volwassenen ‘werken aan zichzelf’, voor wat de Nederlandse taal betreft. Vele bedrijven die de noodzaak hiervan inzien, laten de medewerkers ‘upgraden’ door hen trainingen te laten volgen. De brieven en e-mails zullen in het Nederlands moeten worden geschreven. Dat zal niet in twee decennia veranderen. Ik zal ook mijn kennis met veel plezier blijven overdragen.

Wanneer je de spreektaal gebruikt, ben je vrijer, maar in de schrijftaal zijn er regels waar je je aan moet houden. Ik houd ook van code-switching. Sranantongo spreek ik vaak genoeg. Maar bij officiële documenten gebruik ik altijd het Standaardnederlands. Daar ben ik dan heel serieus over. Wanneer studenten een werkstuk in het Engels moeten maken, willen ze de taal zo goed mogelijk gebruiken. Ze letten op de spelling en de grammatica, gebruiken een woordenboek of ander hulpmiddel. Waarom weigert men dat te doen wanneer het Nederlands gehanteerd moet worden?

Een onbekend en onbeschrijfelijk gevoel bekruipt mij dan, als gepensioneerd docente Nederlands. Wat zal de nieuwe Surinaamse samenleving, de now-generation, brouwen van onze taal, het Surinaams-Nederlands? Het antwoord moet ik u schuldig blijven.

Dit essay is een van de resultaten van de training Critical Thinking through US Literature, waar Urmia van Leeuwaarde ook aan meedeed. Het toeval wil dat het vandaag, 21 februari,  Internationale dag van de Moedertaal is.

[Met toestemming overgenomen van de site van de Schrijversvakschool Paramaribo.]

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter