blog | werkgroep caraïbische letteren

Wanneer vrouwen zich verenigen, mannen pas op je tellen!

De eerste georganiseerde feministische strijd vond plaats in Suriname

door Hilde Neus

Creoolse vrouwen zijn sterke vrouwen, wordt vaak gezegd. We meten dat af aan hedendaagse standaarden: ze draaien hun gezin vaak zonder de inbreng van een man, en voeden hun kinderen vaak op zonder een aanwezige vader. Ze redden het toch maar. Hoe was het vroeger gesteld met deze vrouwen? Het beeld leeft dat ze onderdrukt en onderdanig waren. Maar klopt dit wel?

Een miniatuur van een jonge mulattin, 1805. Collectie Rijksmuseum.

Ook in 1775 was de Surinaamse maatschappij al heel dynamisch. Dit was het topjaar van de exporten van koffie en suiker naar Nederland. Er waren ruim 400 plantages waar gemiddeld 150 slaven zwoegden om de oogsten binnen te halen. We denken dat de slavenkolonie was ingericht zo, dat er twee aparte groepen naast elkaar leefden; de blanken gescheiden van de slaven. Dit was echter niet zo. Er waren veel meer blanke mannen naar de kolonie afgereisd dan vrouwen, waardoor veel van die mannen seksuele relaties aangingen met zwarte of gekleurde vrouwen. Een anonieme bezoeker aan Suriname schetste de situatie in 1825:

‘Men mag het voor zeker houden, dat de meeste kleurlingen, althans de Mulatten, zonder enigen twijfel buiten huwelijk geboren zijn. Het huwelijk in Suriname niet zeer op prijs gesteld wordende […] leven de meeste blanken met zogenaamde huishoudsters, die meestal vrouwen van kleur, soms ook negerinnen zijn. De kinderen uit deze gemeenschappelijke samenwoning geboren, blijven eigenlijk ten laste van de moeder, hoezeer een eerlijk denkend vader zich er ook niet aan onttrekt.’

Rond 1800 had het aantal vrije gekleurden en zwarten het aantal blanken al overschreden. Zij woonden voornamelijk in Paramaribo, terwijl op de plantages de slaven werden bepekt in hun bewegingsvrijheid. 60% van de gemanumitteerden waren vrouwen. Er was ongetwijfeld een machtselement in de verhoudingen, maar toch zien we dat er huishoudens werden gesmeed door partners die langdurig met elkaar in concubinaat samenleefden en van elkaar hielden. De vrouwen werden – vaak met hun kinderen – vrijgekocht en erfden roerend of onroerend goed van de man. Zo konden zij geld bij elkaar zetten om hun eigen familieleden vrij te kopen en bezit te vergaren. In de notariële akten die zich (nu) in het Nationaal Archief van Suriname bevinden, blijkt dat er steeds meer testamenten opgemaakt werden door vrije gekleurde en zwarte vrouwen.

Een afbeelding van Benoit (1839): Een Missie brengt haar kind ter doop in de kerk. Een slavin draagt de baby, en een andere het sleutelmandje en de kerkboeken.

Gouverneur Van der Meer gaf in 1756 aan dat het aantal vrijen enorm toenam, terwijl ‘…veele deselve rijkelijke inkomsten hebben sonder de minste last te dragen.’ Dit was een reden om een betere registratie in te voeren. De meerderheid bestond uit vrije vrouwen, en het is niet verwonderlijk dat ook van hen werd verwacht dat zij hun bijdrage aan de Burgerwacht (ofwel politie) zouden leveren. 

Tegen 1780 spanden zeventig van deze vrouwen gezamenlijk een zaak aan tegen de Burgerwacht bij het Hof van Justitie en Criminele Justitie. Dit was in die tijd zowel de politieke raad als de wetgevende en uitvoerende macht. Het bijzondere is, dat in deze zaak alle vrouwen met naam en toenaam zijn genoemd. Sommige waren vrij geboren, andere gemanumitteerd. Enkele zijn in het bezit van een erf, door schenking of erfenis verkregen. Toch hebben ze het financieel niet gemakkelijk, omdat vaak in de voorwaarden voor vrijheid opgenomen is, dat ze hun meester net zo lang moesten dienen als die in leven was, en ze dus geen eigen inkomsten ‘in vrije dispositie’ konden vergaren. De meeste hebben geen eigen woning en verhuren hun diensten aan derden ‘tot goedmaking van de dagelijkse en noodzakelijke kosten van klederagien, doctor, apothecar, chirurgijn en so voor haer als voor hare kinderen.’ Ze spanden samen de zaak aan omdat ze radeloos en desperaat waren en het stuivergeld à f 15.10 per jaar voor de burgerwacht niet wilden betalen. Ze vroegen het Hof om hen daarvan te verschonen, met de opmerking dat zij ‘niet alleen op seer serieuse toon, maar selfs met ook bedrijging van parate executie in name van den respectieve burger Krijgs Raad’ waren aangemaand. Vanwege respect voor de blanken probeerden ze via een rechtszaak hun gelijk te krijgen.  

Hiertoe legden ze een vijftal argumenten op tafel. Ze haalden een wet aan waarin staat: ‘Alle weduwen sonder onderschijd & huijshoudende vrijsters, […] alsmede de mannen wegens ouderdom geweese militairen & burger opperofficieren, als andere van de ordinaire[s] parade en exercitie geexecuteert, sullen moeten contribueren tot verligting der wagten en verdere te doene onkosten voor elke tourbeurt dat de wagt der burgeren rond gaet. (Deze regeling staat in Schiltkamp & De Smidt, 1973, wet 381: Reglement voor de burgerwacht, 1738 december 2, lid 14.) In 1739 was stilzwijgend besloten dat weduwen van betaling waren vrijgesteld, ook hun dochters, zolang ze geen eigen huishouden draaiden. Als tweede punt gaven enkele dames aan dat ze al van respectabele leeftijd waren en de ‘grijse ouderdom bereikt hadden’ en zeker niet als mannen behandeld wilden worden. Ook stelden ze dat het geld bedoeld was voor verlichting en andere onkosten. Maar ‘spermacetiekaarsen’ (van walvisvet) kostten bij lange na niet zoveel dat het deze bijdrage rechtvaardigde. Het traktement voor de Wachtmeester en de kosten van stoelen, banken of  tafels komen uit de pot met boetes, vanggeld voor de slaven en wachtgeld van de blanken. Zo veel geld, er zou elk jaar een bedrag over moeten schieten. Waar bleef de rest van dat geld? Hier stak de suggestie van corruptie de kop op. Als vierde argument dragen ze aan dat de regeling niet voor hun gold omdat in 1772 door gouverneur Nepveu twee compagnieën vrije mulatten en vrije negers waren opgericht. Deze keurslaven waren aangekocht door de staat en na hun dienst vrij verklaard. Ze ontvingen 9 gulden per maand, kleding, wapens en leeftocht tijdens de dienst. In Paramaribo, in een nieuwe wijk, kregen ze een stukje grond, later ‘Frimangron’ genoemd, waarop ze konden bouwen en een kostgrondje aanleggen.

De vrouwen behoorden niet tot de blanke burgerij en weigerden dus voor die burgerwacht te betalen. Natuurlijk verweerden de mannen van de nachtwacht zich. Drie keer per maand moest je patrouilleren en zorgen dat de burgers veilig waren tegen buitenlandse invallen, guerrilla-acties van de marrons, maar ook tegen brand. Hoe belangrijk dit was, blijkt wel uit de vele  plakkaten die over dit onderwerp werden gedrukt zodat iedereen op de hoogte was van de regels. In 1789 verscheen er zelfs een klein boekje waarin precies stond aangegeven hoe elk lid van de militie moest handelen. De stad was inmiddels gegroeid en in 4 divisies opgedeeld, met een eigen vaandel: oranje, wit groen of blauw. De kapitein van een bepaald vaandel beheerde een afgebakend gebied, waar op bepaalde tijden werd gepatrouilleerd. Hij hield het kasboek bij van wie moest betalen en wie er wacht liep. Op de lijsten werden de blanken geteld (weduwen, of mannen die betaalden voor hun gezin), apart van de vrije zwarten en gekleurden. In de laatste groep is de meerderheid vrouw. Omdat de meeste van hen niet waren getrouwd, kwamen zij met naam en toenaam op de lijst.

Een kaart van Paramaribo uit 1804, met daarin de vier wijken aangegeven met de kleuren van hun vaandels: A is oranje, B is blauw, C is groen en D is wit. Links (zuidwesten van de stad) is de nieuwe wijk ‘Frimangron’.

De zaak aangespannen door de 70 vrije vrouwen betreft nog de blanke Burgerwacht. Deze verweerde zich door de aanklacht als ‘Loogens en last en ongefundeerde klagten’ te betitelen. De aanklaagsters hadden niet uit eigen beweging gehandeld, maar waren daartoe ‘aangeset door eene bij de middelen hunner requeste met den Titel van kundige blanke bestempelt’ en waren misleid door de Jood Jacob Salomon Samson. Vele zouden geen reden tot klagen hebben en wilden eigenlijk niet participeren. Truy van Trijst was zelfs al overleden voordat de klacht werd ingediend. Quassiba van Braat stond onder protectie van dhr. F.E. Becker die al  ‘vreedzaam de van haar gevorderde contributies heeft voldaan’. Verder was er een lijst bij de Tresonnier der burgerkrijgskassa afgegeven met de namen van diegenen die hadden betaald. Het rekwest kon dus worden aangemerkt als een daad van enkele turbulente vrouwen die nog nooit betaald hadden en met onrust stoken de goede rust trachtten te verstoren. De vrouwen zeggen armlastig te zijn, maar de burgerwacht is een andere mening toebedeeld: 

de trotsheijd dier subjecten, zo is hunnen kleeding, als algemeen gedrag, ook niet, hoe verre zij hunnen uitspanninge en bij na geduurige vrolijkheeden en danserijen, zich niet uijtstrekken in die beklaaglijke tijden, waar inne de ingezeetenen deezer Landes, door en van hunne geboorte een vrij volk zijnde door kommer en armoede voor ’t meerdendeel en maar weijnige uitgezonderd als ten neeedergeslagen sijn, en bij na buijten staad en hunne huijsgezinnen, vrouwen en dikwijls nog kruijpende kinderen van het noodige leevensonderhoud te voorsien’.

Daarbij merkten zij op dat de gekleurde vrouwen ongevoelige harten hadden en zich  verheugden in de deerniswaardige toestand van deze arme blanken.

De burgerwacht gaf aan, dat als de vrouwen zich gelijk voelen aan de vrijen, ze ook de lasten moeten dragen. Dat ze hun diensten moeten verhuren en daarmee weinig verdienen, gold ook voor vele mannen. Ook het argument dat ze in dienst zijn tot de dood van hun meester, werd als niet valide beschouwd. Dit gold alleen voor Blanco van de Britto, die op 19 oktober was gemannumiteerd, maar pas vanaf 10 juni 1775 op de contributielijst stond. Toen was haar meesteres reeds overleden. Ook de klacht over betaling onder dwang van achterstallige contributie vond de burgerwacht ongegrond, en was een aantasting van hun  goede naam en eer. Misschien had Tresorier Lodewijk Meijer zich niet geheel correct van zijn taak gekweten, maar: borgen was geen kwijtschelden (uitstel was geen afstel). Vanaf 1751 werd de contributie gevorderd, en zonder veel problemen betaald. De dames waren volledig buiten de orde met hun beschuldigingen dat de burgerwacht geld verduisterde en zij vroegen het Hof deze aantijging te onderzoeken. Na het aftreden van Meijer had Bruyel hem opgevolgd en toen waren de boeken gecontroleerd door Brouwers en Oehlers. De Burgerwacht betoogde, dat als de aanklaagsters de contributies niet hoefden te betalen, dit ook moest gelden voor de vrijgeborenen en blanken. Met als gevolg dat de overheid de Burgerwacht wel kon opdoeken, omdat die dan niet meer onderhouden kon worden.

Het protest van de vrouwen vond uiteindelijk geen weerklank, er werd gezegd dat ze waren opgehitst door hun Joodse advocaat. Ze hadden allemaal een klein bedrag aan hem afgestaan om de zaak aan te spannen. Enkele andere documenten doen vermoeden dat de vrouwen zijn bedreigd, ze werden in kleine groepjes afzonderlijk door het Hof gehoord. Toch is het belangrijk dat dit document bewaard is gebleven. In Suriname werd dus al tien jaar vóór de Franse Revolutie een gezamenlijke strijd gevoerd door vrouwen tegen de zittende macht,  uitgevoerd door mannen. Ook in Frankrijk zijn de vrouwen uit de geschiedenis weggemoffeld. In 1789 marcheerden een groot aantal van hen gewapend met hooivorken naar de zetel van de koning te Versailles. De tarweoogst was mislukt, en het volk had honger. De volkswoede was compleet en zij bestormden de Parijse gevangenis, de Bastille, op 14 juli. Deze dag wordt nog steeds gevierd als het begin van de Franse Revolutie, waarin de macht aan het volk kwam middels vrijheid, gelijkheid en broederschap. De verklaring van de rechten van de mens en de burger werden aangenomen en er werden belangrijke wetsveranderingen doorgevoerd.

Laten wij mei vieren als de maand van de Surinaamse vrouwen, die gezamenlijk strijd voerden tegen de macht van de mannen. Deze gekleurde en zwarte vrouwen organiseerden zich om op te staan tegen het establishment. Deze feministische strijd is aanleiding om Suriname, wat betreft vrouwengeschiedenis op de kaart te zetten. De vrouwenemancipatie begon niet in Frankrijk, maar in Suriname, toen zeventig vrije mulatinnen en zwarte vrouwen een rechtszaak aanspanden tegen de Burgerwacht.

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter