blog | werkgroep caraïbische letteren

Wanneer mag seks? Grenzen van jeugdliteratuur (III)

[Tekst voor het openingscollege van de Masters opleiding Nederlands aan de Anton de Kom-universiteit, Subfaculteit Humaniora, 30 januari 2012 – deel III]

door Ismene Krishnadath

Laten we kijken wat de ontwikkelingspychologie over de inhoudelijke kant van boeken aangeeft. Per ontwikkelingsfase kunnen we verschillende interessegebieden onderscheiden. Peuters en kleuters zijn vooral bezig de nabije omgeving te verkennen en de begrippen en namen te leren van dingen en personen om hen heen. Teksten daarover zijn dan interessant.
De fase van het schoolkind (7-12 jr) wordt in de psychologie als een vrij probleemloze fase gezien. Het kind wil dan de wereld buiten het gezin ontdekken, het kind heeft nog belief in ouders en andere autoriteiten en een duidelijk gevoel voor wat recht en onrecht is. Spannende, avontuurlijke, humoristische boeken met duidelijke helden/heldinnen slaan dan goed aan.

Wanneer we echter in de fase van de adolescentie aankomen, wordt het voor boekadviseurs vaak moeilijk op één lijn te komen met de psychologische inzichten. De adolescentiefase heeft de volgende kenmerken:
1. het begin van deze fase gaat samen met lichamelijke veranderingen die aangeven dat het kind geslachtsrijp wordt. Er is sprake van een ontluikende seksualiteit.
2. de adolescent maakt zich los van de ouders en de peergroup, de groep van leeftijdsgenoten, wordt steeds belangrijker als referentiekader
3. op weg naar een volwassen identiteit experimenteert de adolescent op verschillende levensgebieden en zoekt hij de grenzen van door ouders en tradities vastgestelde normen en regels op.
4. het vermogen tot abstract redeneren neemt toe en de adolescent heeft naast ouders en school belangrijke andere kennisbronnen.

Deze fase wordt over het algemeen gezien als een turbulente fase in de opvoeding. Een open communicatie met de adolescent, waarbij de adolescent de vrijheid wordt gelaten om tot eigen keuzen te komen, is erg belangrijk voor de groei naar zelfstandigheid en een volwassen relatie tussen opvoeder en adolescent.

Ik moet wel zeggen dat deze theorieën gebaseerd zijn op westers onderzoek en ook ontwikkeld zijn door westerse psychologen. Deze theorieën worden gedoceerd op onze opleidingsinstituten.
Er is weinig eigen onderzoek gedaan naar algemene opvoedingspraktijken en situaties in Suriname.

De Surinaamse situatie zou misschien kunnen afwijken wat punt 2 en 3 betreft, omdat de economische binding in groepen erg sterk is en daardoor de jongeren lang afhankelijk blijven van de ouders, maar nogmaals er is nauwelijks onderzoek naar gedaan.

Een van de weinigen die wel wat heeft geschreven is Wooding. Hij schrijft in zijn proefschrift (3e druk 1978, blz 89) over onderzoek naar de winti-cultuur in gemeenschappen te Para dat hij begin jaren 70 deed: ‘De ouders in alle Para dorpen klagen over de toenemende oneerbiedigheid van de jeugd.’ Dat komt onder andere tot uiting in een opmerking van een 64-jarige vader die zegt: (citaat uit Wooding) ‘Tegenwoordig moet je als vader blij zijn als je dochter op de oude manier een man neemt. Soms komen ze thuis met een zwangerschap en je krijgt geen sopi meer van haar en haar man. Dat is mij overkomen met twee van mijn vijf dochters.’

Het is algemeen bekend dat de belangstelling voor lezen sterk terugloopt in deze fase. Ik ben manager van een project waarbij een groep Surinaamse schrijvers boeken verkoopt aan scholen in Suriname. We hebben een lijst met ongeveer 60 boeken, die zijn verdeeld in verschillende leeftijdsgroepen, vanaf twee jaar tot en met 16+. Leerlingen krijgen een krant met informatie over de boeken en kunnen via de school deze boeken kopen. De belangstelling voor het kopen van boeken is sowieso groter in het lager onderwijs dan in het voortgezet onderwijs. Verder merk je ook dat scholen met een beroepsgerichte instelling nauwelijks interesse tonen. Op LBGO’s en technische scholen hoef je helemaal niet aan te komen. Ik heb het een paar keer geprobeerd maar het gaat niet. Op de MULO-scholen is er mondjesmaat belangstelling. Ik heb niet veel VOS-scholen geprobeerd, maar vorig jaar heb ik 1100 kranten verstrekt op het IMEAO. Er zijn letterlijk, bij spreken en schrijven, maar drie boeken besteld, waarschijnlijk door een leerkracht, want twee waren voor het GLO-niveau. Ook op scholen als het NATIN is er nauwelijks belangstelling. Op dergelijke scholen wordt er nauwelijks aandacht besteed trouwens aan literatuur.

Klik hier voor deel IV

[Voor deel I, klik hier]

1 Trackback/Ping

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter