blog | werkgroep caraïbische letteren

Wan Pipel

De film Wan Pipel ging op 18 mei 1976 in Cannes in première, werd op 7 juli 1976 in Paramaribo voor het eerst vertoond en op 18 augustus 1976 in Nederland. De respons in Cannes – voor zover daar al van gesproken kon worden – was lauw, tot grote teleurstelling van regisseur Pim de la Parra.

In Paramaribo daarentegen was de aandacht voor de productie overweldigend. De identificatie van de toeschouwers met het verhaal en zijn personages overtrof de stoutste verwachtingen. In de discussies die op gang kwamen, stonden de maatschappelijke en culturele dimensies van de film centraal. De kunstzinnige aspecten bleven onderbelicht. In Nederland lokte het werk leden van de Surinaamse gemeenschap naar de bioscoop, maar lieten representanten van de autochtone witte bevolking het duidelijk afweten. Recentelijk is de film gerestaureerd en in Suriname en Nederland opnieuw aan het publiek vertoond. Ook in de kortgeleden voltooide documentaire Parradox van In-Soo Radstake komt Wan Pipel voorbij. In dit portret van De la Parra gaat het eveneens om de productie en receptie en veel minder om de artistieke aspecten van de rolprent.
Op zichzelf is dat niet onbegrijpelijk. Vanaf de eerste vertoning in Suriname was Wan Pipel omgeven door controverses. Exponenten van de Hindostaanse bevolkingsgroep – namokkend over de onafhankelijkheid die in 1975 tegen hun wil tot stand was gekomen – hekelden de moraal van de film. De boodschap van etnische assimilatie hield naar hun oordeel onvoldoende rekening met de eigenstandigheid en waarde van de afzonderlijke deelculturen. Het kon toch niet zo zijn dat een bevolkingsgroep, die op dat moment niet in het politieke machtscentrum vertegenwoordigd was, als achterlijk werd afgeschilderd, omdat deze groep zijn culturele en religieuze identiteit wenste te behouden? Heethoofden mobiliseerden krachten tegen de Hindostaanse acteurs in de film, die zij verweten onvoldoende loyaal te zijn aan de eigen groep. Vooral hoofdrolspeelster Diana Gangaram Panday kreeg het zwaar te verduren. Er werd een hetze tegen haar gevoerd, die de actrice dwong naar Nederland uit te wijken. Zelf heeft De la Parra de productie van Wan Pipel altijd als een noodlotsdrama voorgesteld. De begroting van de film werd ver overschreden, de bezoekersaantallen bleven bij de verwachtingen achter en het failliet van productiemaatschappij Scorpio Films bleek onafwendbaar. Wan Pipel kostte De La Parra bovendien zijn huwelijk en markeerde het einde van zijn cinematografische carrière. Hij zou nadien nog wel minimal movies maken, maar nooit meer speelfilms voor het grote publiek.

Wat in het collectieve geheugen is weggezakt (of misschien wel nooit deel heeft uitgemaakt van dat geheugen) is dat Wan Pipel er zonder een geldinjectie van de Surinaamse regering er nooit zou zijn gekomen. Het toenmalige kabinet-Arron stak zijn nek uit door De la Parra een royale subsidie te verlenen. Dat kwam de minister-president in augustus 1976 – kort na de Surinaamse première – op kritiek te staan van de oppositie. Die had geen goed woord over voor de schenking van Sf 275.000,- aan Wan Pipel, ‘die in Suriname veel aanleiding tot kritiek heeft gegeven mede omdat de verhoudingen tussen de delen van de bevolking er door vertroebeld zijn’. Waarom had de regering geen voorschot (desnoods renteloos) verstrekt, ‘ook gelet op het kassucces dat Wan Pipel was geworden in Suriname’? Was het niet mogelijk om de overheidsbijdrage geheel of gedeeltelijk terug te vorderen? In april 1977 deed de Rekenkamer er nog een schepje bovenop. Deze liet weten dat de regering beter een lening onder gunstige voorwaarden aan Scorpio Films had kunnen verstrekken. Zou de film commercieel niet succesvol blijken, dan had de lening alsnog in een volledige of gedeeltelijke gunstgave kunnen worden omgezet.

Arrons repliek op de geuite bezwaren was simpel. De uitgave die was gepleegd ten behoeve van Wan Pipel diende te worden beschouwd als een verantwoorde kostenpost in het kader van het integratiestreven van de regering: ‘Het verschil in opvatting tussen de oude en de huidige generatie t.a.v. de zo noodzakelijke integratie tussen de verschillende bevolkingsgroepen is in Wan Pipel op treffende wijze weergegeven. De opvatting van de oude generatie, die de etnische groepen gescheiden wilde houden, wordt in deze film categorisch verworpen.’ Behalve als een instrument in het proces van natievorming diende de film volgens Arron te worden beschouwd als een visitekaartje voor Suriname. Het zou de bekendheid van de jonge republiek in het buitenland vergroten.

Daarmee was de kous niet af. Na de staatsgreep van 25 februari 1980 riepen de militaire machthebbers in september van dat jaar een Bijzonder Gerechtshof in het leven. Dit Gerechtshof bestond uit burgers en militairen en was per decreet ingesteld om corruptieve gedragingen te onderzoeken en plegers van corruptie op te sporen, te vervolgen en te berechten. Een aantal politici en ambtenaren ontkwam niet aan gevangenisstraf opgelegd door het Gerechtshof. Maar opmerkelijker was dat veel kopstukken van de NPK-regering niet werden veroordeeld. Hun zaken werden bij gebrek aan bewijs geseponeerd. Zo ook de zaak tegen Arron. Auditeur-fiskaal Ronald van Ritter meende daarbij wel enkele kanttekeningen te moeten maken. In navolging van eerdere criticasters verweet hij Arron Sf 275.000,- te hebben geschonken aan Scorpio Films zonder de vertoningsrechten op Wan Pipel op te eisen. Hierdoor was volgens hem een deel van de gunstgave niet in de staatskas teruggevloeid. In die zin, zo meende Van Ritter, had Arron afbreuk gedaan aan de financiële belangen van de staat en was de Surinaamse gemeenschap benadeeld. Bij Arron leidde deze uitlating tot een laconiek schouderophalen. Hij bracht het integratiestreven van zijn regering in herinnering en bleef erbij dat er niets onrechtmatigs was gebeurd.

Dat was er natuurlijk ook niet. Sterker, de schenking weerspiegelde een staatsbemoeienis met cultuur die zijn weerga niet kende en tot op heden in Suriname niet is geëvenaard. Wan Pipel was het cadeau van het kabinet-Arron aan het Surinaamse volk om de geboorte van de onafhankelijke staat Suriname te vieren. Tegelijk fungeerde de film als een ideologisch vehikel dat kijkers aansprak op hun verantwoordelijkheid als burger en als deelnemer aan de zich ontwikkelende natie. Ook nu nog spoort het verhaal kijkers aan om na te denken over hun plaats in de samenleving en de bijdrage die zij aan hun land kunnen leveren. Een geslaagder voorbeeld van een linkse hobby wil mij dan ook even niet te binnen schieten. Nu nog een discussie over de artistieke aspecten van de film.

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter