Walter Palm: met gedichten wakker worden
door Brede Kristensen
Over twee dingen zullen de lezers van gedichten van Walter Palm het eens zijn. Toegankelijkheid en veelvoudige thematiek. De nieuw uitgegeven bundel Met lege handen ging ik slapen, met een gedicht werd ik wakker is voor iedereen leesbaar. Dus ook voor mensen die poëzie maar lastige kost vinden, die zich ergeren aan ongebruikelijk of in hun ogen onduidelijk taalgebruik, verborgen lijnen van betekenis die je pas na enig zoekwerk ontdekt, buitenissige beelden en dubbele bodems (laat het zoeken daarnaar maar over aan de douane, zei iemand eens tegen mij).
‘Lees maar, er staat niet wat er staat’ gaat niet op voor de poëzie van Palm. Zijn poëzie is transparant of, zoals de Engelsen het wel zeggen, ‘straight’. Je kunt de bundel dus gerust cadeau doen aan mensen van wie je niet weet of ze van poëzie houden. De meeste gedichten zijn eenvoudigweg ‘leuk’ om te lezen. Dan het tweede kenmerk. Palm is een uitmuntend observator die zich laat treffen door kleine dingen waarover hij dan besluit te dichten.
De hoeveelheid onderwerpen die de revue passeren in deze recente heruitgave (met diverse belangrijke aanvullingen) is groot. De uit meerdere reeksen samengestelde bundel opent met een serie die met Genesis begint en, wel even slikken, met Apocalyps eindigt. Daartussen bevindt zich zo’n beetje alles wat het leven biedt of wat wij van het leven maken. Er is bijvoorbeeld een ruiterstandbeeld opgericht, een trotse fiere ruiter die de hele dag in de zon staat te blaken, met duiven die zijn epauletten bevuilen en auto’s die hem omsingelen. Zou hij uit het veld geslagen zijn? Zo vraagt Palm zich af. We kunnen ons ook afvragen of wij mensen door dit beeld uit het veld worden geslagen. Even verder het in mijn ogen mooiste gedicht van de bundel, een ode aan Oda Blinder. ‘Sombere, geknakte orchideeën / in haar kanten hart / Tortelduiven en dromen / in haar wuivende ogen. / Wassende, zwangere maan / spiegel van haar poëzie’. Uiteindelijk gaat de reeks via een knallend onweer, waarbij de moe geworden doelloos drijvende wolken naar beneden vallen en een laatste saluutschot klinkt, naar de definitieve apocalypse. Eigenlijk een a-typisch gedicht. Want Palm wekt de indruk iemand te zijn die weliswaar oog heeft voor het aardse tranendal maar anderzijds ook met volle teugen van het leven kan genieten.
Dan volgt de serie ‘Palmblad’, een Curaçaose cyclus. Het is niet zijn sterkste reeks. Alsof hij zich telkens vastbijt in niet helemaal kloppende metaforen. Bij een klaagzang van mekkerende geiten, kan ik me alles voorstellen, maar dat die klaagzang wordt gezongen ‘onder wolken die de zon verorberen’ gaat er bij mij toch moeilijk in. Ik zie de geiten door de hitte van het droge rotsland lopen dat zucht onder het geweld van de zon die loodrecht naar beneden straalt. Daarbij zie ik wolken aan de hemel staan die er níet in slagen de zon te verorberen. Zulke gedachten schieten mij te binnen bij de ‘palmbladen’. Naar mijn gevoel is er hier dus telkens iets dat wringt.
‘Avondmuziek’ is weer heel anders van aard. Een bonte verzameling van gedichten over de meest uiteenlopende onderwerpen. Soms verrassend originele beelden over een bezoek aan Egypte bijvoorbeeld en het dromen over de beschaving van toen en het slib van de Nijl met zijn vruchtbare ideeën, waarna de vraag rijst wat vadertje Freud hierover te zeggen heeft, over deze dromen. Of een gedicht over gefrustreerde liefde, over vrouwen die mannen opslokken zoals ook de zee dat soms doet.
Met de reeks ‘Minaretten en miniaturen’ klimt de kwaliteit weer omhoog. De meeste gedichten zijn kort, vier of vijfregelig, sommige klinken als kwatrijnen. Zo’n kort gedicht dwingt de dichter iets zo compact en scherp mogelijk onder woorden te brengen, gelijk naar het middelpunt te gaan en nergens met overtollige woorden omheen te draaien. Het overbodige past dan niet. Een niet helemaal kloppend beeld, valt gelijk hoorbaar uit de toon. Palm komt hier goed uit de verf. Het korte gedicht weerhoudt hem bovendien ervan een gedachte netjes en concreet af te ronden. Hij heeft soms die neiging en dat werkt irriterend. Wij lezers van gedichten willen toch een tikkeltje betovering. Al te duidelijke conclusies doorbreken die betovering en plaatsen ons ruw terug in de banaliteit van het dagelijkse leven. Soms hier ook persoonlijke ontboezemingen. Zoals over een ‘hartvriendin’: ‘klaterend fontein / van rust ben jij / in het patio / van mijn hoogommuurde hart’. Dat klateren bevalt me wel, want een klaterende fontein is inderdaad een oase van rust, vooral wanneer die oase ommuurd wordt. Hoog ommuurd nog wel door het hart van de dichter.
Dan volgen ‘Afscheid’ en ‘Toegift’, beide met weer een veelvoud aan thema’s. Voor iedereen is er wel iets bij. Zelf vond ik ‘Summertime’ een gedicht dat een feest der herkenning inluidde en me verder liet mijmeren over het schitterend inspirerende van luie lege momenten. ‘Op deze zoete / en zwoele dag / wiegt loom / op een zachte bries / het niets / het strekt zich uit / tot het alles omvat / en verschrompelt / het weer tot het niets / wiegend in een luie hangmat’.
Om te besluiten met enkele Engelstalige en Papiamentstalige gedichten, de laatste door de dichter zelf in het Nederlands ook vertaald. Hier komt zijn observatievermogen weer mooi om de hoek kijken. Zoals bijvoorbeeld in Make-up, dat in vertaling als volgt klinkt: ‘zeemeeuw danst / met zijn spiegelbeeld in het water / wat een verschil / met de verwaande dame / die zelfs opgemaakt / ontevreden / is met haar spiegelbeeld’. Het is Walter Palm op zijn best en ten voeten uit. Alhoewel expliciet, toch geen woord teveel. Zou ik denken. Verrassend ook, met een stevige vleug ironie.
Er zijn dichters die al dichtende hardop denken. Ze proberen met woorden dichter bij een inzicht te komen. Vaak is het een tasten, een spel of een experimenteren met taal en metafoor, tot onverwacht een straaltje licht door het wolkendek breekt en inzicht geeft. Dergelijke poëzie neemt de lezer als het ware mee op de zoektocht naar inzicht in de ongemakkelijkheden van ons bestaan. Daarnaast zijn er dichters, en daartoe reken ik Walter Palm, die iets zien en overdenken en zich vervolgens afvragen hoe dat iets het beste onder woorden te brengen. Dan is een gedicht minder een zoektocht, of een aanzet tot zoeken, en meer een aanbod om dat iets zus of zo te zien. Dat is wat Palm doet. Tekenend is het gedicht waaraan de titel is ontleend: ‘Met lege handen ging ik slapen, met een gedicht werd ik wakker’. De tweede strofe luidt: ‘ ik koesterde het / ik poetste het / tot het glom / als de eerste ochtendstraal’. Met andere woorden: het gedicht is gepoetst en wel gereed om gepresenteerd te worden. Klaar voor de nieuwe dag. Of beter, het gedicht lijkt zelf een nieuwe dag in te luiden of is de uitdrukking van een nieuwe dag. Ik denk dat Palm zijn poëzie op die manier ervaart. Telkens weer een nieuw begin. Zelfs in een afscheid schuilt een nieuw begin. Het laatste gedicht uit de reeks ‘Afscheid’ eindigt dan ook met het voornemen ‘afscheid te nemen van het afscheid’.
Dat past dus niet helemaal bij de apocalypse waarmee de eerste reeks eindigt. En daarmee kom ik bij nog een opvallend kenmerk van zijn poëzie. Ze is namelijk niet zonder tegenstrijdigheden. Dat duidt op het spontane karakter ervan. Zonder dat de ratio erbij wordt gehaald, om de wegen te effenen van tegenstrijdigheden waarvan het leven vol is. De spontane ingeving dus. Het met lege handen gaan slapen en wakker worden met een onverwacht gedicht. Het toont de charme van Walter Palm.
Walter Palm, Met lege handen ging ik slapen, met een gedicht werd ik wakker, heruitgave met aanvullingen van een bundel verzamelde gedichten die eerder in 2001 verscheen. Deze nieuwe editie is van 2019.
[Eerder verschenen in Amigoe / Napa, 26 januari 2019]