Waarom overstromingen in de voormalige koloniën (ook) ons probleem zijn
door Ruben Wissing
Jakarta zinkt, de straten van Paramaribo staan geregeld onder water en Bonaire kan voor een derde in zee verdwijnen: ook in de voormalige koloniën zien ze het water komen. Nederland gaat hierin niet vrijuit.
We bladeren steeds vaker met schaamte door de zwarte bladzijden uit de vaderlandse geschiedenis. Gesprekken over kolonialisme gaan logischerwijs over geweldpleging, uitbuiting en ontmenselijking, en de impact daarvan. In deze discussies gaat het veel minder vaak over de uitbuiting van de aarde, klimaatschade en de impact van koloniale planologie. Toch is dat steeds relevanter nu steeds meer landen heel kwetsbaar blijken voor de gevolgen van klimaatverandering.
Kijk naar de verwoestende overstromingen in Pakistan van afgelopen zomer. Die kostten zeker 1.700 mensen het leven en er is 30 miljard dollar nodig om de schade te herstellen. Pakistaanse en internationale deskundigen uitten hun kritiek op het Globale Noorden: dat is immers verantwoordelijk voor 92 procent van de globale emissies en dus indirect ook voor de veranderende neerslagpatronen als gevolg daarvan.
Maar er speelde nog iets: de overstromingen konden zo desastreus uitpakken door het irrigatiesysteem en overstromingsbeheer dat vroeger door de Britten was geïnstalleerd. Grote gemeenschappen wonen daardoor sinds de Britse overheersing permanent in kwetsbaar overstromingsgebied.
Hoe zit dat in de voormalige Nederlandse koloniën? Welke sociaalecologische problemen ervaren Indonesië, Suriname en het Caribisch deel van het Koninkrijk, en welke rol speelt (en speelde) Nederland hierin? Om deze vragen te beantwoorden sprak ik met Nederlandse deskundigen die gespecialiseerd zijn in de verschillende regio’s.
Rappe bodemdaling
Laten we beginnen met Jakarta. Naar verwachting staat het noorden van de Indonesische hoofdstad in 2050 voor 95 procent onder water. Naast de zeespiegelstijging is vooral bodemdaling de grote boosdoener. De miljoenenstad zinkt ieder jaar zo’n tien tot twintig centimeter.
Reden voor de Indonesische regering om Jakarta in te ruilen voor de gloednieuwe hoofdstad Nusantara op Kalimantan, het Indonesische deel van Borneo. De overdracht zal volgens planning plaatsvinden op 17 augustus 2024, de Indonesische Onafhankelijkheidsdag. Dan verhuizen alle overheidsinstanties naar Nusantara. De bouw van de stad is in volle gang en de stad moet uiteindelijk huisvesting bieden aan zo’n 1,5 miljoen mensen. Van de ruim 31 miljoen Jakartanen is dus slechts een kleine groep (voornamelijk ambtenaren) die zal eilandhoppen. De rest blijft achter in de Javaanse megastad die naast rappe bodemdaling wordt geteisterd door luchtvervuiling, een ogenschijnlijk onoplosbaar verkeersinfarct, overstromingen door hevige neerslag in het achterland, krankzinnig grote hoeveelheden huisvuil op straat en een tekort aan drinkwater.
‘Ook kan het regenwater uit het achterland nergens heen. De stad is volgebouwd en barst op bepaalde plekken uit haar voegen, dus heb je van beide kanten overstromingsgevaar.’
Grote delen van de stad hebben nu al te maken met hevige overstromingen en een deel van Noord-Jakarta, vroeger moerasland, staat al permanent onder water. ‘Er is een zeedijk, maar die beschermt momenteel slechts een deel van het land,’ zegt Henni Hendarti, werkzaam bij Deltares Indonesië, een onafhankelijk kennisinstituut dat zich onder andere bezighoudt met water, bodem, infrastructuur en werkt aan bescherming van onder andere rivierdelta’s en kustregio’s. ‘Ook kan het regenwater uit het achterland nergens heen. De stad is volgebouwd en barst op bepaalde plekken uit haar voegen, dus heb je van beide kanten overstromingsgevaar,’ zegt Hendarti. ‘Daarnaast moeten nieuwe drinkwaterleidingen worden aangelegd, maar het is lastig om daar ruimte voor te vinden,’ zegt Nishchal Sardjoe, ook werkzaam bij Deltares Indonesië. Aangezien de prognoses niet wijzen op een bevolkingsafname, wordt verwacht dat de grote klap voor Jakarta nog moet komen.
De grachten zijn nooit schoongemaakt
Om te begrijpen waar deze problemen vandaan komen, moeten we terug naar het ontwerp van de stad: de tijd waarin Jakarta nog Batavia heette. Het vroegere Jayakarta werd bij de verovering door de Nederlanders platgewalst en in 1619 omgedoopt tot Batavia. Het zou 350 jaar lang fungeren als het centrum van de Nederlandse heerschappij in de Indonesische archipel. Hoewel er geen concrete blauwdruk ten grondslag lag aan het ontwerp van de stad, werd Batavia onder Jan Pieterszoon Coen een duidelijk Nederlands ogende vestingstad. ‘Ze ontwierpen de stad zoals ze het kenden: met grachten, smalle herenhuizen en een vergelijkbare bestuurlijke indeling,’ zegt Alicia Schrikker, hoofddocent koloniale wereldgeschiedenis aan de Universiteit Leiden. Op kaarten uit de zeventiende eeuw lijkt Batavia, minus de palmbomen, op een stad uit de toenmalige Republiek.
Het grachtensysteem had nauwelijks bruggen: een doeltreffende manier om de lokale (tot slaaf gemaakte) bevolking buiten het Europese kwartier te houden.
‘In de praktijk functioneerde de stad anders. Het werd vooral een gemengde Aziatische stad waar de Nederlanders door middel van segregatie grip op probeerden te houden,’ vertelt Schrikker. Zo had het grachtensysteem nauwelijks bruggen: een doeltreffende manier om de lokale (tot slaaf gemaakte) bevolking buiten het Europese kwartier te houden.
In de achttiende eeuw vestigden de Nederlanders zich een aantal kilometer landinwaarts. De grachten in het kustgedeelte van de stad (het huidige Noord-Jakarta) waren namelijk enorm vervuild geraakt door het gebrek aan onderhoud en werden een bron van ziektes zoals endemische malaria. Voor toegang tot schoon drinkwater legden de Nederlanders in de negentiende eeuw iets zuidelijker (in het huidige Centraal-Jakarta) een centrale waterleiding aan voor zichzelf. Drinkwatervoorziening voor de lokale bewoners was er niet, zij waren eerst afhankelijk van de vieze grachten en later van het particulier oppompen van grondwater: de oorzaak van bodemdaling. Aangezien de stad in de eeuwen daarna een gigantische bevolkingsgroei doormaakte, is er sindsdien alleen maar meer grondwater onttrokken, waardoor de stad zo snel zinkt. Nederland heeft, ondanks een ‘ethisch’ koloniaal beleid in de twintigste eeuw, de drinkwatersituatie nooit actief aangepakt: de grachten en kanalen zijn nooit schoongemaakt en toegang tot de centrale drinkwatervoorziening kregen Indonesiërs onder koloniaal bewind alleen als ze zouden assimileren.
Watermanagement in de vulkaan
Dat de Nederlanders zich op zijn minst passief opstelden om aan de basisbehoeften en bescherming van de lokale bevolking te voldoen, zien we ook terug in hoe er werd omgegaan met vulkaanuitbarstingen. Alicia Schrikker deed onderzoek naar natuurrampen in het koloniale Indonesië. ‘De Nederlanders waren altijd al gefascineerd door de vulkanen daar, maar natuurramppreventie kwam pas vrij laat op gang. Pas in de jaren twintig van de vorige eeuw gingen ze vulkanen monitoren,’ zegt Schrikker. Ze wijst erop dat de Nederlanders simpelweg niet de knowhow hadden, en daarnaast vooral koloniale prioriteiten.
Uiteindelijk werd er een systeem ontwikkeld om water uit vulkanen te tappen om zo lahars (kokende modderstromen) te voorkomen. ‘Ik vind het wel iets heel Nederlands, watermanagement in de vulkaan. Een van de belangrijkste lobbyisten voor de financiering hiervan was ook betrokken bij de aanleg van de Afsluitdijk,’ vertelt Schrikker.
In de Kelud-vulkaan op Oost-Java werden voor het eerst zulke tunnels gegraven. Daar woonden destijds veel koloniale planters omheen. ‘Geologen uit die tijd pleitten ook voor zulke tapsystemen in vulkanen op kleinere eilanden, maar waren er zelf al van overtuigd dat de koloniale overheid daar geen geld voor zou vrijmaken.’ Met andere woorden: natuurramppreventie kwam alleen op gang als er koloniaal belang bij gediend was. Indonesië kampt anno 2023 nog steeds met lahars.
De puzzel die er al ligt
Ook het onttrekken van grondwater gebeurt tot op de dag van vandaag op massale schaal, want na de Indonesische onafhankelijkheid in 1945 is er in Jakarta nooit een compleet drinkwaternet aangelegd dat betaalbaar en toegankelijk is voor alle inwoners. Volgens Olivier Hoes, docent en onderzoeker watermanagement aan de TU Delft, is het zorgelijk, maar begrijpelijk dat de Indonesische kritieke infrastructuur niet grondig op de schop is gegaan. ‘Het fundament van een aanzienlijk deel van de infrastructuur in Indonesië stamt uit de koloniale tijd en aan dat fundament is sindsdien niet veel gewijzigd. Zo zijn bij verschillende oude waterkrachtcentrales op Java de bedieningspanelen nog steeds in het Nederlands. Die stammen uit de jaren dertig, net als een gedeelte van het elektriciteitsnet.’ Volgens Hoes, die zelf een aantal jaar in Indonesië werkte, zie je dat daar waar de koloniale infrastructuur nog werkt, er veel is aangetakt en bijgebouwd. ‘De infrastructuur is niet ingericht op verduurzaming. Je werkt verder met de puzzel die er al ligt. De economie moet ook doordraaien.’
Groene ambities
De Nederlandse sociaalecologische voetafdruk is ook terug te zien in de ontwikkeling van de Indonesische economie. Alicia Schrikker schetst een funeste drie-eenheid die op gang kwam onder koloniaal bewind: mijnbouw, ontbossing en monocultuur. Die laatste twee spelen een grote rol in de nog altijd verwoestende palmolie-industrie op Borneo en Sumatra. ‘Door de monocultuur zijn mensen kwetsbaar voor klimaatschommelingen. Nederland is daar gedeeltelijk verantwoordelijk voor,’ zegt Schrikker. Cijfers over de uitstoot in de koloniale tijd en de huidige milieuschade zijn echter lastig te herleiden naar Nederlands beleid. Volgens Olivier Hoes was de impact van de uitstoot op het klimaat gedurende de koloniale periode beperkt vergeleken met de uitstoot in de decennia na 1945. ‘Indonesië had onder Nederlands bewind een aanzienlijk kleinere bevolking en in vergelijking met nu veel minder zware industrie,’ zegt Hoes. De Nederlanders vonden er eind negentiende eeuw wel olie, maar pas na de onafhankelijkheid werd Indonesië een grote olieproducenten groeide het land enorm. Dat groene energie er nu nog niet erg hoog op de agenda staat, is volgens Hoes geen verrassing: ‘De Indonesische regering spreekt wel van groene ambities, maar het land is zo complex, corrupt en arm dat andere onderwerpen meer prioriteit krijgen. Als je weinig te besteden hebt en druk bent met op korte termijn overleven, gaat de transitie naar duurzame energie nog wel even duren.’
‘Hollandse’ beschermingswerken
Ook Suriname is een speler op de oliemarkt. Begin dit jaar werd er nog een grote olievondst gedaan voor de kust. Dat is weleens anders geweest: pas in 1965 (tien jaar voor de onafhankelijkheid van Nederland) werd de eerste olievondst gedaan. Daarvoor werd er vooral het mineraal bauxiet gewonnen, en nog eerder werd het land met name gebruikt voor suiker-, hout- en koffieplantages. Als je naar een kaart van de bevolkingsdichtheid in Suriname kijkt, zie je dat het overgrote deel van de mensen in de kustgebieden woont. Nu is dat vooral landbouwgebied, vroeger waren hier de plantages waar tot slaaf gemaakten dwangarbeid verrichtten.
Suriname maakt, net als Nederland, deel uit van een rivierdelta. Zeespiegelstijging en de afvoer van de Amazonerivier vormen daarom een steeds grotere bedreiging. ‘De Nederlanders richtten het land in zoals hier: je ziet daar polders, sluizen en zeedijken,’ zegt Michiel van Kempen, surinamist en bijzonder hoogleraar Nederlands-Caraïbische Letteren aan de Universiteit van Amsterdam.
De Nederlanders hebben destijds steken laten vallen in de inrichting van het gebied.
Deze ‘Hollandse’ beschermingswerken zijn er nog steeds. Toch werken ze niet zo doeltreffend als hier: een aantal sluizen zijn in verval, de straten van Paramaribo staan steeds vaker onder water door hevige regenval en de zeedijk van Nickerie (de graan- en rijstschuur van het land) kalft af. Daarnaast dreigt de natuurlijke barrière tegen de zee – de mangrovebossen – in zijn geheel te verdwijnen, wat de kustgebieden nog kwetsbaarder maakt voor zeespiegelstijging.
Volgens Van Kempen hebben de Nederlanders destijds steken laten vallen in de inrichting van het gebied. ‘Het is onvoorstelbaar dat Nederland zo weinig aan goede civiele infrastructuur heeft nagelaten,’ zegt hij. ‘Er zijn nauwelijks goede bruggen en ze hadden ook de afwatering van Paramaribo veel beter moeten aanpakken, want die heftige regenval was er altijd al. Ook wisten ze halverwege de twintigste eeuw al van het acute klimaatprobleem door de Club van Rome.’
Toch kwam Den Haag rond de jaren zestig niet met een Deltaplan voor Suriname, omdat er in het gebied al decennialang amper wat te halen viel. ‘Suriname was een sluitpost van de staatsbegroting. Als je alles vanuit een economisch standpunt beziet, zoals Nederland in die tijd deed, ga je niet enorm investeren in de bescherming van een stad als Paramaribo. Dit soort projecten zijn gigantisch en peperduur,’ zegt Van Kempen.
Van niets naar nergens
Wel deed Nederland na de Surinaamse onafhankelijkheid van 1975 een duit in het zakje: er werd 3 miljard gulden aan ontwikkelingshulp beschikbaar gesteld zodat Suriname een frisse start kon maken. ‘Dit was ongeëvenaard veel geld. Er werd nadrukkelijk gezegd dat het niet een aflossing van een ereschuld betrof, daar werd destijds nauwelijks over gesproken,’ zegt Van Kempen. Het geld werd ingezet om een nieuwe bauxietindustrie op touw te zetten, maar dat leidde tot niets vanwege grote(re) bauxietvondsten elders op de wereld. ‘Daarom heb je in Suriname nu een overwoekerde voormalige spoorlijn die van niets naar nergens gaat, een herinnering aan dit mislukte project,’ vertelt Van Kempen. ‘Er zijn meerdere pogingen gedaan om het land te industrialiseren, tevergeefs. Vanwege bureaucratie en lamlendigheid wordt Suriname gekenmerkt door een aaneenschakeling van ondernemingen die starten én stranden. Alleen Staatsolie is succesvol groot geworden. Het is een stabiele factor in de Surinaamse economie en zorgt ervoor dat het land zelfvoorzienend is in zijn energievoorziening.’
Extremer weer
In tegenstelling tot Suriname en Indonesië maken Curaçao, Aruba en Sint-Maarten (de CAS-eilanden) en Bonaire, Sint-Eustatius en Saba (de BES-eilanden) nog steeds deel uit van het Koninkrijk, zij het als landen met een eigen parlement (CAS-eilanden) of als bijzondere gemeenten (BES-eilanden). Ooit waren het handelsposten en knooppunten van de Nederlandse slavenhandel. In de twintigste eeuw waren olieraffinaderijen (van Shell) en zoutwinning de belangrijkste inkomstenbronnen. Inmiddels leven de Antilliaanse gemeenschappen vooral van toerisme. Ook zij zijn uiterst kwetsbaar voor de gevolgen van klimaatverandering. ‘De effecten zijn nu al voelbaar. Mensen gaan gebukt onder watertekorten, stortvloeden, hittestress en torenhoge energierekeningen,’ zegt Daphina Misiedjan, juriste aan de Erasmus Universiteit. Misiedjan doet onderzoek naar mensenrechten, milieu en klimaatrechtvaardigheid, onder andere in het Caribisch deel van het Koninkrijk. Hoe urgent de klimaatsituatie ook is, de effecten ervan zijn nauwelijks onderzocht, stelt Misiedjan. Zo is het door Nederland ondertekende Klimaatakkoord van Parijs niet van toepassing op de CAS- en BES-eilanden. ‘Van de eilanden weten we niet precies wat de toekomstige klimaatproblemen zullen zijn. Alleen voor Bonaire is gedegen onderzoek gedaan,’ zegt Misiedjan. ‘Als we over de anderhalve graad opwarming gaan, zal een derde van Bonaire in zee verdwijnen tegen 2080.’ Volgens de juriste hoeft Bonaire niet per se exemplarisch te zijn voor de hele regio. ‘Curaçao is anders gelegen. Daar speelt eerder extremer weer, zoals lange drogere periodes en flash floods – meer regenval in kortere tijd. En op Sint-Maarten wordt veel meer gevreesd voor orkanen die sinds kort over het eiland razen en in intensiteit toenemen.’
Problematische systemen
In hoeverre is Nederland aansprakelijk voor de prangende sociaalecologische vraagstukken in de voormalige koloniën? De kolonisatie stond immers aan de wieg van de problemen rondom ruimtelijke ordening en vervuiling. ‘Nederland valt, als onderdeel van het hele koloniale pakket, deels wat te verwijten,’ zegt Schrikker. ‘Toch blijft aansprakelijkheid lastig. Je kunt het niet terugdraaien en je weet niet hoe het anders zou zijn gegaan, zonder Nederlandse overheersing. Ook zonder Nederland was er globalisering en kapitalisme, en was de olie uit de Indonesische bodem gehaald. Het probleem is groter dan alleen Nederland, maar dat maakt Nederland niet onschuldig,’ zegt de docent koloniale wereldgeschiedenis.
Olivier Hoes is huiverig als het aankomt op verantwoordelijkheid. ‘De huidige kolenuitstoot of het achterblijven van een energietransitie is te ver weg van Nederlands handelen destijds. Indonesië neemt al ruim zeventig jaar zijn eigen beslissingen.’
De onderzoeker watermanagement vindt dat Nederland wel een ereschuld heeft als je kijkt naar de machtsverhoudingen en het menselijk leed. Denk bijvoorbeeld aan het structurele extreme geweld van de Nederlanders tijdens de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog. ‘Dat vraagt eerder om compensatie.’
Daphina Misiedjan pleit voor de erkenning van de problematische systemen die de Nederlanders destijds hebben geïmplementeerd. ‘Dat gaat van waterverdeling tot de ideeën van Hugo de Groot over eigenaarschap en toe-eigening van land.’
‘De problemen zijn gecreëerd door de grote geïndustrialiseerde mogendheden. Daarom zijn wij op zijn minst medeverantwoordelijk.’
Ook in Zuid-Afrika leidde koloniale waterverdeling bijvoorbeeld tot problemen, concludeerde Misiedjan in een van haar onderzoeken. Daar zag je een strijd tussen Britse en Nederlandse wetgevingen, lang na de koloniale overheersing. ‘De Nederlandse wetgeving benaderde water als een gemeengoed dat door de staat werd gemanaged. Dit werd opgevolgd door Britse wetgeving die juist uitging van water als privaat eigendom en daar meteen landrechten aan vastkoppelde,’ zegt Misiedjan. Onder koloniaal bewind werd waterwetgeving alleen gebruikt bij conflicten. Daarom overleefden beide systemen, ook na de onafhankelijkheid van Zuid-Afrika. ‘Het resultaat was dat waterbronnen niet effectief gebruikt werden’, stelt Misiedjan.
Landen als Zuid-Afrika, Suriname en Indonesië kunnen volgens Michiel van Kempen waarschijnlijk niet op excuses rekenen van hun voormalige overheersers voor klimaatgerelateerde problematiek. ‘We zullen ons er altijd op beroepen dat het een mondiaal probleem is. Al zijn de problemen natuurlijk gecreëerd door de grote geïndustrialiseerde mogendheden. Daarom zijn wij op zijn minst medeverantwoordelijk.’
Koopman vermomd als dominee
‘De vraag is nu: hoe kijken we vooruit?’ zegt Schrikker. ‘Je kunt je afvragen of we als Nederland niet een rol te vervullen hebben om de situatie te verbeteren, zonder dat dit voor ons winstgevend hoeft te zijn.’
Nederland is in veel gevallen nauw betrokken, zeker op het gebied van watermanagement, al valt onze aanpak volgens Van Kempen te typeren als zakelijk. ‘Dat is altijd zo geweest, maar het is versterkt onder de laatste twaalf jaar Rutte,’ zegt de bijzonder hoogleraar. Een voorbeeld is het masterplan dat Nederlandse adviesbureaus in 2014 (betaald door de overheid) schreven om Jakarta te helpen met overstromingsbeheer. Volgens Olivier Hoes waren de adviesbureaus goed in het signaleren van de problemen (van bodemdaling en files tot overstromingen en huisvuil), maar werd het plan vooral een financiële kans voor Nederlandse baggeraars.
‘Zonder Nederlanders was Jakarta er misschien niet zo slecht aan toe.’
‘De voornaamste “oplossing” die ze schetsten, was het opspuiten van eilanden in de baai van Jakarta. Dat lost de problemen van de stad niet op. Het was een koopman vermomd als dominee. De enige bedrijven op de wereld die over voldoende baggermaterieel beschikken voor dit soort eilanden zijn namelijk Nederlands.’
Het megaproject staat nog in de kinderschoenen, pas een van de eilanden is gerealiseerd. Alicia Schrikker zegt dat deze ontwikkeling wel iets cynisch heeft. ‘Zonder Nederlanders was Jakarta er misschien niet zo slecht aan toe. Sommige Indonesiërs zullen blij zijn met Nederlandse projectontwikkelaars, maar er zijn ook mensen die liever hebben dat kennis gedeeld wordt zodat Indonesische bedrijven ermee aan de slag kunnen.’
Caribische klimaattop
Dat Nederlandse bemoeienis bij ruimtelijke ordening niet altijd op prijs wordt gesteld, werd pijnlijk duidelijk op Sint-Eustatius. Tijdens de coronapandemie kwam de gehele drinkwatervoorziening op het eiland stil te liggen vanwege een berekeningsfout. De waterpijpen waren aangelegd door een Nederlands bedrijf dat geen rekening had gehouden met de warmte en druk van het eiland. ‘Lokaal was er wel de juiste vakkennis, maar omdat er directe verantwoordelijkheid is vanuit Nederland, worden lokale inzichten vaak genegeerd,’ zegt Daphina Misiedjan. Volgens haar is er een gebrek aan vertrouwen in Antilliaanse autoriteiten, hebben eilandbewoners überhaupt nauwelijks mogelijkheden tot inspraak, houdt Den Haag graag de touwtjes in handen en wordt vaak een Nederlands perspectief opgelegd dat niet resoneert bij de bevolking. ‘In Europees Nederland zijn we vooral bezig met CO2-reductie en elektrische auto’s. Zo’n verhaal hoef je niet op te leggen op de eilanden. Toegang tot energie en water is veel urgenter voor hen, daar zouden we gesprekken over moeten voeren’, zegt Misiedjan.
De sleutel is kennis delen en samenwerken in plaats van betuttelen, negeren of proberen financiële winst te maken.
Dat lijkt sinds kort ook te gebeuren. Op Aruba werd in mei op Arubaans-Nederlands initiatief een Caribische klimaattop georganiseerd, de eerste in zijn soort. Hier was ook minister Rob Jetten (D66) van Klimaat en Energie bij aanwezig. Ze spraken over de uitdagingen van klimaatverandering voor Aruba en de bredere regio. Ook werd er een bilateraal klimaatakkoord gesloten tussen Aruba en Nederland. Met financiële steun van Nederland kan Aruba sneller verduurzamen. Van deze stappen zullen we het moeten hebben. De sleutel is kennisontwikkeling, kennisdeling en samenwerking in plaats van betuttelen, negeren of proberen financiële winst te maken. Een perfect voorbeeld daarvan is het eerdergenoemde Deltares Indonesië. Met name op het gebied van kennisontwikkeling speelt het instituut een belangrijke rol.
In Jakarta werkt een klein team van Deltares, onder wie de Nederlandse Nishchal Sardjoe en de Indonesische Henni Hendarti. Samen zijn ze betrokken bij verschillende initiatieven met verschillende andere actoren om te werken aan de ruimtelijke puzzel van Jakarta. Ook geven ze onafhankelijke adviezen aan lokale overheden.
‘Onze kennis is nodig hier. We kunnen veel van elkaar leren, ook andersom,’ zegt Sardjoe. Hendarti voegt toe: ‘We hebben misschien een andere achtergrond, maar we spreken allebei de taal van de technologie.’
[uit Vrij Nederland, 21 juni 2023]