blog | werkgroep caraïbische letteren

Waarde en waardigheid (5)

door Willem van Lit

Dit is deel 5 van hoofdstuk 2 van Cariben laten we het onmogelijke vragen
De pioniers
Ik weet niet of hij de open brief, die ik hem ooit schreef ooit heeft gelezen, hoewel hij voor iedereen is in te zien. De marineofficier, die mijn commandant was, was jonger dan ik. Niet dat dit echt ter zake doet, maar hij was in het carrièrepikorde-denken een zogenaamd goudhaantje. Hij zou snel doorstoten naar de top. Hij wilde omwille van die drang alleen maar in het gezelschap verkeren van andere veelbelovende karakters, kennelijk uitermate wilskrachtige figuren die zich tooien met sjerpen van succes, hoe dun de stof en waterachtig de kleuren van dergelijke linten van onderscheid dan ook zijn mogen. De vlondertjes waarop de prijzen van succes staan opgesteld, liggen aan de overkant van de brede loopbaanstroom en ze zijn dikwijls uiterst fragiel en wankel, hun ankers maar amper berekend op de vloed en deining. De eigenaren van goudhaaninborsten zijn echter dikwijls forse schotsenstappers; zij lopen met gespreide armen, heel bewust hun evenwicht houdend in snelle treden van schots naar schots over de wiegelende stroming naar de vlonders aan de andere kant. Bij deze passage zetten ze zich regelmatig af tegen schouders en ruggen van anderen die de overtocht iets bedachtzamer trachten te voltooien.

marinierskapel

De Marinierskapel van basis Perera op Curaçao

Ik schreef hem een brief waarbij ik hem eigenlijk waarschuwde voor zijn situatie. Het was echter niet zo dat ik nu verwachtte dat hij naar mij zou luisteren; die illusie had ik niet. Ik wilde via deze open brief voor mezelf duidelijk krijgen dat de luisterrijke epoche van dergelijk extatisch schotsenspringen misschien wel voorbij was. De grootse dagen van onverschrokkenheid als zeekrijgsman zijn achter de rug. Niks blijft nog onopgemerkt. Je kunt je op je schip niet meer achter de horizon verstoppen. De tijd dat de zee voor prijzen en prijsvechters was, is voorgoed voorbij. Voor elk incident dat maar enigszins door het grote oog van de Opmerkzaamheid wordt waargenomen en dat maar twee graden afwijkt van De Grote Koers, richt men tribunalen op. Ze trekken je dan één voor één de pluimen uit het goudhaanpak. Er is geen ruimte meer. De grote ontdekkingstochten zijn uitgevoerd en een marineofficier die nog steeds groots wil worden in de traditie van de kaapvaart, moet heden ten dage over een immens verblindende gestalte in charisma beschikken. Hij moet onverhoeds en ongezien de schotsen betreden en hij moet over een onomstotelijk excuusvermogen beschikken. Mijn commandant wilde zeker elke week wel eens in de plaatselijke krant komen met een heuglijk feit, een goede daad of onverschrokkenheid. Vooral met foto.

Hoewel ik nogal wat aandacht aan hem besteed in dit stukje, speurt geen spier in mij bekommernis voor zijn wedervaren. Het ging niet om hem. Ik wilde begrijpen en doorgronden hoe wij als Europeanen ooit in staat zijn geweest ons in dit deel van de Caribische wereld te vestigen met een dergelijke overweldigende invloed en hier ook nog een samenleving te ontwikkelen die ons in het diepste van ons wezen vreemd was, is en zal blijven. We plantten er een manier van samenleven op slechts enkele eilanden in een overweldigend decor, maar vanuit het ‘moederland’ konden en kunnen we maar een heel vage verbinding ervaren met deze wereld. Sterker nog, we wilden er ons eigenlijk niet hechten en weigeren ons nog steeds ermee te associëren, terwijl we toch met alle vezels van onze oorsprong en wezen vorm en inhoud hebben gegeven aan deze samenleving. Ik probeer te achterhalen vanuit welke gesteldheid, geest, samenstelling van idee, overtuiging, morele code, betrokkenheid of visie we ons deze gebieden hebben toegeëigend, hoe we ze hebben vastgelegd, in kaart gebracht, met naam hebben genoemd, gestempeld en bebouwd? Deze commandant was in mijn ogen een prototype van het pioniersras dat zich ooit heeft toegelegd op deze taak: kordaat, vervuld van een snedige antieke geest en hij wilde niet horen van zaken die zijn wereld in de war konden sturen.

 

6430486045_0d9f09fa5f_z

Feest op Marinierskazerne Suffisant, Curaçao, met een limbo-danseres, 1963

Ikzelf ben een nazaat van diezelfde doortastende karakters. Ze hebben mensen naar de eilanden gevoerd, geprest, gedwongen en ze zijn er zelf ook gaan werken en wonen in de context die ze zelf hebben ontworpen en geëxploiteerd. Dit is eeuwenlang zo gegaan vanuit een kennelijke houding van berekenende onverschilligheid. Ik zeg ‘kennelijk’, want ik weet het niet zeker en daarbij is het niet aan mij neerbuigend te doen over die geschiedenissen. Eén ding is wel zeker: een aanzienlijk deel van hen die we er naartoe brachten en van ons die er uit vrije wil zij aangespoeld, is van elkaar vervreemd. We zijn ook losgeslagen van de oorspronkelijke moraal, motieven, leefwijze en mentale instelling en wel zodanig dat er een weerbarstige kern van vijandigheid is ontwikkeld, waarvan de boosheid ons regelmatig in kwalijke erupties in het verbouwereerde gezicht waait. Wat vroeger buiten de directe waarneming werd uitgevreten, bleef onzichtbaar. Er lijkt aan de andere kant van de lijn iets vreselijk fout te zijn gegaan en dát op een onooglijke oppervlakte van circa 1000 km2, het gezamenlijke oppervlak van zes eilanden, stippen op de horizon, splinters in de oceaan. Niemand aan deze kant van de lijn wilde indertijd weten wat er gebeurde. Het duurde letterlijk eeuwen. Er groeide toen al een wezenlijk woud van ongemak, onbegrip en smadelijk wantrouwen, dat uiteindelijk in een volkomen misverstand ontaardde, gevoed door barrières misplaatste schaamte, apathische schuldbeleving en woekerende narrigheid. Uiteindelijk worden we nu nog bijna voor het tribunaal van het verleden gedaagd, terwijl we ons in het moederland zelfgenoegzaam wentelen in politieke correctheid, hemel en hel bij elkaar schreeuwen over gelijkwaardigheid en te hoop lopen tegen discriminatie. Oh, mijn god en mijn geweten, hoooort mij aan!

 

6430410739_4e49b2843f_n

Marinier Huub van den Eng in de Marinierskazerne Suffisant, Curaçao, 1962

De Caribische eilanden… die zijn er toch maar alleen om er even uit te rusten? Meer niet, toch?

Maar de horizon is nu doorzichtig geworden. Dáár ginds… in ons koninkrijk is het scheef gelopen. De verbijstering. Boeli van Leeuwen schreef erover en dit fragment illustreert op schrijnende wijze hoe het fout is gelopen, hoe de vervreemding met bijna dwaze onthutsing heeft toegeslagen. Het fragment is een vertelling van twee katholieke priesters die elkaar als oude vrienden op Curaçao wederom zijn tegengekomen en die uitkomen bij een wanhopige vrouw die kennelijk bezig is een van haar kinderen om te brengen. Zij proberen haar het kind af te nemen en er ontstaat een schermutseling. “Ze hield het kind nu naast de teil tegen de grond gedrukt. Adam liet haar los en zei zacht en dringend: ‘Dunami e jioe’ (vert. ‘geef mij het kind’). Ze sloeg plotseling dubbel, bleef met haar kin op de rand van de teil liggen en begon spasmodisch te braken. Adam stak zijn hand uit en zei weer zacht gebiedend: ‘Dunami e jioe’. De vrouw kwam op haar knieën overeind, haar kin en hals glinsterend van schuimend braaksel, de tong kwijlend uit de mond en liet het kind los. Adam nam het kind in de kromming van zijn rechterarm en keerde zich om het aan Pater Bodin door te geven. Net toen hij zich had omgedraaid, greep de vrouw naast de teil een keukenmes, sprong overeind en stak het mes met een zoevend geluid tot aan de greep in zijn rug”. Dat was een verhaal van ruim veertig jaar geleden, maar nog… kleuters en kinderen gaan zonder eten naar school… of juist níet, omdat de moeders zich diep schamen over de armoede, hun kind en de omgeving waarin ze dreigen te verstikken. Dit is niet incidenteel. Er zijn nog steeds moeders die aan de uiterste rand van wanhoop leven op het eiland. De horizon is doorzichtig geworden nu door alle moderne middelen van communicatie. Alle informatie wordt in een knip en klik vastgelegd en men kan zien, ervaren, horen en beleven. Maar nog steeds blijven de beelden diffuus. Het dringt niet door.

 

6266116130_bd4036533b_z

Duiken op baaidag, zondag, met korporaals, Curaçao, 1981-1984

We zijn al eeuwenlang verstekelingen in elkaars gezelschap. We leven in elkaars context. We gebruiken hetzelfde idioom. We maken gebruik van elkaars middelen en mogelijkheden, maar zonder dat we dat van elkaar willen weten. Het is nog sterker: we blokkeren elkaar in vertrouwen en bejegening. We reizen met een last waarvan we het fijne niet kennen en niet eens willen kennen: niet de substantie, niet de omvang, de zwaarte of de lichtheid, niet de hanteerbaarheid. Het is alsof we een wezenlijk onderdeel van elkaars verband missen, ja zelfs alsof we niet van elkaars bestaan op de hoogte zijn gesteld.

Waar zijn de pioniers voor dit niemandsland, die nieuwe voortrekkers?

6282944966_3e8e4573f5_z

Groepsfoto van mariniers tijdens oefening bij Westpunt, Curaçao, 1962

 

Wynia heeft het over het raken op het punt van morele inferioriteit, waarin de nakomeling van de dader verkeert en Grunberg verdedigt het recht op onverschilligheid. Dit laatste staat tegenover het gelijk van de eeuwenlang geconserveerde woede van de nakomelingen van de slachtoffers en de kennelijk daarmee samenhangende morele superioriteit van die nakomelingen. Wat is dat dan precies, die morele superioriteit of inferioriteit? Wat behelst het recht op onverschilligheid? Vanuit deze constateringen kom ik uit bij de paradox van de moraliteit. Ik zeg “de” paradox. Er zijn ongetwijfeld meer vormen en benaderingswijzen om vele paradoxen in de moraliteit aan te duiden. Dit hangt ook samen met opvattingen, ideologieën, cultuurstelsels en religies. Ik denk echter dat woede in de vele verschijningsvormen die het kent en die men misschien niet eens meer als woede kan of wil zien, zelf energie kan geven aan de innerlijke conflicten bij de paradox van de moraliteit. Hierdoor ontstaan sociaal antagonisme, inertie en pathetiek, zelfs met sterke collectieve pathologische trekken, die over generaties heen structureel onoplosbaar zijn of lijken. In de Caribische context is deze paradox sterk aanwezig. Juist bij de discussies van wat genoemd wordt de ‘zwarte holocaust’ is dit duidelijk merkbaar. Het lijkt erop dat nergens elders ter wereld de maatschappelijke samenhang zozeer wordt gespleten door de tegenstelling tussen schuld en schaamte. Het gaat hierbij om een complex van factoren en actoren. Aan de ene kant staan de daders, de nakomelingen ervan, degenen die gezien worden als vertegenwoordigers van het stelsel van verovering, exploitatie en uitbuiting, de pioniers, durvers en doeners, die zich nog steeds vrijpostig en zonder scrupules lijken te gedragen. Zij staan tegenover de slachtoffers, de nakomelingen ervan, de oud-geknechten en onderdrukten. De kant van de slachtoffers is veelvuldig beschreven. In ontelbare publicaties zijn de verhalen opgetekend en vanuit velerlei kanten is het slachtofferisme als fenomeen onderkend en gemarkeerd. Men heeft de bijbehorende traumata in hoogte, diepte en laagte ontleed, gekwalificeerd en gekwantificeerd. Bijna alles wat er gebeurt in die samenleving, gebeurt op de golven van bijna verwoestende thymotische dynamiek. Ik heb dat in hoofdstuk een hopelijk duidelijk genoeg aangetoond.

Om een goed beeld te krijgen van de werking van de thymotische dynamiek zoals Sloterdijk dat noemt, is het van belang te kijken naar beide krachtenvelden: die van de dader en van het slachtoffer. Aan de ene kant de daders met het schuldcomplex, aan de andere kant de slachtoffers met het schaamtecomplex. Beide zijn verschijningsvormen uit eenzelfde stam: de thymos. Beide fenomenen zal ik trachten te beschrijven.

(wordt vervolgd)

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter