blog | werkgroep caraïbische letteren

Waarde en waardigheid (4)

door Willem Van Lit

Dit is deel 4 van hoofdstuk 2 van Cariben laten we het onmogelijke vragen.

 

Jammerlijke arrogantie of hoe het niet moet
Vanochtend werd ik wakker uit een droom waarbij ik in een cursus of een debat zat dat over economie ging. Ik voelde me op mijn gemak in de groep, maar ik had niet het kennisniveau van de andere deelnemers, die voor mij vreemden waren. De discussie had een hoog ‘als … dan…’-gehalte. Er werd veel gepraat over vragen als dit of dit niet gebeurd of gezegd was, dán zou dat en dat het gevolg geweest zijn. Er werd veel jargon gebruikt en de gesprekken waren heel specialistisch. De groep discussieerde over de samenhang van de inflatie, de rente, staatsschulden en internationale verhoudingen. Het was een droom, zoals ik zei en in een droom kom je ook wel eens terecht in situaties die passen bij hetgeen je eigenlijk zou willen. Zoals het gewenst is. Deze droom hing samen met mijn speurtocht naar het vinden van een juiste formule, een moment waarin precies zou gezegd worden wat nodig was om de situatie te redden en het juiste te doen. In deze kring van hoog gevormde studenten en leraren zou met de juiste samenstelling van geesten dé formule gevonden kunnen worden.

 

Men vroeg mij hoe ik erover dacht en ik zei dat ik veel van de discussie niet goed kon volgen. Het was nogal academisch. Een aantal dingen was mij wel opgevallen. Ik zei dat ik eigenlijk wel geschokt ben geweest door de kwetsbaarheid van zogenoemde “economische waarden en waarheden”. Dat was door de laatste crisis zo plots duidelijk geworden. En dat niemand dat heeft zien aankomen. Dat banken en andere financiële instellingen zó snel kunnen omvallen, had mij getroffen. Het was een ferme deuk in mijn vertrouwen. Het ontzag voor en de overtuiging over de degelijkheid van de grondvesten van het dagelijkse bestaan werd behoorlijk aangetast. En dat het zo snel kon gaan. In slechts enkele weken of zelfs dagen vervielen de gerespecteerde instituten tot bijna niets meer. Een vriend van mij merkte onlangs nog op: “en wij maar denken dat de besten uit ons midden allemaal bij de banken werken”. Uiteindelijk bleek dat het te maken had met de integriteit van vele bankspecialisten, directeuren, managers, werknemers dus van grote financiële instellingen, of – beter gezegd – het ontbreken van die onkreukbaarheid. Nog anders gezegd, het schaamteloze gerotzooi met het geld van anderen.

 

Waarde en waardigheid?

Ondanks alle diepzinnigheid en geëxalteerdheid van beschouwingen, essayistisch gekeuvel en econostylistische dialogen samen met de boekenkasten vol hooggeleerde onderrichtingen en inleidingen kon de crisis toeslaan op een manier die niemand voor mogelijk had gehouden. Sterker nog; ondanks het grootse palaveren wordt er nog steeds weinig vooruitgang geboekt op het gebied van armoedebestrijding en ecologisch verval.

Over dát ontremd zijn. Er was een jonge vrouw op tv, die in het programma van Pauw en Witteman (P&W) vertelde dat ze was gevraagd door Dirk S (de voormalige bankdirecteur met de voorletters van zijn naam in de combinatie DSB) hem te helpen. Ze zei dat ze met tegenzin – ze gebruikte het woord ‘agressief’ – met hem in gesprek was gegaan, maar dat ze (waarschijnlijk egogestreeld) toch had gedaan wat hij vroeg; jammer, het was te laat geweest om DSB te redden van de ondergang. Nu had ze dan een boek geschreven over de laatste dagen van de bank. Ze had het boek niet vanuit een onafhankelijk standpunt geschreven; ze was bevooroordeeld, zei ze zonder enige schroom. Er was een filmflits van een ontroerde ex-bankbaas die haar boek in ontvangst nam.

 

Punda webcam punda

Webcam Punda, Willemstad

Ze vertelde dat ze zich betrokken voelde bij de klanten van de bank. Ze wist dat S klanten had getild en verlokt tot het afsluiten van veel te dure leningen. Oplichting, zo heet dat. Gaandeweg werd haar verhaal een technisch-economistische verhandeling over de teloorgang van de bank. Het excuseren van S sloop haar verhaal binnen. Er verscheen een sluikse sympathie voor de protagonist van de jammerlijke teloorgang, de opportunist S. ‘Als … dan …’. S schoof steeds verder weg uit de hoek van eindverantwoordelijkheid. Het ‘als …’ kwam steeds verder buiten handelingsbereik van S te liggen. Vooral ‘als die anderen niet dit, dan …’. Dat vertelde ze met een autoriteit (van het schrijven van een boek, jaja) die getuigt van nonchalante argeloosheid, doorspekt met een conceptuele arrogantie. Zij wrikte zich in haar betoog gaandeweg los van het verhaal van haar eenzijdige betrokkenheid met de klanten van S en verliet daarmee de aanvankelijke aangedaanheid over het verlies dat de klanten hadden geleden. Ze beschreef het proces van de ondergang – zei ze – met verbazing, want anders had ze dit boek niet kunnen schrijven. Het trof mij dat zij dit vertelde met stellige hooghartigheid in verbazing gedrenkt, waarbij zij niet in de gaten heeft gehad dat ondergang zo snel en treffend kon plaatsvinden in stelsels die in zichzelf de arrogantie van kennelijke onverwoestbaarheid dragen, kennelijk, ja… en die daarvoor anderen weten te lijmen, erin doen geloven dat alles recht en oprecht is verlopen.

 

De dragers van dit geloof in heilige onkreukbaarheid zijn echter zelf niet in staat deze configuratie in stand te houden ondanks eeuwen kennis, ervaring, kunde, geslepenheid, vaardigheid, degelijkheid, doorwrochtheid, academisch discours en wat dies meer zij. Immers in deze gevallen zijn ze steeds in absurde verbazing overgegeven aan zichzelf. Niets blijft er over, niets dan paniekoverleg, sussende verklaringen, schichtige noodgrepen, zieligheid, uitroepen tot steunfinanciering en verwijten. Er blijft op deze manier ook geen spaan heel van de zakelijke en professionele stelligheid, die met zogenaamd rationele frasen de klant moet dwingen in of overtuigen met solide beweringen. De hoofdfiguren doen niets anders dan stamelen: als het niet zo stuitend onthutsend zou zijn, zou de stunteligheid bijna ontroering wekken. S. en zijn bende horen in het cachot. Niets minder. Dat S. zelf de ondergang van zijn bank veroorzaakt heeft, is duidelijk geworden uit het onderzoek dat de curatoren hebben gedaan naar de oorzaken ervan. Hierin werd onder andere geconstateerd dat “de zorgplicht aan klanten en de naleving van de bankenregels ondergeschikt werden gemaakt aan de commercie” en dat S. onverantwoord is omgegaan met de bank, waarbij er belangen van verschillende ondernemingen, waarvan hijzelf ook directeur was met elkaar waren verweven.

Vulture_001

Waarde en waardigheid?

Van die ‘deskundige’ mevrouw bij P&W blijft ook niet veel over dan een verbouwereerde met een stupide sympathie voor een man die gezinnen soms diep in problemen heeft gebracht en die gemeenschappen (in verschillende dorpen en stadjes in Noord-Holland) half heeft ontwricht, maar die niemand als boef mag aanduiden. Haar nutteloze verbazingpagina’s, waarop haar jarenlange kennelijk professionele reputatie van consulent gevestigd zijn, fladderen ietwat argeloos open en weer dicht. Ze is door P&W gevraagd om haar mogelijke kennis, doorwrochtheid en faam, maar die blijken slechts gebaseerd te zijn op banale onthutsing en een trage omslag van sympathie door vileine verleiding door een ex-bankbaas. Haar verhaal van onvermogen was de perfecte weergave van de ziekte van deze tijd, waarin de verheerlijking van de incompetentie wordt bezongen en waarin men heftig verontwaardigd is dat men niet gevierd wordt als men de eigen verantwoordelijkheid volkomen ontloopt. De mevrouw is langzaam gemeukt op het ijzer van haar eigen schaamteloosheid, en dat heeft ze zelf in een vuistdik relaas weergegeven. Ze bracht werkelijk niks naar voren wat van enig nut had kunnen zijn om de situatie te redden; er was geen formule meer te bedenken, maar er moest wél glorie geoogst worden op gronden van debacle. Ongelooflijk, als je nadenkt over díe schaamteloosheid. Dit speelt dan alleen in Nederland, maar het is een voorbeeld van het complex van hebzucht en hooghartigheid. In de Caribische context is dit één helft van de destructieve verstrengeling die bepalend is voor de verhouding tussen degenen die als daders en slachtoffers worden gezien. Het is een kracht waar ik in hoofdstuk 5 nog nadrukkelijk op terug kom.

 

 

Hier wringt voor mij ook de schoen. Ik ben op zoek naar een formule, een sluitende redenering, taal, woorden om tegenstellingen te overbruggen, inzicht te verlenen en dynamiek te ontwikkelen. Als ik naar het voorgaande kijk, stemt dat niet vrolijk. Het slagen in een ontwikkeling van duurzame sociaaleconomische verhoudingen is minder gebaseerd op kennis, ervaring of vaardigheid. Het succes is eerder te danken aan slechts de wil, de handeling op zich, de dadercultuur. En hierin werkt het geweten ietwat marginaal. Als men gedwongen wordt na te denken over de integere en redelijke werking van sociaaleconomische processen en mechanismen na een crisis (zoals van de afgelopen jaren), dan leidt dat tot gestotter en machteloze armgebaren die iets verraden van smoezelige achterkamertjes waar oplichterpraktijken vanuit een giftig berekenende instelling worden ontwikkeld. Niks verantwoordelijkheid nemen.

Dan is het van belang de dadercultuur naderbij te bekijken omdat die haaks lijkt te staan op het gezonde verstand en het idee over redelijkheid. Ik plaats de dadercultuur in de Atlantisch-Caribische context. Ik wil de aard en het effect kunnen zien van dergelijke instelling en de samenhang met de reeds gecompliceerde tweespalt van pioniers en slachtoffers in dat gebied.

(wordt vervolgd)

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter