Waarde en waardigheid (11)
door Willem van Lit
Dit is deel 11 van hoofdstuk 2 van Cariben laten we het onmogelijke vragen.
De beleving van de ruimte en het uitgestelde leven
Een andere dimensie van het leven op de Caribische eilanden is het idee van het uitgestelde leven. In de weidse ruimte van het overvloedige licht in het Caribische bekken heb ik me dikwijls afgevraagd wat nu de precieze reden of oorzaak is van het extra gevoel van vrijheid, de magnifieke grootsheid van de ruimte waarin je lijkt te bewegen en de bredere beleving van schoonheid in uitbundigheid van kleur en leven waardoor ik steeds werd bevangen door een vliesdunne huid van lichte droefenis.
Het klinkt overdreven en extatisch en tegelijkertijd ervaar ik het als een absoluut en levendig deel van de werkelijkheid. Ook daarover heb ik nogal wat geschreven en ook weer Sloterdijk kwam gedeeltelijk met een bevestiging van een dergelijke beleving. Voor dat intense gevoel van heimwee en ‘uitwee’ (de onrust van het steeds onderweg willen zijn) heb ik nooit een verklaring kunnen vinden. Antilliaanse literatoren zoals Cola Debrot, Tip Marugg en Boeli van Leeuwen schrijven er ook over in hun boeken. En hoe komt het dat het aan ons blijft kleven toen we terug waren in het oude continent. Tegelijk met de vrijheid en ruimte ervoer ik een merkwaardig patroon van oppervlakkigheid, de vrijblijvendheid waarmee mensen in hun onderlinge verhoudingen elkaar bejegenen. Men zweeft als het ware om elkaar heen zonder diepgang; het is alsof men elkaar niet of onvoldoende bereikt. Misschien wil men voortdurend een voorbehoud maken in de onderlinge verhoudingen. Het is een voorbehoud dat samengaat met het levensgevoel waar verschillende Antilliaanse schrijvers ook steeds op terugkomen: het voortdurend uitstel van bestaan, het idee dat de aanwezigheid steeds voorlopig is, een leven met voorbehoud van blijven. Soms had ik het idee dat mensen er steeds op bedacht waren te vertrekken van de eilanden voor het geval er iets verkeerd gaat. Sommigen zeiden zelfs dat men niet voor altijd hier zou blijven hangen; velen waren dikwijls bezig met elders, alsof ze daar dan beter op hun plaats zouden zijn.
“’Het genie is een langdurige geduldbeoefening’. Dit las ik in ‘Bewolkt bestaan’, een roman van Cola Debrot, een Antilliaanse schrijver. Het verhaal gaat over twee broers die na jaren terugkeren op Curaçao om de plantage van hun overleden ouders te verkopen. Een van de broers komt onderweg een oude geliefde tegen. Het was nog in de tijd voor de vliegverbindingen toen alle overtochten nog per schip gemaakt moesten worden. Het citaat is eigenlijk een beetje een vreemde zin. Geduld uitoefenen is een deugd, ‘een schone zaak’; nee, hier is het zelfs een genie. Je stelt voor jezelf steeds uit datgene wat je erg graag zou willen. Tot hoe lang? En… waarom zou je dat doen? In deze roman van Debrot leven de hoofdfiguren ook steeds met de belofte dat het allemaal wel terecht komt en dat ze het ooit nog wel anders zullen beleven. Men stelt het leven voortdurend uit”.
Zo schreef ik het eerder ooit op in een van mijn weekboekafleveringen toen we zelf nog op Curaçao woonden. Het is niet aan te geven waar dit gevoel van ontheemding precies vandaan komt.
Vooral in de eerste eeuwen van de expansie vochten de Europese machten hun oorlogen uit in verre Atlantische gebieden. Ook nadat ze op het eigen continent hun vetes hadden beslecht met verdragen, gingen de gewelddadigheden op de oceanen en in de gebieden overzee gewoon verder. Koningen verleenden hun admiraals kaperbrieven. Zo kregen rooftochten een legitiem karakter. Veel kapiteins hadden zelfs een dergelijke brief niet nodig om gebied en rijkdom te vergaren. De zee was van niemand en dus van iedereen. Alles wat over het grote water bewoog, kon worden genomen, aangerand en eventueel vernietigd. Het recht van de sterkste was dagelijkse praktijk. Er was niemand om toezicht te houden.
Handelaars, veroveraars, ontdekkingsreizigers, pioniers, kapers, smokkelaars, boekaniers en piraten. Zij opereerden allen in het exosferische vlak en de immense ruimte en dat is in het buitengebied, ver weg van de eigen woon- en leefwereld, een gebied dat niet meer herkenbaar is als eigen. In deze immense ruimte is alles geoorloofd; alles is buitengesloten en hier vervaagt het onderscheid tussen wonen en verblijven enerzijds en exploreren en exploiteren, uitbuiten en uitzuigen anderzijds. De daders zijn er verstrooid in de door-God-verlaten ruimte, waar men verstoken blijft van eigen huiselijkheid en geborgenheid. Men is er de losgeslagene, de ontheemde in een grenzeloze extremiteit. Alles wat je vindt, mag je houden; het is van niemand en iedereen. Zelfs mensen. In dergelijke exosferische gedaanten zijn de onderlinge bindingen zeer zwak; men heeft geen affectieve relatie met omgeving, zaken, natuur, mensen of dieren. Er is sprake van verzwakte objectbindingen en sterk verminderde identificatie. Met een dergelijke instelling en perceptie worden risicovol handelen en ontrouw dikwijls beloond. Bij berekenend en egocentrisch optreden komt de nadruk te liggen op speculatief onderhandelen en is samenleven in verbondenheid opzij gezet. Het geheimzinnig gemak waarmee mensen die elkaar ontmoeten in dat grote buiten soms bereid zijn elkaar te bevechten en naar het leven te staan, wordt met deze constatering misschien wel duidelijk. De ander behoort niet tot jouw levensruimte; hij staat vreemd ver van je af en is geen medebewoner. Hij is passant en geen “mededrager van een zintuigelijk-zedelijke klankkast” . De ander is een lukrake voorbijganger, die je toevallig ontmoet in plezierige of onplezierige omstandigheden en ook die omstandigheden zijn niet eigen en niet vertrouwd. De onverschilligen acteren zonder rekening te houden met welke huisregels dan ook. De conventies van het oude continent voldoen hier niet. Men is ervan losgeslagen. Men slaagt er bijna niet in in de nieuwe wereld een eigen intimiteit te hervinden.
Het is niet voor niets dat velen in de periode van expansie de oorlog, zeeroverij en gewone handel als dezelfde activiteit zagen. In de onafzichtelijke waterwoestijn, waar de moraliteit aan de kant was gezet, kon ook de deportatie-industrie (slavenhandel) als globalistische criminaliteit ontstaan en dat hield men gedurende zowat drie-en-een-halve eeuw vol. De oceaan was een zee van gruwelen. Het een immens gebied waar het kaperkapitalisme werd beoefend en waarbij zich een diep wantrouwen kon ontwikkelen voor de maritieme ondernemers. Zij waren de anarchisten bij uitstek.
In het levensgevoel van het voortdurend uitstel van bestaan, bij het idee dat de aanwezigheid steeds voorlopig is en de ontheemding constant aanwezig is, klinken de echo’s na van eeuwen wilde handel, opportunisme en kapermentaliteit. Men vindt het uiterst moeilijk een affectieve houding te ontwikkelen voor de omgeving en de mensen die naast je wonen en leven. Men probeert met uiterste inspanning bevestiging te krijgen, die zonder geborgenheid nooit kan ontstaan. Het is kennelijk heel moeilijk op vertrouwde voet te komen; de intimiteit ontbreekt. En dat is de erfenis van een geestesgesteldheid in onmacht die tot stand komt bij eeuwen wilde handel, wantrouwen en speculatieve bejegening. Het is de zoektocht naar heling in letterlijke zin bijna: men wil zich één kunnen voelen met de omgeving waarin men leeft en woont, het gebied als eigen ervaren en er zich thuis achten. Men zoekt leniging en die is maar niet te vinden. Om dat te kunnen, moet je jezelf en daarna de ander ervan kunnen overtuigen dat hij geen vreemde meer voor je is, dat hij thuis hoort in je eigen wereld en dat je niet van plan bent weg te gaan. Je leeft hier niet voorlopig meer; het is je eigen. En uit zo’n overtuiging moet het onderlinge vertrouwen kunnen groeien. Je moet ervan opaan kunnen dat de ander je niet meer ziet als een middel, een instrument dat hij naar believen kan hanteren. Hij is geen lukrake passant meer die je kan negeren.
(wordt vervolgd)