blog | werkgroep caraïbische letteren

Vrouwen van de rivier

door Carry-Ann Tjong-Ayong  

Zij zijn toch zo verschillend deze waternimfen uit het binnenland. Marronse schonen heten zij in antropologisch jargon of is dit niet de aanduiding die Margareth Mead hen zou geven als zij hen hier zou hebben aangetroffen.

De meesten zijn mollig tot dik te noemen, van dat type donkerbruine gladde stevige zachte molligheid, die je altijd doet verlangen tegen hen aan te kruipen, zoals je dat tot haar overlijden bij je eigen moeder deed. De minderheid is mager, tanig, sterk gespierd, met kaarsrechte rug, die als een knipmes vanuit de heupen buigt in een perfecte hoek met de lange slanke benen. Op het trots geheven hoofd boven de sterke hals prijkt vaak een blinkende teil of een plastic bak met vaatwerk, wasgoed, voedselvoorraad van de kostgrondjes geoogst, soms een mooi bewerkt houten bankje, dat naar de krutu, de vergadering, wordt meegenomen.  

De mode verandert snel onder invloed van de stad. Zag je vroeger voornamelijk vrolijk geruite pangi om de heupen geslagen, tegenwoordig zijn die geappliqueerd met Engelse spreuken of zelfbedachte logo’s en de Real Dutch Java Print, of batikstoffen van Vlisco uit Helmond, die reeds jaren heel Afrika doorgaan, of andere fleurige katoentjes van de Jeruzalem Bazaar hebben hier hun intrede gedaan, evenals de sexy t-shirtjes, die de blote borsten of BH’s reeds lang hebben vervangen. Wat er nog steeds is zijn de kunstig gevlochten kapsels, al worden die soms bedekt met een boerenbonten zakdoek. De baby’s zijn nog bloot met een kleurig touwtje om de heupen, maar worden ook vaker gekleed in Hema-pakjes of andere confectiesetjes, die prachtig fel afsteken bij hun donkere huidjes. Is het chauvinistisch om te beweren dat mijn land de mooiste kinderen voortbrengt? Kijk dan maar naar de foto’s! Ieder jaar komen zij als zusters op mij toegelopen, omhelzen mij vluchtig en roepen daarbij “A du!”, de Saramakkaanse welkomstgroet. “Yu de, no? yu ko aki?” En ik beaam dit op passende wijze: ‘Ja, mi de! Mi ko aki!”  “So !” roepen ze tevreden, dat het goed met mij gaat en ik weer hier ben gekomen.  

Vervolgens kijken ze onderzoekend naar mijn wilde haardos, een van hen haalt een houten kam te voorschijn en voordat ik mij goed en wel gesettled heb, heeft zij mijn haar al passend gevlochten. Ik moet er toch als een Saramakkaanse bij lopen! Of ik warm water wil om mij te wassen, of zij voor mij moeten koken. Dit is de vaste taak van Kakaw, Carmen, mijn “hofdame” die onbetwist deze prioriteit op zich neemt, jaar na jaar en mij met al haar liefde omringd, al kibbelen wij soms flink. Maar dat hoort bij onze onstuimige karakters. Wij zijn dol op elkaar. Als ik in Suriname zou wonen, zou Kakaw bij mij in huis komen en mij verzorgen. En ik haar. Want zij lijdt aan sikkelcelanemie en heeft soms ondragelijke pijnen, die zij meestal verbijt en voor mij verzwijgt. Als ik er naar vraag, of zeg dat ze magerder is geworden, haalt zij haar schouders op, lacht schalks. Dan weet ik dat het weer zo ver is. Vrouwen van de rivier zijn moedig, sterk, vol liefde, werken hard en genieten van het leven. Ik hou van hen.  

cat 180409

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter