blog | werkgroep caraïbische letteren

Vreemdelingen in het paradijs (3)

door Willem van Lit

Zinsbegoocheling

Ik zou de Caribische werkelijkheid wel in één beeld willen vatten, in één zin of gedicht, zoals ik eerder wel heb geschreven. Dat is godsonmogelijk. Veel boeken, waarvan de schrijvers de Cariben als onderwerp hebben, zijn bevangen door de omgeving. Ze vertonen zich in hun inleidingen op z’n minst ietwat hulpeloos bij het guichelspel op de (ei)landen op en rond het Caribisch podium. Fotoboeken over de natuur en cultuur vinden gretig aftrek. En ik hoor hen denken, er moet toch referentie zijn? Het zijn niet uit te spreken evenementen en verschijningen, sluimer en sluipende fascinatie, waarbinnen je de verzoening wel op het spoor komt, maar het nooit helemaal te pakken krijgt. insbegoocheling is bedrog; het is illusie. Je geeft dat echter niet toe.

Wim Rutgers zegt in de inleiding van een bundel met Antilliaanse verhalen die hij heeft samengesteld dat het symbool van het begraven van de navelstreng als verbeelding van de plek waar je geboren bent, veelvuldig voorkomt in de Antilliaanse literatuur. “De plaats waar je navelstreng begraven werd, is de plaats van herkomst en voortdurend verlangen. Wie niet zichzelf een of meerdere generaties geleden van buiten kwam, onderging het migratieproces wel op andere wijze. Ook als iemand bleef, migreerde hij vaak mentaal (…) via het Europees gericht onderwijs en literatuur”[1]. Onrust. Beloften, die voortdurend wisselen van inhoud en vorm. Zelf schreef ik ooit dat het mij nooit zou lukken het unieke wezen van het Caribische gebied te doorgronden, maar daarmee zijn we er niet. Ik verzamel hier begrippen die het kenmerk van bedrog omschrijven. Ik heb het idee dat de verstomming die optreedt bij deze passie deel is van wederzijdse beschaming, de donkere kant van de magie dus. Ik weet dat niet absoluut zeker; daarom moet ik ook zoeken. De lezer merkt al aan mijn aarzeling waar de huiver zit; datgene wat nu juist de verrukking van de aantrekkingskracht bevat, is tegelijkertijd de kern van het beschamende geweld, dat zo dikwijls losbarst. En dat zit precies in de buurt van het element van het niet kúnnen begrijpen; de onmacht van het vinden van betekenis: je weet niet meer waar je navelstreng begraven ligt. Waar je je thuis waant.

Ik schreef over Punda dat het de navel van de wereld is. Grieken vinden dat dat Delphi is. De analogie van de spirituele gedachte is hier duidelijk. Ik schreef over Punda dat er op dit punt van het eiland (Curaçao) veel en velen samenkwamen uit de hele wereld. En “Velen zijn hier losgeknipt van hun oir, lijfelijk of mentaal. (…) In Punda hebben veel wedergeboortes plaatsgevonden. Je kunt wel weer weg van hier, maar het laat je niet meer los. Als je hiervandaan vertrekt met een mogelijk definitieve afscheidsgroet, dan laat je iets achter wat te maken heeft met je allereigenste identiteit. Je wordt onvolledig bij vertrek. Het is mij al ooit overkomen; anders kon ik het niet weten en ook … anders had ik niet zo nodig weer hier naar toe gehoeven (…). En in die zin is Punda het centrum en de navel, als is het maar in een hoekje van je geest, van de geest die het heeft leren kennen”[2]. Dat blijft aan een mens hangen, niet? Maar het zou niet goed zijn als de lezer zoiets alleen van mij zou horen. Ook Gert Oostindie heeft zich afgevraagd hoe het mogelijk is dat Nederland in al zijn veronderstelde koopmansnuchterheid er nooit in is geslaagd zich los te maken van deze Caribische erfenis, die zakelijk gezien veeleer een ergernis is geweest.[3] Hij zegt dat het koloniale systeem van plantages en slaven op deze eilanden altijd meer problemen meebracht dan profijt. Dat is na die tijd nooit anders geweest en het is er nooit beter op geworden: schade, schande, schuld en schulden [4].

In 1996 vertelt Boeli van Leeuwen in onnavolgbaar proza over zijn eiland Curaçao en hoe het eiland grenzen stelt aan zijn schreden, zijn denken en dromen. Ook voor hem is dit Curaçao in zijn oerbevattelijk wezen het centrum van de wereld waarvan hij zegt niet te begrijpen wat de kern ervan uitmaakt. Alles wat hij erover zegt, de verbindingen die hij legt, de afkomst, het bestaan, de redenen, de geschiedenis, de bemoeienissen, de grootsheid, de ellende, de schoonheid, de geuren, de bedreigingen … álles wat erover te vertellen zou zijn, blijft voor een deel verborgen. Zijn betoog zit vol van overgave, gedrevenheid en vonkende beschrijvingen, maar uiteindelijk: “Ik lag met gesloten ogen achterover in de hangmat, in de war, een beetje misselijk, en dacht: Here mijn God, wat ben ik daar allemaal aan het uitkramen? En opeens voelde ik op mijn voorhoofd een kleine, koele hand, die langzaam naar beneden gleed en mijn ogen bedekte”[5].

Zinsbegoocheling, bedrog. Wat is er nog waar en waar zit het dan verstopt?

De pathetische omhelzing in de literatuur

Michiel van Kempen kiest als literatuurcriticus en -wetenschapper een ander perspectief. Hij neemt – en dat is natuurlijk niet vreemd – de letterkunde als uitgangspunt. We kunnen de literatuur natuurlijk voor een deel als spiegel van de cultuur hanteren; de Caribische literatuur uit Suriname en de Antillen kan juist ook een peilstok aanreiken voor het bekijken van de essentie en diepte van de verhoudingen van beschaming en beschuldigingen, de troebele substantie. Van Kempen zegt dat de functie van veel Caribische auteurs in het verleden die van reisleider is geweest [6]. Hij stelt dat de gids er voor de toerist is.

Buitenstaanders kwamen steeds in verschillende omvang en vorm, gewild maar ook ongewild naar het Caribische gebied: de continue migratie. Ikzelf ben ook zo’n nieuwsgierige reiziger, eentje die een aantal jaren mocht doorbrengen in de hallucinant sprankelende Caribische omgeving. En ik ben zelf ook nog steeds op zoek naar die “andere kant van de blinkende medaille” zoals Van Kempen het noemt. Daarvoor heb ik onder andere veelal Antilliaanse maar ook Surinaamse schrijvers me laten vertellen via hun boeken. En dat deden ze voor me ook in het Nederlands. Ik las met gretigheid en altijd nog te weinig. Het is een ontdekkingstocht. Ik heb me laten gidsen. Van Kempen zegt dat de Caribische teksten “impliciet of expliciet (…) gemarkeerd zijn geweest door de dualiteit van gids en gegidste, insider en outsider, kijken en bekekene, hier en daar – vaak polariteit tegen wil en dank. Anders dan in literatuur uit niet-gekolonialiseerde landen is in het bewustzijn van schrijvers en dichters uit voormalige koloniën die afstand bijna altijd aanwezig, als thema of in de wijze van vertellen en focaliseren”. Hij vertelt mij dingen waar ik als allochtoon, maar zelfs de autochtoon (zegt Van Kempen) niet eens bij stilstaan en voorts “De volwassenwording van de Caraïbische literatuur is dan ook vooral geweest het traject van verdrijving van de toerist uit het bewustzijn”. Eigen – vreemd, dat is een van de termen waaruit het spanningsveld bestaat en waar het probleem uit voortkomt. Van Kempen laat dit zien aan de hand van diverse werken van (romans, essays en poëzie) van Caribische auteurs, waarbij de typische verhouding van gids en toerist steeds op een andere manier duidelijk wordt. In de vroege verhalen (17e en 18e eeuw) wordt de veelal Europese lezer bij de hand genomen om onder andere de idylle te leren kennen of om bijvoorbeeld de harde werkelijkheid van het slavenleven uit de doeken te doen. De auteurs willen de lezers meenemen in het exotische leven van de Caribische wereld. Later – hij noemt dan Helman (Suriname) en Debrot (Curaçao) tijdens het interbellum moest de lezer voornamelijk het leven in de kolonie leren kennen, waarbij het Helman erom ging te laten zien hoe liefdeloos het Nederlands kolonialisme was en dat Suriname met enige goede wil een paradijs kon zijn. Bij Debrot was het de droefheid om de onmacht zichzelf thuis te voelen, ontheemd te zijn. Beide auteurs proberen de lezer van buiten naar de werkelijkheid binnen te loodsen zoals Van Kempen het noemt: de lezer de binnenkant van hun wereld te laten ervaren en hem te laten deelnemen aan de onmacht en de droefheid van het wezen aan die binnenkant. Beide schrijvers doen hun gidswerk echter nog vanuit het gezichtsveld van de Europese lezer die het zich – zoals Van Kempen het ook voorstelt – pijprokend in zijn fauteuil opneemt [7].

[Wordt vervolgd, klik hier voor deel 4.]

[1] Wim Rutgers, Tropentaal, pag. 16

[2] Willem van Lit, Atlantisch rendez-vous, pag. 39

[3] Gert Oostindie, Het paradijs overzee, pag. 17

[4] Willem van Lit, Atlantisch rendez-vous, pag. 42.

[5] Boeli van Leeuwen “Gelijk het eiland grenzen stelt” Uit: Boeli van Leeuwen: De ruïne van een kathedraal. Amsterdam, In de Knipscheer 1996, pag. 143 – 152.

[6] Michiel van Kempen, “Welcome to the Caribbean, darling”, pag. 8.

[7] Michiel van Kempen, “Welcome to the Caribbean, darling”, pag. 15 en 16.

Klik hier voor deel 1 en voor deel 2 hier

2 comments to “Vreemdelingen in het paradijs (3)”

  • Beste Willem, zag dat je een aantal foto’s van mij hebt overgenomen (Penha, Debrot)van Facebook You know you’ve lived in Curacao”, maar wel aardig dat je mijn naam erbij vermeld hebt.
    De foto van Debrot is genomen door mijn vader J.C. Bijkerk. Hij schreef in 2000 het boek Doelwit Curacao, over de aanval van Duitse U-boten op de Shell Raffinaderij 1943.
    Met vriendelijke groet,
    Michiel Bijkerk,
    Amsterda.

  • De foto”s zijn geplaatst door de redactie van Caraibisch Uitzicht. De vergissing – waarvoor excuus – komt dus niet voor rekening van de heer Van Lit. Met vriendelijke groet

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter