blog | werkgroep caraïbische letteren

Vreemdelingen in het paradijs (17)

door Willem van Lit

In dit 17e vervolg de kritische kijk van Gert Oostindie op het psychotrauma van de slavernij. Na deze aflevering nog twee om deze reeks van hoofdstuk 4 vol te maken.

“Een militante narratieve strategie”
De historicus Gert Oostindie stelt dat men vraagtekens kan zetten bij het collectieve slaventrauma op de Nederlands Caribische eilanden. Hij benadrukt dat de Atlantische slavenhandel specifieke kenmerken heeft, die deze vorm ook uniek heeft gemaakt. Deze kenmerken betreffen de koppeling van deze handel aan het vroegkapitalisme, dat hierdoor ook experimenteerde met innovatieve vormen van industrialisatie (zoals het bijna fabrieksmatige transport van mensen zelf, maar ook de intensieve vormen van landbouw op plantages). Hierdoor werden in relatief korte tijd grote aantallen mensen verscheept (circa 11 miljoen in 350 jaar). Voorts was een cruciaal kenmerk de verbinding met het racisme: het was raciale slavernij van mensen die inferieur werden geacht[1]. En dit racisme verdween niet plotseling na het afschaffen van de slavernij. Maar dit gegeven is nog geen reden om het over een collectief trauma te hebben. Oostindie gebruikt in dit verband de volgende woorden: men gebruikt “een militante narratieve strategie (…) om deze geschiedenis te verbinden aan de holocaust, die open zenuw van de moderne westerse geschiedenis”[2].De term zwarte holocaust, die door Noord-Amerikanen van Afrikaanse oorsprong is geïntroduceerd, doet geen recht aan de historische werkelijkheid: “het systeem van de Atlantische slavenhandel en slavernij (werd weliswaar) gekenmerkt door gewetenloos cynisme, maar anders dan de holocaust niet was gericht op genocide. Het ging juist om de optimale uitbuiting van gevangen genomen Afrikanen en hun nazaten”[3]. Cynisch, inderdaad, ook als wordt gezegd dat men goed wilde zorgen voor hun gevangenen, maar het is geen massale en op industriële wijze georganiseerde uitroeiing van groepen mensen. Met de verwijzing naar de holocaust eist men op een harde en indringende wijze de aandacht op.

Oostindie zegt ook dat er boeken en publicaties verschijnen die in hun drang het onderwerp naar voren te brengen naast indringende en opvallende illustraties teksten hebben die – naast dat ze het verhaal van slavernij vertellen – ook moraliseren of die stellingen betrekken die niet altijd wetenschappelijk zijn onderbouwd. Hij noemt onder andere Clark Accord en Nina Jurna, Hilde Neus-van der Putten en Patricia Gomes. Deze roep om attentie, maar ook van een andere soort (zoals sommige recente tentoonstellingen of tv-programma’s)[4] heeft de gedachte op gang gebracht van het bestaan van een psychisch trauma bij de nakomelingen van de slaven. Een dergelijk trauma komt “tot uiting in minderwaardigheidsgevoelens, psychische blokkades en ontkenning van het verleden, een zwakke gezinsstructuur, een geringe ondernemingszin en meer zulke factoren (…)”[5]. Ook de ongerichte woedeaanvallen en lethargie als gevolg van beschaming zouden hiervan uiting zijn. Voorts de redenering dat de nawerking van de slavernij tot trauma leidt en dat weer tot matrifocaliteit en vervolgens tot afwijkend (crimineel) gedrag is te simpel. Matrifocaliteit is het fenomeen dat de (jonge) moeders er in het gezin alleen voor staan omdat vaders door hun veelvuldige afwezigheid slechts een marginale bijdrage leveren aan de zorg voor kinderen en de moeders. Een dergelijke sociale mechaniek kan niet uit de slavernij worden verklaard[6].

Oostindie noemt zes factoren of redenen die het moeilijk maken te spreken van een transgenerationeel, eenduidig, collectief en universeel post-slavernij-psychotrauma[7]. Deze redenen zijn:

– Verwijzingen naar het trauma zijn vaak speculatief en niet specifiek: het blijft onduidelijk wie van de nazaten zich waarom en in welke mate, bewust of onbewust slachtoffer voelt.
– Veel beelden van de slavernij zijn gegeneraliseerd en gevormd naar Noord-Amerikaanse ideeën erover, terwijl de slavernij naar aard en impact in de Atlantische zone niet overal hetzelfde was. Men kan dus geen “uniforme nawerking” verwachten.
– Slavernij was niet zomaar onthumaniserend. Er zijn tal van voorbeelden dat afgevoerde Afrikanen en hun nakomelingen tot verzet zijn gekomen en dat ze door allerlei vormen van actief of lijdelijk verzet een aanzienlijk deel van hun cultureel leven, denkbeelden, houding en creativiteit hebben kunnen handhaven en uitbreiden.
– Juist de slaven in het Caribische gebied konden in de loop van de tijd steeds meer vrijheid en bewegingsruimte ontwikkelen waardoor ze weer redelijk in staat waren autonoom en zelfstandig te beschikken over de eigen zaken.
– Uit onderzoek is naar voren gekomen dat een cultureel of collectief trauma sterk samenhangt met het “proces waarin gebeurtenissen uit het verleden al dan niet worden getransformeerd tot een collectief beleefd (cultureel) trauma”. Het al dan niet duidt op de twijfel, namelijk dat niet álle betrokken collectiviteiten hetgeen hun voorouders is overkomen als traumatisch ervaren. De beleving van het trauma is sterk afhankelijk van de manier waarop slachtoffers en hun nazaten er betekenis aan hechten.
– De vraag komt op of de traumata over generaties heen zo gemakkelijk overdraagbaar zijn. Onderzoek bij andere groepen die slachtoffer zijn geweest van sterk onthumaniserende omstandigheden (onder andere bij de holocaust) konden het meestal wel opbrengen hun kinderen en kleinkinderen af te schermen.

Oostindie zegt dat wetenschappelijke verankering voor de bewering van een dergelijk trauma ontbreekt en hij pleit dus voor een serieus en uitgebreid onderzoek. Dit pleidooi lijkt in lijn te zijn met wat Jandi Paula hierover zegt, hoewel de uitgangsstelling hierbij wel anders is. Paula beweert dat er juist wel sprake is van een trauma en voegt andere criteria toe voor een dergelijk onderzoek. (Zijn opvatting hierover is in dit hoofdstuk al aan de orde gekomen).

(wordt vervolgd).

[1] Prof. Dr. G.J. Oostindie, Slavernij, canon en trauma, pag. 5/6

[2] Oostindie, Slaven van het schuldgevoel, witte en zwarte versies van het koloniaal verleden, pag. 20.

[3] Oostindie, Slaven van het schuldgevoel, pag. 20.

[4] Oostindie noemt onder andere tentoonstellingen in het Scheepvaartmuseum, het Tropenmuseum en het Rotterdams Wereldmuseum, waarbij “de in algemene zin evenwichtig gepresenteerde historische informatie wordt ingebed in een meer moraliserend betoog over schuld en verdoezeling. Er is veel aandacht voor wat samenstellers aanmerken als hedendaagse erfenissen, variërend van racisme en traumatisering van de nazaten tot onderontwikkeling van de betrokken landen in het zuiden. Meningen en gevoelens krijgen ruim baan. Voor een wat meer gedistantieerde afweging is minder ruimte”. Oostindie, Slaven van het schuldgevoel, pag. 21.

[5] Oostindie, Slaven van het schuldgevoel, pag. 21.

[6] Oostindie, Slavernij, canon en trauma, pag. 15 en 16.

[7] Oostindie, Slavernij, canon en trauma, pag. 13 en 14.

1 comment to “Vreemdelingen in het paradijs (17)”

  • Dat het thema slavernij teruggebracht wordt tot een traumatische ervaring die aan het slachtoffer lijkt te worden toebedeeld is een vorm van m.i. blinde apartheid die economisch en in hyper zelfvoldaanheid aan een vals superioriteitswaanzin aanleunt als het volgende in overweging wordt genomen; kreëer nieuwe slavenkinderen waar je niet voor hoeft te zorgen en omdat jij mij toebehoort behoort datgene dat uit jouw voortvloeit ook mij toe. Die mentaliteit wordt heden ten dage dus uitgelegd als een trauma van de slaaf? Of begrijp ik dit verkeerd?

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter