Verschil tussen arm en rijk bestudeerd
Ontwikkelingssamenwerking kan beter
door Jeroen Heuvel
Het Koninklijk Instituut voor de Tropen in Amsterdam is naast museum ook uitgever. Vandaag twee boeken uit de vele publicaties nader beschouwd: Kapitalisme, kolonisatie en cultuur en Berichten over armoede.
Waarom zijn zoveel landen arm en andere rijk? Dit grote probleem van mondiale scheefgroei is niet van vandaag of gisteren. Het heeft een historische oorsprong in een ver verleden. Het is een deel van de globalisering, die volgens veel historici rond het jaar 1500 van onze jaartelling is begonnen. Arme en rijke landen in historisch perspectief is daarom de ondertitel van het boek Kapitalisme, kolonisatie en cultuur. Dit boek is bedoeld om ons bewust te maken van een aantal oorzaken van het uiteengroeien van arm en rijk. Dat kan ons helpen de situatie in afzonderlijke ontwikkelingslanden beter te begrijpen en om de huidige politieke verhoudingen op wereldschaal in onderlinge samenhang te zien.
Het aantal armen van onze wereld bedraagt ongeveer de helft van de totale wereldbevolking en de armen leven verspreid over tientallen staten, vooral in Zuid-Amerika, Afrika en Azië. De definities van armoede mogen verschillen maar het staat vast dat het verschil tussen arm en rijk aldoor groter wordt.
Auteur Dick Kooiman geeft in de inleiding van dit boek van 290 bladzijden te kennen dat volgens de World Development Indicators 2004 van de Wereldbank een op de vijf inwoners van de ontwikkelingslanden in extreme armoede leeft, dat staat voor minder dan 1 U$ per dag te besteden. In China en India is er weliswaar sprake van een economische expansie, maar in veel Afrikaanse landen en in Centraal-Azië is de armoede toegenomen> Het aantal Afrikanen dat met één dollar per dag moet rond zien te komen is tussen 1980 en2000 gestegen van 42 procent naar 47 procent. Dat is de achtergrond van de hedendaagse migratieproblematiek. Als ontwikkelingslanden geen producten kunnen uitvoeren, exporteren ze mensen.
De recente economische crisis zal de toch al kwetsbare ontwikkelingslanden harder treffen dan de westerse industrielanden. De wereldvoedselproductie zal achterblijven bij de toenemende vraag. Vruchtbaar bouwland wordt ingezet voor de productie van biobrandstoffen als vervangende energiebron, terwijl klimaatveranderingen de oogsten bedreigen. Het milleniumdoel om de wereldarmoede in 2015 gehalveerd te hebben, verdwijnt steeds verder uit beeld.
Hoe we armoede ook definiëren, er is onmiskenbaar sprake van een enorm mondiaal probleem. Waar komt dat schrijnende contrast tussen rijke en arme landen vandaan? Er zijn in de loop der tijden uiteenlopende antwoorden op deze vraag gegeven. Aan de ene kant ligt het allemaal aan de voormalige kolonisator, volgens het andere uiterste ligt het vooral aan de voormalige koloniën zelf.
In dit boek komen voor elke regio steeds enkele onderwerpen aan de orde, waaraan de ontwikkelingsgang van Europa en andere werelddelen kan worden geïllustreerd, zoals de plantage-economie in Zuid-Amerika, slavenhandel in Afrika. specerijenhandel in Azië en de confrontatie met de islam in het Midden-Oosten.Er zijn volgens Kooiman drie gangbare benaderingen van het probleem van de mondiale scheefgroei. Ten eerste is er de wereld-systeemtheorie. Die komt er op neer dat het kapitalisme als Europese uitvinding zich over de wereld uitbreidde en de niet-westerse landen heeft uitgebuit en onderontwikkeld: The West dominated the Rest. Vervolgens is er de opvatting dat cultuur het verschil maakt tussen arm en rijk. Europa heft zijn succes geheel aan zichzelf te danken omdat het over een cultuur beschikt die gunstig is voor economische vernieuwing. The spectacular rise of the West. De laatste benadering is van John Hobson en Andre Gunder Frank. Zij bestrijden het eurocentrisme en wijzen op de belangrijke bijdragen van Oost-Azië en het Midden-Oosten aan de westerse beschaving en rijkdom. Volgens hen lag het centrum van de wereldeconomie tot het jaar 1800 in Oost-Azië en is dat centrum slechts tijdelijk verschoven naar Europa. Het Westen heeft zich niet door eigen kracht ontwikkeld en beschikt zeker niet over een superieure wetenschap of ondernemingsgeest. Er was volgens hen no rise of the West, but a decline of the East. In het eerste hoofdstuk worden armoede en rijkdom vanuit de drie visies beschouwd en wijst Kooiman op hun tekortkomingen en eenzijdigheden. De andere dertien hoofdstukken gaan over:
– de Europese middeleeuwen als voedingsbodem voor expansie;- de ondergang van de vroeg-Amerikaanse beschavingen; Afrika en zijn slavernijverleden;
– zilverhandel in Zuid-Azië;
– kaste en kapitalisme in India;
– industrialisatie en de ondermijning van het handwerk;
– inheemse landbouw naar koloniaal model;
– China, vernuft en ijver als drijvende kracht;
– de uitzonderlijke ontwikkelingsgang van Japan;
– bloei en verval van het Islamitisch Midden-Oosten en Europa;- nationale bevrijdingsbewegingen en Mahatma Gandhi;
– de communistische revolutie en Mao Zedong
– Aziatische tijgers op het wereldtoneel.
De geschiedenis van de wereld noemt Kooiman hoogst relevant voor onze eigen tijd: ‘Als wij gaan beseffen dat wij niet alleen objecten zijn van de geschiedenis maar ook handelende subjecten met een eigen verantwoordelijkheid, dwingt ons dat tot het innemen van standpunten en maken van keuzes.’
Economische macht
De meeste oorzaken van de mondiale scheefgroei zijn een gevolg van het uitoefenen van politieke en economische macht. De ontvolking van Amerika door westerse infectieziekten was geen politieke opzet, maar de veroveraars toonden geen respect voor de inheemse bevolking. dat geldt ook voor de mensonterende slavenhandel in Afrika.
Er is niet alleen een groot verschil tussen rijke landen en arme landen. Er is ook sprake van scheefgroei binnen die landen zelf, grote delen van Engeland, de trotse wereldleider van weleer, zijn verpauperd. Ook binnen de meest succesvolle ontwikkelingslanden groeien arm en rijk steeds verder uit elkaar.
In Brazilië is de situatie ondanks de economische voorspoed niet veel beter. Brazilië heeft misschien wel de sterkste economie van de regio, maar de interne tegenstellingen zijn er ook het grootst. De 10 procent van de rijkste mensen beschikken over 75 procent van het bruto nationaal product en verdienen 14 keer meer dan het gemiddelde inkomen. Zij wonen vooral in Sao Paolo en Rio de Janeiro. Hier laat de elite prachtige accommodaties bouwen om te kunnen wonen, werken, winkelen en ontspannen. Armen uit het binnenland trekken naar deze regio en aan de rand van de steden liggen de beruchte favelas, de getto’s van de kansarmen en gemarginaliseerden. Ongeveer 60 procent van de bevolking leeft buiten de formele economie.
Een ander zorgelijk bijverschijnsel van de opmars van sommige ontwikkelingslanden is de ernstige verontreiniging van het natuurlijk milieu. China is de grootste producent en gebruiker van steenkool en kunstmest en de op een na grootste van chemische bestrijdingsmiddelen. De gevolgen lijken rampzalig. Men heeft berekend dat als China voor zijn inwoners een westerse levensstandaard weet te realiseren, het wereldverbruik aan grondstoffen zal verdubbelen evenals de nadelige effecten op het milieu. Als India, Brazilië en andere ontwikkelingslanden ook in die opzet slagen, kan het succes van deze landen een ramp betekenen voor de wereld. Iets dergelijks geldt ook voor de energievoorziening. Met hun economische groei dragen China en India samen 45 procent bij aan de toename van de energiebehoefte tot 2030. Dat betekent dat zonder wijziging van beleid de vraag naar energie in 2030 met 50 procent zal zijn gestegen. Met de bestaande technologie komt dat voor de periode tot 2030 neer op een stijging van de uitstoot van het broeikasgas kooldioxide met 57 procent.
Dr. Dick Kooiman heeft geschiedenis en niet-westerse sociologie gestudeerd aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Daar was hij tot 2007 verbonden aan de afdeling Sociale en Culturele Antropologie. Hij promoveerde in 1978 (Leiden) op de Bombay labour movement. Hij heeft eerder onder andere Communalism and Indian Princely States gepubliceerd. De laatste twee zinnen uit zijn boek: ‘Soms zijn wij te snel geneigd te denken dat we in een historisch beslissende tijdsfase leven. Maar nu is daar alle reden voor.’
Berichten over armoede
Het andere boek heeft als ondertitel: Een journalistieke kijk op ontwikkelingssamenwerking en is geschreven door Marc Broere. Hij is hoofdredacteur van lokaalmondiaal (www.lokaalmondiaal.net) en volgt de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking op de voet. Eerdere boeken van zijn hand zijn Afrika voetbalt!; Idi Amin, Het zout van Afrika en De bewogen beweging: Een halve eeuw mondiale solidariteit.
Dit boek maakt onderdeel uit van 1komma4miljard, een gezamenlijke debattenreeks van Icco en lokaalmondiaal over de toekomst van de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking, www.1komma4miljard.nl.
Ontwikkelingssamenwerking is een onderwerp waar iedereen wel een mening over heeft. De meningen zijn niet altijd positief. Vanuit de politiek, de media en de samenleving komt er steeds meer kritiek op de effectiviteit van de werkwijze van de hulporganisaties.
In het boek Dead Aid van de jonge Zambiaanse econome Dambisa Moyo, roept de auteur westerse landen op om alle ontwikkelingshulp aan Afrika te stoppen. Ontwikkelingshulp is volgens haar de belangrijkste oorzaak van de armoede op haar continent. Dat soort hulp zorgt ervoor dat corrupte leiders aan de macht blijven en creëert een vicieuze cirkel van uitblijvende groei en achterblijvende buitenlandse investeringen.Hulp maakt Afrikaanse leiders lui en onverantwoordelijk voor hun volk.
Nederland heeft op het gebied van ontwikkelingssamenwerking een goede reputatie opgebouwd, als Broere. Maar de laatste jaren zijn de voorwaarden voor effectieve armoedebestrijding steeds verder onder druk komen te staan. Ontwikkelingsorganisaties zijn gedwongen om met elkaar te concurreren en schetsen een irreëel beeld van hun werk en reislustige Nederlandse burgers zetten hun eigen projecten op en maken daarbij pijnlijke gebeurtenissen.
Toen de internationale ontwikkelingshulp begin jaren zestig echt op gang was gekomen, was deze onderdeel van een uitgebreid pakket. Professor Jan Tinbergen, de Nederlandse econoom en Nobelprijswinnaar, lanceerde op verzoek van de Verenigde Naties een omvangrijk plan waarmee ontwikkelingslanden op eigen benen moesten komen te staan. Om het proces van economische verzelfstandiging te bevorderen zouden rijke landen zo lang als het nodig was 0,7 procent van hun bruto nationaal product uittrekken voor ontwikkelingshulp. Hulp was in dit plan een duwtje in de rug: handel was het belangrijkste. Met de komst van de Millenniumdoelen en de toenemende concurrentie tussen ontwikkelingsorganisaties lijkt ontwikkelingshulp te zijn gepromoveerd tot het belangrijkste. De Millenniumdoelen zijn de neerslag van diverse conferenties van de Verenigde Naties. De uitkomsten werden tijdens de Millenniumtop van 2000 aangenomen door 189 staatshoofden en regeringsleiders. De acht Millenniumdoelen beogen een halvering van het aantal mensen dat in extreme armoede leeft, toegang tot basisonderwijs voor alle jongens en meisjes, gelijke rechten voor mannen en vrouwen, het met twee-derde terugdringen van het sterftecijfer van kinderen jonger dan vijf jaar,het uitbannen van ziektes als aids en malaria, een vermindering van driekwart van de gevallen van moedersterfte, een beter milieu en leefomgeving in ontwikkelingslanden en het ontwikkelen van een wereldwijde samenwerking voor ontwikkeling. Deze mooie voornemens moeten allemaal in 2015 gerealiseerd zijn.
Ontwikkelingssamenwerking is een gevecht tussen bottom-uppers en top-downers; tussen degenen die de wensen van de lokale bevolking serieus nemen en degenen die menen vanuit het Westen menen te kunnen bepalen hoe de mensen in die ontwikkelingslanden moeten ontwikkelen. Broere heeft veel ontwikkelingswerkers ontmoet, van zelfverklaarde ‘halve godheden’ tot ontnuchterde ploeteraars die openhartig vertelden over de dilemma’s van hun vak.
Dorpshoofd
De schrijfstijl van Broere is vlot en betrokken. Als voorbeeld volgt een fragment uit het artikel met de titel ‘Terug naar het front’:
‘Als journalist heb je zo je favoriete bronnen.(…) Als je echt eens diep wilt doorpraten over de dagelijkse praktijk van armoedebestrijding, dan is Willem Zevenbergen dé man. Zevenbergen is directeur geweest van SNV en directeur Afrika van het ministerie van Buitenlandse Zaken, en hij heeft als consultant honderden projecten begeleid en geëvalueerd.
Halverwege de jaren vijftig van de vorige eeuw vertrok Zevenbergen als piepjonge bestuursambtenaar naar Nieuw-Guinea. Als pionier, want ontwikkelingssamenwerking stond nog in de kinderschoenen, begon hij met het ontwikkelen van projecten voor de lokale bevolking. Hij introduceerde visvijvers en klapperaanplant, en begon met de bouw van een school in een afgelegen dorp. Terwijl de bouw al aan de gang was, werd Zevenbergen uitgenodigd bij het dorpshoofd. ‘Ik zat de hele avond en nacht met de oude man rondom het vuurtje in zijn boomhuis,’ blikt hij terug. ‘Het dorpshoofd bleek een probleem met de school te hebben. Hij vroeg: ‘Als dat schooltje klaar is, komt er dan een onderwijzer van de zending?’ Ik knikte, waarop hij vervolgde: ‘Deze onderwijzer zal met de kinderen gaan praten over Jezus. Als onze kinderen later doodgaan, komen ze op een plek waar wij niet zijn omdat wij deze Jezus niet kennen. Daarom wil ik niet dat de school er komt.’
Daar stond Zevenbergen dan als 22-jarige bestuursambtenaar. Gelukkig reikte het dorpshoofd zelf de oplossing aan. ‘Als ik hem kon garanderen dat kinderen die in Jezus geloofden op dezelfde plaats terecht zouden komen als hij en zijn generatiegenoten, dan had hij geen problemen met de school. Ik vroeg om een time-out en heb een paar dagen nagedacht. Toen ben ik teruggegaan en heb ik gezegd dat ik hem dat niet kon garanderen. Maar ik vertelde erbij dat zoals ik Jezus kende hij alle mensen die goed leefden na hun dood op dezelfde bestemming liet komen. Nu wilde hij een time-out. Na een paar dagen kregen we toestemming om de school af te bouwen.’
Voor Zevenbergen was de ontmoeting met het dorpshoofd bepalend voor de rest van zijn loopbaan als ontwikkelingswerker. ‘Ik heb veel geleerd van die man. Je moet niet als goedbedoelende wijsneus dingen willen beginnen, maar altijd overleggen met de lokale bevolking, altijd rekening houden met mogelijke gevolgen. Ga alleen met projecten aan de slag waarvan je weet dat mensen er zelf ook achter staan en er op korte termijn voordeel aan ontlenen, en neem er de tijd voor.’
Nog steeds is dit volgens Zevenbergen het cruciale punt waar alles binnen ontwikkelingssamenwerking om draait. In elk geval onder diegenen die armoedebestrijding centraal stellen. Ontwikkelingsorganisaties mogen dan een taal gebruiken waarin iedere vorm van paternalisme of bedilzucht is uitgewist, een taal die politiek correct klinkt met termen als dialoog, gelijkwaardigheid en ownership. Maar de praktijk is volgens Zevenbergen meestal anders. ‘Ontwikkelingssamenwerking is tot op de dag van vandaag een gevecht tussen bottom-uppers en top-downers; tussen degenen die de wensen van de lokale bevolking serieus nemen en degenen die vanuit híér menen te kunnen bepalen hoe de mensen zich dáár moeten ontwikkelen.’
Over de krachtsverhoudingen tussen beide groepen maakt hij zich weinig illusies. ‘Vanaf het moment dat ontwikkelingssamenwerking is ontstaan, zijn de top-downers in de meerderheid geweest, zeker op het gebied van samenwerking tussen overheden. Bij particuliere ontwikkelingsorganisaties zijn bottom-uppers sterker vertegenwoordigd.’
Beide boeken zijn verschenen bij KIT Publishers.
dat is echt zielig ik ben een meisje van 14 en gelukkig kunnen wij een normaal leven hebben.