blog | werkgroep caraïbische letteren

Vergunningen en misbruik – Leren van geschiedenis 8

door Hilde Neus

Momenteel speelt de kwestie van visvergunningen, waarbij in Guyana is toegezegd dat 150 vissers van ons buurland toestemming zullen krijgen om in Surinaamse wateren te mogen vissen. Alles wat in territoriale wateren voor de kust van een land zit, is tevens het bezit van die natie. Dat geldt voor olie, en ook voor vis. Natuurlijk zijn er voorwaarden, want iedereen wil een deel van de vangst. Daar moet je dan goed over onderhandelen. 

P.J. Benoit (1839) in: Reis door Suriname. Links de winkel van een vettewariër, rechts die van een kleermaker, ‘sneri’.

Vergunningen doorspelen

Vergunningen worden niet zomaar afgegeven. Ze zijn in het leven geroepen om onderlinge concurrentie in te perken. Als er te veel vissers zijn, halen ze de vangst bij elkaar weg en is de opbrengst per boot minder. Om bij etenswaren te blijven zou je kunnen zeggen dat vele varkens de spoeling dun maken. Maar de vergunningen zijn er ook voor de overheid om controle uit te kunnen oefenen. Daarom staan er voorwaarden en bepalingen in de overeenkomst. Wat mag de visser wel, en wat mag hij niet. Van het aantal voorwaarden op de visvergunning zijn er drie gebonden aan Suriname: een uittreksel van het bevolkingsregister, een certificaat van deugdelijkheid van de Maritieme Autoriteiten Suriname, en een verklaring van de Dienst der Belastingen. Dat wordt dus moeilijk voor die Guyanezen. Tenzij een Surinamer de vergunning aanvraagt en doorverhuurd aan iemand van over de grens.

Vergunningen vroeger

In het plakkaatboek voor West-Indië zijn wetten, ordonnanties en regels opgenomen. Waaronder een aantal die te maken hadden met de verkoop van producten die de levensmiddelentoevoer aan de bevolking garanderen, en dus erg belangrijk voor de samenleving zijn. Dat gold zeker voor etenswaren en voedsel die konden bederven en werden aangeleverd door broodbakkers, slagers en vettewariërs. Dit laatste is een oud woord voor kleine handelaars die onder meer vette goederen zoals olie of kaarsen verkochten. Het was logisch dat er strenge controle op deze producten werd uitgevoerd, want die moesten vers zijn. Bedorven waar zou grote medische problemen kunnen veroorzaken, denk maar aan voedselvergiftiging. De bepalingen voor broodbakkers, slagers en vettewariërs werden regelmatig bijgesteld en herhaald, wat betekent dat ze nogal eens werden overtreden. Het Hof gaf de vergunningen uit en om er een te krijgen diende men een goede administratie bij te houden en te overleggen aan de secretarij. Dit om smokkel ‘in de rivieren’ te voorkomen. Winkeliers die betrapt werden op het niet hebben van een vergunning, werden gezien als smokkelaars. Hun hele bedoening kon verbeurd worden verklaard. Elk jaar moest de handelaar zich registreren en zo had het gouvernement zicht op het aantal verkopers, en ook hoeveel omzet die maakten. Daar werd dan evenredige belasting over betaald. Het doorsluizen van vergunningen werd zo bemoeilijkt. Aan de vergunning waren kosten verbonden die vooraf betaald moesten worden. Daar werd wel eens een uitzondering op gemaakt als de aanvrager niet goed bij kas zat, die mocht de kosten dan later betalen. Bij de vergunning was een kopie met instructies. Verder werd er gevraagd of er een ‘kentekening’ zoals een uithangbord aan het pand kon worden gehangen ‘waarop ham of iets dergelijks van vette waren geschilderd is.’ Dit zien we op de afbeelding van Benoit.

Verkoop aan slaven

Slaven mochten als tussenverkopers fungeren, bijvoorbeeld als straatventer, maar dan wel met een toestemmingsbriefje van hun meester, zoals het Hof bepaalde in september 1751. De verkoop aan slaven was aan beperkingen onderhevig. Wel mochten de vettewariërs kleinigheden leveren zoals paantjes, pijpen, tabak, bakkeljauw of makreel. Daarnaast enkele Hollandse of Engelse eetwaren. In ieder geval was handel in geweren, kruid, lood of vuurstenen aan slaven streng verboden. Ook stond er een strenge straf op de aankoop van gestolen goederen. Alcoholische dranken vormden vaak een probleem omdat te veel consumptie daarvan tot grote overlast kon leiden. Daarom mocht de Raad Fiscaal te allen tijden binnenvallen om te controleren of de winkelier niet te veel flessen bier, wijn of rum in voorraad had. Het was verboden in de winkel (kaart) te ‘spelen’ of te dobbelen. Er zou streng gestraft worden, ten voorbeeld van anderen.

Het Hof bepaalde dat vettewariërs geen winkel mochten vestigen aan de Waterkant ‘of in enige straten of stegen daaruit komende’. Blijkbaar wilde men de buurt netjes houden. Een aantal van deze regels zou de huidige overheid over kunnen nemen, om misbruik van vergunningen te voorkomen.   

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter