blog | werkgroep caraïbische letteren

Verdraagzaamheid, een programma voor vrijheid (1)

door Willem van Lit

Dit is deel 1 van het 6e hoofdstuk van het boek dat begin 2013 verschijnt onder de titel Cariben, laten we het onmogelijke vragen. Het is de voorzetting van de serie op deze blogspot voor de Werkgroep Caraïbische Letteren.

“Wie streeft naar het waarlijk goede, kan zich niet afwenden van het ongeluk van anderen. Bovendien zal een samenleving waarin waarheid en vrijheid niet worden gekend, op een ge­geven moment ophouden te bestaan”.

De gloeiende kwestie

Jeroen Heuvel

Het citaat hierboven kan u vinden in het boek over de adel van de geest van Rob Riemen[1]. Bijna schreef ik er gedachteloos bij: “Geldt dat ook voor mij”? Riemen heeft deze uitspraak geleend van de filosoof Spinoza. De uitspraak voert me terug naar de vraag die Jeroen Heuvel van het Antilliaans Dagblad mij stelde toen ik mijn eerste boek over de Caribische eilanden had geschreven. Hij vroeg me naar mijn motief voor het schrijven van dat boek. Het was de eerste keer dat iemand mij dat zo vroeg: ietwat frontaal en direct. Ik kwam op dat moment niet ver­der dan te zeggen dat ik verschillende jaren van mijn (werkend) leven op Curaçao had door­gebracht en dat ik in het Caribische gebied had rondgereisd. Ik kon zo snel geen uitdrukking geven aan hetgeen mij had geboeid en wat mijn motief was.

 Op een ander moment zei iemand tegen me: “dan kom je toch gewoon terug naar Curaçao en dan ga je ons precies met dit verder helpen”. Ik had toen met een aantal andere mensen een plan ontworpen voor de opvang en coaching van (criminele) jongeren (die hun straf hebben uitgezeten). De meesten die ik er­over sprak, waren enthousiast. Anderen waren sceptisch. Zoals te verwachten. Het krioelt van plannen en voornemens, die meestal al in de initiatieffase platgeslagen worden. Ik stond een aantal weken vóór mijn vertrek van het eiland. “Dan kom je toch gewoon te­rug…”. Ja. Dat wordt niet gemakkelijk. Er waren meer van die momenten. Een andere Cura­çaoënaar zei terloops: “we gaan je missen hier”.

Voorts en tenslotte. Ik heb aan de wieg gestaan van een initiatief en project op ecologisch gebied. Daarvoor had ik samen met een collega een aantal mensen uit verschillende bedrijven bij elkaar gebracht om een discussieplatform op het gebied van milieu en duurzaamheid te starten. Dit platform heeft gaandeweg een permanent karakter gekregen. In de eerste fase heb ik zelf min of meer als voorzitter gefungeerd. Ik nam ook hier met moeite afscheid.

Er is zo immens veel te doen.

Je weet nooit écht of je waarlijk het goede doet. Je hebt nooit écht weet van het ongeluk van anderen. Je hebt een vermoeden. Wat je wel kan zien, is dat er in veel situaties op Caribische eilanden gemeenschappen bestaan of hebben bestaan waar tot voor kort geen waarheid of vrijheid kon bestaan. Een samenleving gaat niet snel te gronde, maar kan behoorlijk vernield worden. Elke keer weer draaide ik rond dat punt van onbehagen. Ik draaide méé rond dat punt en nog… ik doe het nog steeds. In feite gaat het in dit boek ook weer hier om: het punt van waarheid en vrijheid. Niemand weet exact de coördinaten van die locatie. Niemand weet exact de weg er naar toe omdat ook niemand echt het ongeluk van iedereen weet te peilen of het zelfs niet eens wil. De vraag is zelfs wie in staat is de aanwijzingen te begrijpen van de be­doelingen: te goeder of te kwader trouw. Het enige is dat je er zelf ooit door anderen aan herin­nerd bent, meestal terloops of in het midden van een gesprek. Toch begon voor mij hier wel het verhaal.

Toen ik na jaren terugkeerde naar het Caribische gebied, zaten in het vliegtuig dat ons bracht twee Antilliaanse jongemannen. De vliegreis duurt negen uur en het lukt mij niet zo’n lange tijd achter elkaar bijna roerloos in de stoel te hangen. Ik stond regelmatig op en liep dan wat heen en weer. Ik kreeg contact met anderen om ons heen. De twee mannen achter ons leken elkaar goed te kennen. Ze praatten op een wat merkwaardig ingehouden manier met elkaar, waarbij ze dikwijls moesten lachen. Ik kon hun gesprekken niet volgen. Ze smoezelden, teruggetrokken maar opgewekt. Op een bepaald moment gedurende de lange vlucht kwam ik weer uit mijn stoel overeind en ik keek – meer toevallig dan bewust – in hun richting. Onze blikken kruisten. Ik knikte vriendelijk, een opgewekte begroeting om­dat ik hen toch ook even onderbrak in een levendig gesprek. Hun stemming verdraaide abrupt. Een van de twee snauwde me iets toe. Bits! Ik kon niet verstaan wat hij riep. Hun blikken verstarden in een flits van open en lachend naar strak en dreigend. Ik schrok van de acute wis­seling. Een dergelijke plotselinge omslag van humeur, waar onverholen agressiviteit en vijan­digheid vandaan vonkte, had ik nog niet veel meegemaakt. Verward door ruwe stugheid. Ik besefte terstond dat het zoeken naar contact niet vrijblijvend kon zijn. Niet zomaar, niet spontaan. Dan komt het gevoel ‘hoede’ snel in je op, vergezeld van zwijgen. Het is een verzet dat vanzelf ontstaat en dat onwrikbaar dreigt te worden. Onverklaarbaar. Verdrietig. Niet te verstaan. Ik vroeg me af of ik naïef was in mijn poging onbevangen en spontaan te willen zijn. Het zit dwars, want deze ervaring dringt op stroom van het gevoel en wringt ertussen met het idee dat je jezelf als dom en onhandig ervaart, oerstom zelfs. Toen ik het vliegtuig verliet, was het alweer verdrongen. Door ontroering. Die kwam op dat moment in me op, rustig, laag en traag, sereen bijna. Omdat ik terug was: de klamme warmte, de geuren, het licht met de spattende kleuren. Ik herkende de fascinatie. Maar ik wás gewaarschuwd.

 Woede en uitbundigheid. Dat zijn de uitgangspunten van dit boek. De puzzel van de pathos, die niet – zoals Guépin zegt[2]– van kortstondige duur is om de toehoorders via het betoog vanzelfsprekend te bewegen tot medelijden met slachtoffers en afkeer van de daders, maar die als permanente energiebron onder de taal van elke dag verborgen ligt en die op elk moment heftig tot ontbranding komt. Ik heb me verschillende malen afgevraagd hoe het komt dat deze explosieve bron zo vaak aan de aandacht lijkt te ontsnappen. Iedereen loopt eromheen, terwijl dit nu juist de energie is voor veel gebeurtenissen en voorvallen als het gaat om onze relaties met de mensen op de Caribische eilanden. Ik denk dat het te maken heeft met de voortdurende vermaning je niet over te geven aan hartstochten omdat dit de oorzaak zou zijn van het mank lopen van beschaving. De thymos is eeuwenlang als gevaarlijke kracht gezien en zeker ook het christendom heeft dit menselijk fenomeen weggedrukt, veroordeeld en zelfs ontkend [3]. Als we ook zeggen dat beschaving of civilisatie een maatschappij is die geen geweld nodig heeft om politieke veranderingen tot stand te brengen[4], dan willen we toch niet beschaamd worden door het verwijt van continue nijd, razernij en boosheid. Juist Jeroen Heuvel maakte me attent op deze vlammende kwestie. Hij vroeg me of ik er iets over kon zeggen. Nee. Toen niet. Dat was in 2009. Het liet me echter vanaf dat moment niet meer los. Zo begon ik mijn zoektocht. Gaandeweg dringt de vraag naar voren: hoe zou men dit patroon kunnen doorbre­ken? Woede bezet de sleutelpositie en staat als schier onneembare schans in het menselijk landschap. Het maakt onszelf onbereikbaar. Overal steken pieken uit, liggen plassen van azijn en lekt er zuur; er zijn strikken uitgezet; er staan schandpalen en er is herrie. Er zweeft een walm van ergernissen. Kokhalzende figuren, achterdocht. Maar links en rechts proberen er mensen op de toppen van hun tenen héél omzichtig langs te lopen, gesprekken aan te knopen en ze zeulen met emmers blusmaterialen of ze staan gereed met vuurmeppers om beginnende branden van razernij te smoren. Op onooglijk kleine achterafterreinen vinden mensen uit ver­schillende hoeken en kampen elkaar soms. Ze proberen iets in elkaar te knutselen, maar dat wil men niet al te opzichtig doen; men voelt zich ietwat onthand en nerveus terwijl men de onverwacht ontstane genegenheid rustig probeert te koesteren. Bijna zeldzaam, steeds weer pril.

Bemiddelen lijkt niet meer te helpen. De vraag is of het ooit heeft kunnen helpen.

[wordt vervolgd]


[1]Rob Riemen, Adel van de geest, een vergeten ideaal, uitgeverij Atlas Amsterdam/Antwerpen, 2009 (negende druk, 2011), pag. 14

[2]J.P. Guépin, De beschaving,uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam, 1985, pag. 259 – 260

[3]Peter Venmans, Het derde deel van de ziel, over Thymos, uitgeverij Atlas, Amsterdam, Antwerpen, 2011, pag. 60 – 61.Zie tevens hoofdstuk 1 onder ‘Smeulende herinneringen’, waar ik Peter Sloterdijk aan het woord laat.

[4]Rob Riemen, Adel van de geest, pag. 99.

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter