Van oude boeken blijf je af
door Aart G. Broek
De aandacht voor de Nederlandse koloniale geschiedenis schiet hopeloos tekort. Zo laten activistische ijlbodes uit diverse disciplines weten. Het onderzoek ernaar is sowieso te eenzijdig in uitvoering. Wat overwegend als een lucratief beschavingsoffensief werd getekend, was in de praktijk bovenal een kwestie van gewelddadige uitbuiting, mateloze discriminatie en wellust. Aan de beeldvorming zouden consequent de ervaringen, gevoelens en zienswijzen van de gekoloniseerden ontbreken. Er staat een regiment onderzoekers te trappelen om deze tekorten weg te werken.
Onder de titel De nieuwe koloniale leeslijst verscheen recentelijk een verzameling beschouwingen die literaire letteren wegen. Romans over en uit Indonesië, Suriname en de Antillen kleuren het beeld dat lezers hebben van het Nederlandse koloniale handelen en de consequenties ervan toentertijd en tot op heden. Wordt het tijd om romans op een index met verboden lectuur te plaatsen, zoals we standbeelden van gesloopte helden van hun sokkel trekken?
Kun je op Curaçao de novelle Mijn zuster de negerin van Cola Debrot, gepubliceerd in 1934, blijven lezen op de school voor havo/VWO die niet langer het Peter Stuyvesant College heet? Met de naamsverandering verdween het fameuze standbeeld van die koloniale slavenhandelaar uit de tuin van deze middelbare school. Hoort het werk van Debrot nog wel in het curriculum of is het net zo koloniaal als de naamgever van de school? De titel met het vermaledijde woord n****** belooft weinig goeds. Een ‘witte’ auteur uit de kolonie is op voorhand al verdacht, want afkomstig uit de elite van plantage- en slaveneigenaren. Dat moet een onbetrouwbare bron zijn over de onderdrukte zwarte slaven (heden ten dage soms ‘tot slaaf gemaakten’ geheten).
Dekoloniseren / Stephan Sanders boog zich over de novelle van Debrot. Sanders is een licht bruin gekleurde man en zodoende in de ogen van vele zwarte activisten een meer betrouwbare criticus. Sanders stelt niet teleur, al heeft zijn huidkleur daar niets mee vandoen: hij is een intelligente observator en kundig stylist. Inderdaad, Mijn zuster de negerin zou kunnen worden gewogen en dan te licht bevonden kunnen worden. Lees het met zogeheten dekoloniserende ogen en van het verhaal over Frits Ruprecht, die na jaren terugkeert op zijn geboorte-eiland, ‘blijft weinig anders over dan een wit koloniaal lichaam, een eeuwig white privilege, een klassenbewustzijn van de ‘verkeerde’ want overheersende kant, en een onvoorstelbaar vanzelfsprekende mannelijkheid’.
Op de brandstapel ermee? Nee! stelt Sanders krachtig in zijn bijdrage. De novelle is niet ondubbelzinnig als koloniaal af te serveren. Integendeel, want deze is ‘doortrokken van het vergeefse van het koloniale project, dat bezig is op zijn einde te lopen. Ruprecht merkt bij terugkeer naar het tropische eiland – een kruising van Bonaire en Curaçao – dat alles waar zijn vader aan gewerkt heeft nu aan verval ten prooi is. (…) De vitale cultuur, zoals die bestaat in Ruprechts herinneringen, blijkt bij terugkomst zieltogend, en hijzelf is er misplaatst.’
Kortom, je kunt je geen verfijnder literair document voorstellen dat de teloorgang van het Curaçao zoals het ooit was, tekent. Debrot onderkende als geen ander de fikse verschuivingen in verhoudingen die plaatsvonden en verbeelde die in de novelle. Terugblikkend is dit zonder veel moeite te onderschrijven. Minder vanzelfsprekend zijn de acceptatie en overgave waarmee Debrot de interetnische relaties tekent: die zijn zelfs begerenswaardig. De sociale omgeving van Ruprecht mag de gespleten Curaçaose samenleving nog voor ogen hebben gehad, Debrot portretteert de eenling die het ontstaan van nieuwe beperkingen gewaar wordt. Tevens toont Debrot dat er van de gedroomde samenleving weinig anders terecht zal komen dan eenzaamheid voor die idealistische eenling.
Maatstaven / Je zou de novelle van Debrot zonder veel moeite op de mestvaalt van koloniaal schrijven kunnen gooien. Al was het maar omdat we geen idee hebben van wat ‘mijn zuster de negerin’ van de veranderende omstandigheden in het algemeen vindt of van de toenaderingen van Ruprecht in het bijzonder. Het perspectief van de nazaten van de slaven is grotendeels afwezig. Het beeld van zwarte eilandbewoners in de novelle had bovendien meer dan eens wel wat empathie kunnen gebruiken.
Het is geen inspannende exercitie om aan de hand van hedendaagse maatstaven een novelle als die van Debrot te ontmantelen. Sanders laat ons weten dat dergelijk kritisch lezen vast wel te rechtvaardigen is, waar hij echter nadrukkelijk aan toevoegt: ‘Maar anders dan bij oude standbeelden, die je kunt voorzien van bijschriften, tegenbeelden en correcties, blijf je van oude boeken af. Want alles wat daarin staat, of niet staat, alles wat volkomen te goeder of kwader trouw wordt vermeld, verhaalt van een verleden dat het onze niet meer is. En een boek kun je ook dichtslaan.’
Wat zo’n oefening in ‘dekoloniserende’ kritiek oplevert, laat Gloria Wekker ons in een bijdrage ervaren. Zij buigt zich over de overweldigende roman Het land van herkomst van Eddy du Perron, uit 1935. Du Perron tekent het land waar hij werd geboren en opgroeide, Indonesië, op een wijze waaruit blijkt dat de auteur ‘toch ten diepste gevangen blijft in een koloniaal, racistisch en seksistisch wereldbeeld. (…) De witte bovenklasse wist één ding zeker: wíj doen geen handarbeid, wij zijn door onze huidkleur vér boven de gekleurde bevolking verheven en hoe ongeschikt en gespeend van elk talent een witte man ook was – een rokkenjager, gokker, aan de drank of, zoals Du Perron zelf, met een beroerde opleiding -, er was altijd wel een baan voor hem te vinden waarin hij geen kwaad kon en de mythe hooggehouden kon worden dat álle witte mensen nu eenmaal superieur waren.’
Literatuur moet, naar de mening van Wekker, bijdragen aan het onderkennen van uiteenlopende vormen van onderdrukking en aan de bevrijding daaruit. Het huidige racistische samenleven moet ‘een niet-racistisch thuis’ worden. Het verleden, waaronder de letteren uit verloren decennia, valt gemakkelijk ten prooi aan hedendaagse maatstaven. Zou dergelijke kritiek op een roman als Het land van herkomst of de novelle Mijn zuster de negerin daadwerkelijk bijdragen aan het verwezenlijken van het verlangde niet-racistische thuis? Mij overtuigt het niet.
Losgeweekt uit de tijd en uit de sociale groep van schrijvers en lezers kan ieder boek uit vervlogen tijden de papierversnipperaar in. Wekkers eisen roepen associaties op met dictatoriale regimes, al dan niet van religieuze aard.
Reikwijdte / Er wordt nog heel wat meer opgediend in De nieuwe koloniale leeslijst. Gelukkig worden die literaire spijzen niet met het zure sausje van Wekker overgoten, wel worden enkele koloniale romans erg magertjes gepresenteerd. Er zijn teksten opgenomen, die mogelijk aardige bijdragen zijn aan websites met uittreksels, maar geen aanbevelingen voor een ‘nieuwe’ leeslijst en sowieso geen ‘essays’ zoals het omslag vermeldt. Rasit Elibol, Tessa Leuwsha en Basje Boer hadden wel wat meer mogen maken van hun samenvatting van respectievelijk werk van Edgar Cairo, Pramoedya Ananta Toer en Astrid Roemer.
Niet elke criticus lijkt mij begrepen te hebben wat de reikwijdte van de roman behelst, die hij of zij onder het vergrootglas legt. Zo kan ik mij niet aan de indruk onttrekken dat Kees ’t Hart geen idee heeft wat Frank Martinus Arion met Dubbelspel heeft beoogd. Wanneer je stelt dat Martinus Arion ‘geen betweter wilde zijn maar liever een regisseur van denkwerelden’ dan wek je zelfs de indruk de roman niet tot de laatste bladzijde te hebben uitgelezen. De roman wrijft er bij de lezer een uitdagende boodschap in, die in het afsluitende ‘Naspelen’ nog eens wordt uitgelegd. Geen betweter? Dubbelspel is praktisch een knap verpakte tendensroman.
Het merendeel van de twee dozijn boeken die in de bundel ter sprake komen, krijgt echter een criticus mee die weloverwogen wikt en weegt, oordeelt en aanprijst. Xandra Schutte, Joost de Vries, Marja Pruis, Maaike Meijer, Manon Uphoff en Michiel van Kempen wil je lezen over Hella S. Haasse, Jo Boer, Jeroen Brouwers, Rudy Kousbroek, Diet Kramer, Marion Bloem, Anil Ramdas en Tip Marugg. Mocht je het nog niet weten, dan wordt het duidelijk dat deze auteurs in hun verhalen ‘niet alleen de tijdgeest wisten te vatten’, zoals het voorwoord aangeeft, ‘maar waarin ze ook durfden in te gaan tegen de toen heersende opvattingen en een ander geluid lieten horen.’ Op zich is dit niet nieuw, maar het levert wel een boeiende leeslijst op.