blog | werkgroep caraïbische letteren

Van Indianen en Arubanen (2)

door Fred de Haas

 

Het Papiaments
Zoals iedereen intussen wel weet, werd het Papiaments heel vroeger door velen beschouwd als een taal die zoveel mogelijk moest worden vermeden en weggedrukt. In naam van de beschaving en de vooruitgang!  In 1877 was er zelfs een school op Curaçao – het Colegio Colonial – die bij de jaarlijkse prijsuitreiking een medaille uitdeelde aan de leerling die dat jaar het minst Papiaments had gesproken.  Sinds die tijd zijn er, gelukkig, enige vorderingen gemaakt en worden er zilveren en gouden onderscheidingen uitgedeeld aan mensen die zich literair in het Papiaments hebben onderscheiden!

Curacao Fortkerk

Fortkerk Curaçao

 

 

Aan het begin van de 20e eeuw woedde er op Curaçao (Aruba deed nog niet mee) al heftige discussies in pers (de Amigoe) en tijdschrift (La Cruz; Neerlandia) over de plaats van het Nederlands en het Papiaments. Het is opmerkelijk dat iemand in het tijdschrift La Cruz in 1902 al schreef: ‘nos idioma no ta un dialecto ma un lenga propio’ (= onze taal is geen dialect maar een echte taal).’ In 1902! En toen duurde het nog een halve eeuw voordat bekende schrijvers zich positief begonnen uit te laten over het Papiaments: Luis Daal, Pierre Lauffer, Jules de Palm en, nog later, schrijvers als Henry Habibe, Federico Oduber, Hubert Booi, Frank Booi en vele anderen.

Maar in de vorige eeuw was er nog een flink aantal mensen dat het Papiaments geen volwaardige taal vond, zoals, bijvoorbeeld, de ook tot de Arubaanse literatuur behorende Eduardo Curet uit Santo Domingo die in 1944 een weemoedige lofzang schreef op Aruba en zich in zijn gedicht ‘Aruba’ tot het eiland richtte met de woorden: ‘Tu papiamento infantil / mezcolanza de lengua y razas’ (je kinderlijke Papiaments, mengsel van talen en rassen).

Dat oordeel van Curet is wel te begrijpen, want hij vergeleek in gedachten een betrekkelijk jonge creooltaal met een duizendjarige taal als het Spaans dat zich, in tegenstelling tot het Papiaments en andere creooltalen, had kunnen ontwikkelen langs lijnen van geleidelijkheid en kon wijzen op een eeuwenoude literaire traditie.

 

Nicolas Pina

Nicolas Piña Lampe

Als reactie op de heersende negatieve oordelen over de inheemse taal schreef Nicolás Piña Lampe omstreeks 1950:
‘Nan di lenga papiamentu / n’ta lenga refiná / ma den dje mi sentimentu / semper bai ta zona kla (= naar men zegt is ’t Papiaments geen verfijnde taal maar wat ik aan gevoelens heb, vertolkt het helemaal).

Federico Oduber, die o.a. een voorvechter was van het Papiaments in het onderwijs, had in de jaren 60 scherpe kritiek op de verwaarlozing van de eigen taal, het Papiaments, en vond al in 1964 dat dit de schuld was van de Arubanen zelf.

Frank Booi wordt zich er in de jaren 70 van bewust dat de eigen Arubaanse identiteit op het spel staat als je aan kleine kinderen geen lesgeeft in het Papiaments. Hij denkt er net zo over als Oduber in 1964 en zegt: ‘van de ene op de andere dag werd onze ‘Kabrito’ een ‘Geit’, onze ‘Makako’ een ‘Aap’ en onze ‘Karné’ een ‘Schaap’.  Booi zette vervolgens de beginletters van Geit, Aap en Schaap bij elkaar, vormde zo het woord ‘G.A.S.’ en zei zonder verdere omhaal van woorden dat de Nederlandse taal ‘Gas pa nos seso’ (= gas voor ons brein) was. Niet fijn om te horen, maar een beetje gelijk had ie wel.  Sindsdien is de discussie rond het thema van de identiteit nauwelijks verstild.

Booi Frank Booi

Frank Booi

 

Identiteit
Er bestaat, biologisch gezien, niet zoiets als ‘ras’. Maar bestaat er wel zoiets als identiteit? En wordt het niet erg ingewikkeld als je moet zoeken naar identiteit in het Caribisch gebied waar zoveel mensen uit zoveel verschillende landstreken bij elkaar komen?  De Martinikaanse schrijver Patrick Chamoiseau heeft eens in een interview uit 2006 het volgende gezegd: ‘Zelfs al heb ik een zwarte huid, ik heb in mijn verbeelding iets van een Indiaan, een Indiër, een Europeaan, iets Westers. Dat kan je niet zien aan mijn huid, maar in die verbeelding ligt de mogelijkheid tot verbinding met de ander besloten’. Kortom, met zijn meervoudig gevoelde identiteit is er altijd plaats voor de Ander. Een mooie en ware gedachte, al had de ‘neger’ Chamoiseau het voor de politiek correcten anno 2015 het niet over een ‘Indiaan’ mogen hebben…

Veel Caribische schrijvers zijn zich bewust van een echt meervoudige identiteit. In het gedicht Bos di Sanger (Stem van het Bloed) vraagt de Arubaanse schrijfster Nydia Ecury zich plagend af wat ze met al die verschillende ‘afkomsten’ van zichzelf aan moet. Ze is Duits, joods en haar overgrootmoeder was een vrijgemaakte Afrikaanse slavin. Voor haar was dat laatste geen probleem, maar voor veel anderen, die de slavernij zoveel mogelijk uit het collectieve geheugen wilden wegdrukken, was dit wel degelijk een probleem!

Aruba huisje

Huisje op Aruba

Men heeft er moeite mee om te accepteren dat er één jaar vóór de emancipatie (1863) ongeveer 500 Afrikaanse slaven op Aruba waren, slaven die afkomstig waren van Curaçao.  Dat betrekkelijk kleine aantal werd in die tijd nog niet als een bedreiging ervaren, maar toen er met de komst van de olie industrie een grote toevloed kwam van gekleurde/zwarte arbeidskrachten ontstond er een identiteitsprobleem op het eiland. De ‘olie’ heeft sindsdien heel wat pennen in beweging gebracht.

Eduardo Curet spreekt over het Aruba van vóór de olie als ‘de Assepoester uit het sprookje, verloren eiland, onbekend, totdat de olie opdook aan jouw deur’ en schreef (Aruba/Aruba, Abrojos,1951):

¡Pero, hoy…
Un negro río se filtra
A través de tus venas;
Y las leyes
Que te ha dado la Holanda,
Muchas veces las quebrantan
El humo, el ron y la plata!
Maar vandaag sijpelt
een zwarte rivier
door je aderen;
en
de Nederlandse wetten
worden vaak gebroken
door uitstoot, rum en geld!

En een halve eeuw later schrijft Olga Orman in haar gedicht ‘Conciente/Bewust’ (2004):

Seis punt’i baranca
Apenas cabes riba awa
Bena di oro puro
Rooi di oro preto
Scapatorio di chiripa
Pa tanten
Te cu cranchi cera
Zes rotsen met hun kop
net boven water,
pure goudmijn,
zwarte goudstroom,
even
wat soelaas
totdat de kraan weer sluit.

 

quito2

Quito Nicolaas (links)

Nog in 2011 lezen we bij Quito Nicolaas (Canaster/Fuik, 2011):

Restonan di petroleo,
manchando awa di bida,
cu n’ por scapa mas
di tanto cua destrui.

Olieresten
die het levenswater smetten,
onlosmakelijk verkleefd
met zoveel dat ooit werd vernietigd.

 

[wordt vervolgd]

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter