Van de kust van Guinea naar de Brandaris op Bonaire, met een Caraïbisch poëziealbum
door Klaas de Groot
De kolossale verzameling Album van de Caraïbische poëzie, samengesteld en geredigeerd door Michiel van Kempen en Bert Paasman, is solide gegrondvest. Het boek heeft een voorwoord van Noraly Beyer en een inleiding, een indeling in 12 thema’s, bronnenlijsten, een register, veel voetnoten en vertalingen. Het boek oogt als een bloemlezing, dat is het gedeeltelijk; maar het is een echt poëziealbum, want er staat ook niet eerder gepubliceerd werk in.
Het redactiewerk is zo uitgebreid, omdat de liedjes, rijmpjes en gedichten in heel wat talen en culturen en in zeer verschillende tijden hun oorsprong hebben. Sranantongo, Sarnámi , Papiaments, Nederlands, Spaans, Frans en Engels, allemaal talen die binnen het Caraïbisch gebied gesproken worden, zijn aanwezig. De eeuwen omvattende periode loopt grofweg van 1635 tot 2018. Opgenomen is bijvoorbeeld een deel van een berijmd journaal van de Curaçaose fiscaal Johan Farret met de titel ‘Aankomst op Curaçao’ en aan het eind van de behandelde periode, 2018 dus, is er het werk van Radna Fabias, die met twee gedichten aanwezig is uit haar veel geprezen bundel Habitus.
Natuurlijk staan er heel wat bekende namen in de bundel, bijvoorbeeld Frank Martinus Arion, Aletta Beaujon, Henry Habibe, Elis Juliana, Dobru, Shrinivási, Trefossa en Antoine de Kom. Maar wat het zoekend lezen vooral bijzonder maakt, is de ontmoeting met tegenstellend werk: direct na een gedicht van Hans Faverey ‘Van lieverlede, zo’ staat een zeer eenvoudig loflied ‘Schoon is de West’. En, ook mooi, vlak voor Faverey staat een ogenschijnlijk speels gedicht over een schreeuwerig vogeltje ‘Grietjebie’ van de onbekende A. de Groot. Maar dat vogeltje met ‘zwarte kap’ zou best wel eens kunnen staan voor iemand die “zelfs de grote lui” niet vreest.
De actuele discussie over identiteit en kleur komt krachtig tevoorschijn in onderdeel 7 van het boek: ‘In de spiegel van de geschiedenis die zwart is’ met werk van onder andere Edgar Cairo, Drisana Deborah Jack, Michael Slory en Gloria Wekker. Een aangrijpend gedicht uit die groep is ‘De gele vrouw’ van Hendrik Schouten, het dateert van eind achttiende eeuw. In schril contrast met gedichten die vallen onder het thema van onderdeel 7 staat in onderdeel 1, getiteld ‘Langs kusten van goud, ivoor of slaven’, de ‘Ballade van de Slavenhaler’ van Joan Wils. Wie de gedichten achter elkaar leest, kijkt zijn ogen uit.
Het is logisch dat ook natuur en landschap aandacht kregen en verdicht werden. Zoals Michel Slory laat zien in het gedicht ‘Kokospalm’ met de eerste strofe:
“Kokospalm,
onder de vloeiende wind
luistert het gedicht
en zuivert zich”
[….]
Een andere toon slaat Bernardo Ashetu aan in zijn gedicht ‘Tropen’ dat met een taalspel begint, maar eindigt met
het betekent:
haat bij weelde
van bloemen
bij duister van
zware planten
van dit ontroostbaar groen.
De bundel is tegelijkertijd een soort uitleggerboot. Gedichten die net zo goed op het papier hadden kunnen staan, zijn te lezen op Caraïbisch Uitzicht, de blogspot van de Werkgroep Caraïbische Letteren. Karin Lachmising bijvoorbeeld, of Charles (Chal) Corsen waren niet misplaatst geweest. Kenners van de materie zullen kunnen wijzen op het feit dat er fouten in het boek staan, daar zijn het kenners voor. Dat neemt niet weg dat overduidelijk blijkt dat het Caraïbische gebied heel wat interessants te melden heeft. Het is een mooi boek geworden, met prima illustraties, dat gelukkig sterk lijkt op het tweelingalbum, waarin ‘Indische’ poëzie verzameld is door Bert Paasman en Peter van Zonneveld, en dat in 2014 verschenen is bij dezelfde uitgeverij. Net als bij dat album is er ook een hoeveelheid gedichten te beluisteren op de site van Rubinstein of via een QR code in het boek.
Album van de Caraïbische poëzie, samengesteld door Michiel van Kempen en Bert Paasman, in samenwerking met Noraly Beyer, Rubinstein, Amsterdam, 2022, 258 p. Er zijn digitale opnames die via een QR-code bereikbaar zijn. Felix Burleson, Magda Lacroes-Felesita en Rabin Baldewsingh tekenden voor de voordrachten in vier talen.
Een versie van dit stuk stond in het tijdschrift Argus, nr.129, 22 juni 2022.