blog | werkgroep caraïbische letteren

Twee jaar, acht maanden en achtentwintig nachten

door Welmoed Ventura

Voeg een paar kilo oosterse mythologie samen met een flinke dosis antieke geschiedenis en strooi er zoveel duizend-en-één-nacht overheen dat het een sprookje lijkt. Laat de massa gaarstoven tot een climax in een apocalyptische omgeving vol rampen van deze tijd. De Rushdie-roman Twee jaar, acht maanden en achtentwintig nachten plaatst de wereldgebeurtenissen van nu op vernuftige wijze in een sprookjescontext. Duivelse machten voeren een oorlog die wordt uitgevochten op aarde, via de mensheid. De rede en het geloof strijden daarbij om de eer. Dit past helemaal bij het magisch realisme van Rushdie.

Rushdie Twee jaar
De strijd die ontbrandt heeft een lange voorgeschiedenis. Hij wordt gevoed door twee geleerden die tot na hun dood blijven discussiëren over de waarde van geloof en rede. Zo´n duizend jaar geleden, werd de djinn-prinses Dunia hopeloos verliefd op de islamitische filosoof Ibn Rushd (ook bekend als Averroës). Niet dat zij hem begreep, maar zij besloot haar leven met hem te delen. Zij lieten een groot nageslacht achter, te herkennen aan het ontbreken van de oorlellen. Deze halfdjinns plantten zich voort, en hun nakomelingen natuurlijk ook.
Ibn Rushd verdedigt de stelling dat geloof en filosofie verenigbaar zijn. Hij vindt zijn tegenstander in Al Gazali – honderd jaar eerder geboren – die voor het geloof pleit. Wanneer Ibn Rushd sterft blijven de beide geleerden in het geestelijke doorvechten. En Dunia, die haar geliefde niet kan loslaten, bezoekt hem in zijn graf. Het is een gevecht tussen geloof en rede.
De oorlog komt op gang doordat de beide werelden – die van de djinns en onze aardse dimensie – elkaar naderen. Wanneer de curves elkaar raken en een stukje over elkaar heen schuiven, ontstaan er openingen waardoor de djinns en de duivelse ifrits zich vrij tussen de paralelle werelden bewegen. Dat begint bij een natuurramp in de VS waaruit een van de hoofdpersonen,de Indiase migrant en tuinman Geronimo Manezes zwevend tevoorschijn komt. Zijn voeten raken de aarde niet meer en de mensen beginnen hem te mijden omdat ze denken dat hij een mysterieuze, besmettelijke ziekte heeft. De rampspoed groeit en uiteindelijk verschijnen de vier grote ifrits uit de djinnwereld ten tonele. Zumurrud – de opper-ifrit – neemt Al Gazali´s advies ter harte: boezem de mensen angst in. Dunia, die een voorliefde heeft voor de mensheid, verzamelt haar afstammelingen om een tegenoorlog te beginnen. Ze wordt en passant ook smoorverliefd op Geronimo, die een zeer verre kleinzoon van haar blijkt te zijn.
Twee jaar, acht maanden en achtentwintig nachten is een zeer rijk verhaal, vol met mythologische elementen uit de Arabische en de Griekse wereld, waar je aandachtig van moet genieten: het is een echte ´Salman Rushdie´, waarin elke zin overwogen is neergepend. Geen kost om even snel te verteren. Daarom leest het ook met zoveel genoegen: als niet het verhaal spannend is dan zijn het wel de mooie zinswendingen en filosofische stukken die je laten doorlezen. Waarschuwing: verdwaal niet in de oosterse raamvertellingen.

Salman Rushdie: Twee jaar, acht maanden en achtentwintig nachten. Vertaling: Karina Santen, Martine Vosmaer. Uitgeverij Atlas 2015. ISBN 978-0-8129-9891-7

 

 

Over dit boek in de pers:
Zijn grappigste boek sinds tijden. Maar met een ongemakkelijke waarheid onder de grappen. –The Daily Telegraph
Amusant en ingenieus. – The Guardian
Een wervelend sprookje over geesten en genieën. – The Washington Post
Duizend-en-een magische verhalen over elkaar in onderhoudend, complex verhaal over de Goeden versus de Slechten.– de Volkskrant
Het is Rushdie op zijn best in deze roman. Schijnbaar moeiteloos vermengt hij oude legenden en hedendaagse gebeurtenissen, wetenschap en fantasie, geschiedenis en verzinsels (…) Op fenomenale wijze weet Rushdie in deze strijd tussen goed en kwaad de link te leggen naar de realiteit. ***** – Leidsch Dagblad
Rushdie gedraagt zich als een moderne Sheherazade. Hij neigt al tot magisch realisme, maar daarmee gaat hij hier nog een stapje verder. – Elsevier

Fragment uit Twee jaar, acht maanden en achtentwintig nachten
‘Er is weinig bekend over de ware aard van de djinns, schepsels gemaakt van rookloos vuur, maar er is veel over geschreven. Of ze goed zijn of slecht, duivels of welwillend, dat soort kwesties is onderwerp van felle discussies. We gaan er doorgaans van uit dat ze over de volgende eigenschappen beschikken: ze zijn grillig, wispelturig en baldadig, ze kunnen zich met hoge snelheid verplaatsen, ze kunnen van grootte en vorm veranderen, en ze kunnen veel van de wensen van sterflijke mannen en vrouwen vervullen als ze er zin in hebben of ertoe gedwongen worden; en hun tijdgevoel verschilt radicaal van dat van mensen. Ze moeten niet verward worden met engelen, al wordt in sommige oude verhalen ten onrechte beweerd dat de Duivel zelf, de gevallen engel Lucifer, zoon van de ochtend, de grootste van de djinns was. Heel lang waren ook hun verblijfplaatsen een punt van discussie. In oeroude verhalen werd soms kwaadaardig gezegd dat de djinns in ons midden woonden, hier op aarde, in de zogenaamde ‘benedenwereld’, in vervallen gebouwen en op veel groezelige plekken – vuilnisbelten, begraafplaatsen, latrines, riolen en, waar mogelijk, in mesthopen. Volgens deze gemene kletspraat doen we er goed aan ons grondig te wassen na elk contact met een djinn. Ze zijn onwelriekend en brengen ziekten over. Maar voortreffelijke commentatoren hebben al lang geleden de waarheid vastgesteld zoals we die nu kennen: dat de djinns in hun eigen wereld leven, van ons gescheiden door een sluier, en dat die bovenwereld, die soms Peristan of Elfenland wordt genoemd, bijzonder uitgestrekt is, al blijft het voor ons onbekend terrein. Zeggen dat djinns niet-menselijk zijn is een open deur intrappen, maar mensen hebben minstens een paar eigenschappen gemeen met hun excentrieke tegenhangers. Bijvoorbeeld wat godsdienst betreft; er zijn onder de djinns aanhangers van elke geloofsovertuiging van de wereld, en er zijn djinns die niet geloven, voor wie het idee van goden en engelen net zo vreemd is als de djinns zelf vreemd zijn voor de mens. En hoewel veel djinns amoreel zijn, kennen in ieder geval sommige van deze machtige wezens het verschil tussen goed en kwaad, tussen het rechter- en het linkerpad. Sommige djinns kunnen vliegen, andere glibberen in de vorm van slangen over de grond, of rennen blaffend met ontblote tanden rond in de gedaante van enorme honden. In de zee, en soms ook in de lucht, nemen ze de uiterlijke verschijning van draken aan. Sommige van de lagere djinns zijn op aarde niet in staat hun vorm langdurig vast te houden. Deze amorfe schepsels glijden soms via oren, neus of ogen bij mensen binnen, bezetten die lichamen een tijdje, en werpen ze weer af als ze er genoeg van hebben. De bezette mensen overleven dat helaas niet.
De vrouwelijke djinns, de djinnia’s of djiniri, de schaduwvrouwen van vuurloze rook, zijn nog mysterieuzer, nog ijler en lastiger te vatten. Er zijn woeste djiniri, en djiniri van liefde, maar het zou ook kunnen dat die twee verschillende soorten djinnia’s eigenlijk een en dezelfde zijn – dat een woeste geest gesust kan worden door liefde, of een liefhebbend schepsel door mishandeling kan worden uitgelokt tot een woestheid die het begrip van stervelingen te boven gaat. Dit is het verhaal over een djinnia, een belangrijke djinnprinses, die bekendstond als de Bliksemprinses vanwege haar beheersing van de bliksemschicht, en die lang geleden, in de twaalfde eeuw zoals wij zouden zeggen, een sterflijke man liefhad; en over haar vele afstammelingen; en over haar terugkeer naar de wereld na een lange afwezigheid, om weer verliefd te worden, al was het maar kort, en vervolgens ten oorlog te trekken. Het is ook het verhaal over vele andere djinns, mannelijke en vrouwelijke, vliegende en glibberende, goede en slechte, niet geïnteresseerd in zedelijkheid; en over de tijd van crisis, de ontwrichte tijd die we de tijd der vreemdheden noemen, die twee jaar, acht maanden en achtentwintig nachten heeft geduurd, dat wil zeggen duizend nachten en nog een. En ja, we hebben weer duizend jaar geleefd sinds die dagen, maar we zijn allemaal voor eeuwig veranderd door die tijd. Ten goede of ten kwade, daar moet onze toekomst over beslissen.’

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter