Tula’s droom (4 en slot)
door Fred de Haas
Familie
Het zou absurd zijn om Europese familiestructuren te vergelijken met Creools-Caribische.
De Afrikaanse familiestructuren zijn indertijd door de slavernij verwoest en na de ‘afschaffing’ voelden de mannen er niets voor om te trouwen. Het resultaat was het ontstaan van een matriarchaat waar de moeder, die vaak werd uitgebuit, de bindende factor was. Zij nam de zorg voor de kinderen op zich en moest maar zien hoe ze zich redde, al of niet met hulp van de afwezige vader(s). Het is dus niet verwonderlijk dat een kind als achternaam de voornaam van de moeder draagt: Pieternella, Francisca, Leonora, Juliana, Martina etc.
Creoolse mannen blijven over het algemeen erg aan hun moeder hangen. Die vinden dat vaak maar al te fijn. Dat verklaart waarom er nogal wat mannen erg verwend zijn (‘mimo’), wat er in het ergste geval toe kan leiden dat ze te beroerd zijn om de handen uit de mouwen te steken. Elis Juliana heeft daar ook meer dan eens nadrukkelijk op gewezen en onlangs heeft de Curaçaose schrijver Jopi ’t Hart zijn hart hierover gelucht in een korte analyse van de Curaçaose mentaliteit. Hij richtte daarbij zijn pijlen op een bepaalde groep Curaçaoënaars die het ontbreekt aan ontwikkeling, vermogen tot zelfkritiek en gebrek aan ruggengraat, maar wel kritiek heeft op het succes van de Portugezen, de Haïtianen, de Chinezen en de Hollanders. Daarbij gaan ze voorbij aan het feit dat deze groepen – waartoe overigens ook een groot aantal Antillianen behoren – hun succes te danken hebben aan hard werken en een grote mate van bereidheid om risico’s te nemen.
Jopi ’t Hart: ‘ […] Wij zijn een begaafd en productief volk dat de economie vooruit kan helpen. Het is de groep die geen enkele soort opleiding heeft gehad, niets van normen en waarden is bijgebracht, of die het slachtoffer is geworden van een agressieve en gemankeerde opvoeding, die misbruik maakt van de sociale wetgeving, die het weinige dat men van de steun ontvangt uitgeeft aan haar- en nagelverzorging, ‘pastechi’ koopt voor ontbijt en dan klaagt dat de gemeenschap hen in de steek laat! Zij produceren de misdadigers die onze gemeenschap terroriseren en onze economie en toekomst de das omdoen. Het is de hoogste tijd dat de overheid aandacht aan deze groep besteedt via sociaal werkers en verplichte bijscholing, opdat ook zij productief worden. Zolang dit niet gebeurt, blijft deze groep de ontwikkeling tegenhouden […].’ (Amigoe, 8 augustus 2014).
Zijn beroep op de Overheid zal tevergeefs zijn zolang er – om met de ‘Stem niet op schooiers’ Partij PAIS te spreken – nog zoveel ‘sjouru’ (schooiers) in de regering zitten die in de eerste plaats aan hun eigen positie denken, tot op het bot corrupt zijn en pas in laatste instantie iets voor Curaçao doen.
Om een goede regeringsploeg te vormen heb je inderdaad geen ‘schooiers’ nodig en ook geen Mickey Mouse politici.
Het verschijnsel ‘moeder-afhankelijkheid’ vind je ook in ruime mate op de Franse Antillen waar nogal wat mannen van rond de veertig bij de psychiater lopen, veel meer dan vrouwen, die, zoals gezegd en in tegenstelling tot wat over het algemeen in de Angelsaksische wereld het geval is, het hoofd van de huishouding zijn (V.G. Bouckson & B. Edouard, Les Antilles en question. Assimilation et conflits de culture dans les D.O.M., Ed. Diffusion Desormeaux, 1972, Fort-de-France, p.63).
De meeste mannen die psychiatrische hulp nodig hebben, zijn mannen die lijden onder het verlies of de afwezigheid van een moeder of vrouw die voor hen zorgt. Er wordt dan vaak troost gezocht in de drank. Sommige psychiaters vertellen dat ze menigmaal een alcoholist hebben horen verzuchten: ‘mwen pa mi manman ancô’ (ik heb geen moeder meer).
Overigens houden die mannen als ze ouder worden zich vaak bezig met de kleinkinderen. Ze hoeven dan geen verantwoordelijkheid meer te dragen of een land op te bouwen…
In hun verschijningsvorm zijn bovenstaande factoren – gemeenschap, geloof, familie – typische producten van de koloniale tijd.
Genoegdoening en Verzoening
Het is niet overdreven om te stellen dat de ‘goeie, ouwe koloniale tijd’ op Curaçao voorbij is. Er wordt nog wel vaak geklaagd vanuit een bepaalde politieke hoek dat Nederland nog wel een stempel drukt, maar niemand kan ontkennen – en dat doet men over het algemeen ook niet – dat veel van wat er niet goed gaat te wijten is aan de mentaliteit van veel Curaçaoënaars en aan de incompetentie van de autonome regering.
In vergelijking met Curaçao en Aruba zijn eilanden als Martinique en Guadeloupe een stuk minder autonoom. Die eilanden zijn immers Franse departementen en Regio’s.
Dat is een reden waarom velen zich, paradoxaal genoeg, mentaal van Frankrijk hebben afgewend en nog intensiever zoeken naar genoegdoening voor het Franse ‘criminele’ slavenhandelverleden.
Net als de terechte eis tot genoegdoening van de meeste bewoners van Martinique en Guadeloupe is het van belang dat er voor Curaçao – en in meerdere of mindere mate voor de andere voormalige Nederlandse Antillen – ook een ruiterlijke erkenning komt van het infame en traumatiserende karakter van de vroegere slavernij, dat er gerechtigheid geschiedt door het aanbieden van gemeende excuses, zodat er tenslotte een blijvende verzoening tot stand kan komen. In plaats van ‘herstelbetalingen’ zou er een vorm van genereuze, altruïstische hulp geboden moeten worden op cruciale gebieden als veiligheid, gezondheid en onderwijs.
Aan de andere kant mag van serieuze Creoolse politieke partijen worden verwacht dat ze een visie ontwikkelen die het land vooruithelpt en dat die visie breed wordt uitgelegd en uitgedragen aan het ‘gewone volk’. Het helpt niet om een visie uit te dragen achter een biertje op de porch. Nee, men zal de ‘barrios’ in moeten, kortom, moeite moeten doen. En ‘moeite’ is vaak geen populair woord.
Op het gebied van de erkenning van het feit dat de slavernij en de slavenhandel kwetsend was en traumatiserend heeft gewerkt heeft Frankrijk indertijd het voortouw genomen door op 21 mei 2001 de Wet 2001-434 af te kondigen die de slavenhandel en de slavernij als een ‘misdaad tegen de menselijkheid’ bestempelde. Dat is de Wet Taubira geweest, zo genoemd naar de (zwarte) initiatiefneemster uit Frans Guyana, Christiane Taubira, de huidige Minister van Justitie van Frankrijk. Frankrijk herdenkt sindsdien op 10 mei, de dag waarop de wet werd aangenomen, de ‘slavenhandel, de slavernij en de afschaffing hiervan’.
Aan wetten waaraan geen consequenties zijn verbonden, heb je natuurlijk weinig. Het is daarom uitstekend dat er in Frankrijk tenminste twee wetten zijn die sancties met zich meebrengen. Dat is de Wet Gaysot van 13 juli 1990 die elke uiting/handeling van racisme, antisemitisme of xenophobie onderdrukt en de Wet Taubira die gericht is tegen de ontkenning van de slavernij. Als ondersteuning van die wet moet op de Franse scholen sinds 2011/12 onderwijs worden gegeven over die periode van de geschiedenis.
Het is echter onmogelijk om met die Wetten in de hand gerichte straffen uit te delen. Het blijft mogelijk om je positief of luchtig uit te laten over de slavernij zonder dat de autoriteiten hier iets tegen ondernemen, omdat die wetten geen deel uitmaken van de Grondwet.
Om aan het gevoel van rechtvaardigheid van de zwarte Caribische mens tegemoet te komen moet de Staat zich eenvoudig schuldig verklaren aan de fouten die zijn begaan in het verleden.
Evenals op de Franse Cariben is er op Curaçao nog steeds sprake van psychologische schade vanwege de koloniale en postkoloniale geschiedenis. Dat blijkt o.a. uit wat je soms kan opmaken uit de woorden van leiders en leden van politieke partijen en ook uit de emoties die opwellen uit de groep Antilliaanse migranten in Nederland naar aanleiding van de slavernijgeschiedenis. Maar die bevolkingsgroep is zo klein dat ze nauwelijks in staat is om de belangstelling van de Nederlanders op te wekken. Het was daarom – onbedoeld – een goed geslaagde publiciteitsstunt om een aanval op ‘Zwarte Piet’ te openen. Voor de bewustwording van veel Nederlanders heeft dit initiatief geen kwaad gekund, ook al heeft Zwarte Piet niets, maar dan ook helemaal niets met de slavernij te maken. Ik denk dat we er wel voor moeten oppassen dat de Sinterklaasdagen niet onze eigen Nederlandse ‘Semana Santa’ worden, compleet met gekerm en gesleep van kettingen…
Hoe dan ook, Nederlanders en Antillianen delen – voor een deel – dezelfde geschiedenis. Alleen was de zwarte mens het slachtoffer en de blanke de dader.
Herdenkingen (2)
Herdenken heeft zin als middel om de mensen bewust te maken van de geschiedenis. En het zou zodanig moeten worden georganiseerd dat zowel in Nederland als op Curaçao grote groepen blanke Nederlanders bij zo’n herdenking aanwezig zouden kunnen zijn. Niet alleen de ‘gekleurde’ organisaties en de paar officiële personen die er altijd beroepshalve bij zijn. Ook het – overigens voortreffelijke – Metropole-orkest hoeft geen acte de présence te geven.
Het is belangrijk dat zo’n herdenking plechtig verloopt en geen folkloristisch feestje wordt. Laat herdenken niet alleen maar een symbolische handeling zijn die in de strategie van een regering past, maar een handeling die een daadwerkelijke betrokkenheid uitstraalt. Zowel op Curaçao als in Nederland is men ook op de goede weg met de jaarlijkse Tula herdenking die buiten het officiële circuit valt…
Verzoening (2)
Wat zou er moeten gebeuren om het – latente – psychische gevoel van minderwaardigheid en uitsluiting dat nog bij menige zwarte of gekleurde mens leeft in voldoende mate te laten verdwijnen? Die vraag is makkelijker gesteld dan het antwoord gegeven. Je kan degenen die verantwoordelijk waren voor de slavenhandel niet meer voor de rechter brengen. Je kan echter wel van de vertegenwoordigers van het ‘schuldige’ volk vragen om adequate actie te ondernemen en een poging te doen om de vicieuze cirkel van de straffeloosheid te doorbreken.
Zoiets kan alleen als de vertegenwoordigers van de vroegere slachtoffers en de vertegenwoordigers van de vroegere daders samenwerken met als enig doel op den duur een blijvende verzoening tot stand te brengen.
Dat betekent dat de ‘daders’ niet alleen spijt uitdrukken voor het toegebrachte leed maar ook excuses aanbieden aan de ‘slachtoffers’. En als de ‘slachtoffers’ psychisch vrij willen worden dan spreekt het vanzelf dat ze ook in staat zullen moeten zijn om te ‘vergeven’.
‘Sinistrose’
Dit gezegd hebbende blijft het oppassen voor slachtoffers die lijden aan sinistrose, een term die honderd jaar geleden is gesmeed door de 19e-eeuwse Franse neuroloog Edouard Brissaud. Met deze term worden mensen bedoeld die hun leed sterk overdrijven in de hoop een maximale compensatie te kunnen binnenhalen voor minimaal ondervonden leed.
In dit verband heeft een aantal zwarte Surinaamse en Antilliaanse vrienden mij gelukkig verzekerd dat ze totaal geen last hebben van de gevolgen van de voormalige slavernij. Die vrienden zitten dus buiten het sinistrose spectrum. Over hen hoeven we ons dan ook geen zorgen te maken. Bovenstaande geldt dus alleen voor mensen die oprecht gebukt gaan onder het verleden en met de gevolgen hiervan regelmatig worden geconfronteerd. Voor deze mensen is het nodig dat het tot de Nederlandse samenleving doordringt wat hun Hollandse voorouders in het verleden voor leed hebben aangericht en wat de beweegredenen zijn van degenen die deze ‘misdaad tegen de menselijkheid’ hebben begaan.
Daarom moet Nederland haar rol als onderdrukker erkennen, de gevolgen van haar daden als slavenhandelaar inzien en de vertegenwoordigers van de vroegere slachtoffers om vergiffenis vragen. Surinamers en Antillianen moeten op hun beurt uit een mogelijke slachtofferrol kruipen, ophouden met het claimen van een mogelijke schadevergoeding, de oprecht gemeende excuses aanvaarden en vergiffenis schenken. Pas dán kan verzoening een feit worden.
Om dit mogelijk te maken zou er een soort ‘verzoeningscommissie’ in het leven moeten worden geroepen die publiekelijk de volle verantwoordelijkheid neemt voor onze gedeelde geschiedenis om voor altijd die zwarte bladzij te kunnen omslaan zonder deze overigens ooit te vergeten.
Ik ben ervan overtuigd dat het Tula’s droom zou zijn dat een dergelijke ceremonie plaatsvindt op het Fortplein in Willemstad, Curaçao. Excuses zouden bij voorkeur moeten worden aangeboden aan een geselecteerde groep eenvoudige zwarte vissers uit Westpunt en/of aan arbeiders van het Curaçaose platteland die hun uit Afrika gedeporteerde voorouders bij die gelegenheid zouden vertegenwoordigen. Excuses zouden echter niet moeten worden aangeboden aan vertegenwoordigers van een Curaçaose regering. Een regering zou slechts de eervolle taak moeten aanvaarden om zo’n belangrijke gebeurtenis te faciliteren.
Namens de Nederlandse regering en het Nederlandse volk zou bij voorkeur de premier van Nederland oprechte excuses voor het slavernijverleden moeten aanbieden, het liefst vergezeld van de burgemeester van Amsterdam.
Zo’n proces vraagt om een lange voorbereiding waarin de geest van de mensen rijp zou moeten worden gemaakt voor zo’n belangrijke, diep ingrijpende ceremonie.
Het vergt moed om de droom van Tula waar te maken.