blog | werkgroep caraïbische letteren

Tula’s droom (3)

door Fred de Haas

De Creoolse maatschappij
Voor de zwarte mens is het van belang dat hij/zij niet vervalt in een slachtofferrol (zwart=slachtoffer=ongelukkig zijn=recht hebben op compensatie), paranoïde wordt (de boosheid op Zwarte Piet is op het randje) of buiten de maatschappelijke boot valt. Als een van die elementen een rol speelt is er sprake van een identiteitscrisis.

 

Creoolse samenlevingen als Curaçao of Martinique zijn een product van de kolonisatie en de handel in slaven. Net als Martinique is Curaçao een eiland dat wordt bevolkt door mensen met een gevarieerde etnische achtergrond. De Afrikaanse component is sterk aanwezig, maar dat heeft meer met kleur en lichaamsbouw te maken dan met een binding met Afrika. Er bestaat eenvoudig geen binding met Afrika en Afrikaanse volken hebben geen enkele belangstelling voor zwarte mensen in het Caribisch gebied. Niemand in Afrika schrijft of spreekt over hen. De Caribische bevolking moet het zelf zien te redden. Geen van de etnische groepen op Curaçao of Martinique (zwarten, mulatten, blanken) kan het eiland als bezit claimen. De oorspronkelijke bevolking, de Taíno, is al eeuwen verdwenen en vervangen door heterogene groepen die er eigen (sub)culturen op na houden.

 

Als er door sommige politieke partijen gezegd wordt ‘Kòrsou ta di nos’ (Curaçao is van ons) dan moet je je terecht afvragen wie of wat ‘nos’ hier betekent. Een blanke protestant heeft immers evenveel recht op het eiland als een zwarte katholiek of een Sephardische/Asjkenazische Jood. Alledrie vertegenwoordigen ze ‘NOS’.
Samenwerking tussen alle groepen is dus onontbeerlijk. Verschillen zijn er, maar het is jammer en onnodig als de verschillen tussen de ethische groepen door de politiek tot tegenstellingen worden aangescherpt die de onderlinge omgang belemmeren of vergiftigen.

Voor de Nederlander uit Nederland blijft de omgang met de lokale bevolking problematisch. Nederlanders mogen blij zijn dat de lokale bevolking van Curaçao zo goed en zo kwaad als het gaat Nederlands met hen spreekt, want de meeste Nederlanders spreken geen Papiaments en zullen dus nooit doordringen tot het hart van de Creoolse samenleving. Op Bonaire ligt de zaak nog ingewikkelder. Ik heb er het grootste begrip voor dat een Bonaireaan – als inwoner van een formeel Nederlandse ‘Gemeente’ – niet meer weet of ie nu een Nederlander of een Bonaireaan is. Men voelt zich een vreemd soort Bonaireaan die zich aan de Nederlandse regels moet houden omdat dat nu eenmaal (voorlopig?) zo is afgesproken. Hoe kunnen Bonaireanen zichzelf blijven?

 

Boniare zout

Zout op Bonaire

Die vraag leeft natuurlijk ook op de Frans-Caribische eilanden.

Assimilatiepolitiek
Frankrijk heeft jarenlang – en eigenlijk nog steeds – een assimilatiepolitiek gevoerd (doe maar net als wij, dan komt het vanzelf goed. Neem onze taal, onze cultuur en onze waarden over en we worden vanzelf elkaars gelijken). Zo kon een Fransman zich op comfortabele wijze altijd superieur voelen. Zij hadden immers al wat anderen nog maar moesten zien te bereiken…

De Britten hadden een ander koloniaal model en voerden meer een associatiepolitiek. Ze respecteerden de lokale gewoonten en bestuurden het land samen met de inheemse bevolking. De Nederlanders zaten er een beetje tussenin. Beetje assimilatie, beetje associatie. Als de lokale mensen ‘op z’n Nederlands’ reageerden dan hoorden ze erbij, maar als er teveel verschil merkbaar was dan moesten ze maar liever op hun eigen plek blijven. Dat is nog steeds zo. Maar de lokale bevolking beheerst het postkoloniale spel als geen ander. Menige Arubaan of Curaçaoënaar heeft in Nederland gestudeerd en kent de gewoontes van de Makamba op z’n duimpje. De Curaçaoënaar kan de Nederlander cultureel op zijn wenken bedienen. Of ze daar zin in hebben is een tweede. Tegenwoordig niet zo erg meer. Maar ze hebben ook geen hekel aan de Nederlanders. Je kan thuis en soms in de media ook lekker op die Makamba’s schelden en dat lucht op. Julian Coco had ook een zwak voor ‘die’ Makamba’s.

 

Franse koloniaal Congo 1905

Franse koloniale soldaat in de Congo, 1905

Even terug naar de Franse kolonies. De assimilatiepolitiek van de Fransen heeft niet gewerkt. Het paradoxale is dat de Caribische kolonies in 1946 tóch duidelijk hebben uitgesproken Frans te willen blijven. Maar hoe Frans wilden ze zijn? De zwarte of bruine mens uit Martinique of Guadeloupe bleef natuurlijk in eerste instantie Martinikaan en Guadeloupeaan en voelde zich pas in tweede instantie Fransman of Française. Het viel niet mee om die twee met elkaar te verzoenen. Met datzelfde probleem zit de Bonaireaan nu ook.

De Fransen hebben de politieke wil getoond om hun Caribische eilanden zoveel mogelijk te behandelen als hun ‘eigen’ gebieden. In 1946 werden Martinique en Guadeloupe al Franse Departementen en in 1982 echte Franse ‘Régions’. Hoewel dat een zekere sociale vooruitgang met zich meebracht bleef de Franse metropool een irritant stempel op het sociaal-economische en culturele leven drukken en het was te voorzien dat dit ooit tot uitbarsting zou komen, vooral ook omdat tegen het eind van de vorige eeuw bewegingen opkwamen die streden voor een eigen, Creoolse identiteit.

Een voorbeeld hiervan is de promotie van de inheemse taal. Laten we vooral niet vergeten dat jarenlang het gesproken Franse Creools – net als het gesproken Papiaments – op de scholen geweld werd aangedaan door de plotselinge overgang naar het geschreven Frans c.q. Nederlands en dat het een moeizame onderneming is geweest om de creoolse volkstaal de eer te geven die het toekwam en te voorzien van een deugdelijke spelling, een ontwikkeling die gepaard ging met het verschijnen van een groter aantal in de volkstaal geschreven kranten en tijdschriften, radio- en TV-programma’s en onderwijs in de moedertaal. Nu is dit allemaal heel gewoon, maar hoeveel frustratie is daaraan niet voorafgegaan?

Guadeloupe-carte-de-la-guadeloupe

Cultureel imperialisme
Jaren geleden, in de jaren 70, was ik aanwezig bij de officiële ontvangst in kasteel Wassenaar van de pas benoemde en onlangs overleden Gevolmachtigde Minister Richard Pieternella. Ook was er een aantal Antilliaanse studenten in Nederland uitgenodigd die kennelijk nogal ‘bewust’ rondliepen. Ik stond te praten met een Curaçaose oud-leerlinge, later medisch specialist op Curaçao, toen er opeens een jonge, gekleurde Antilliaan voor me sprong en me, priemend met een woedende wijsvinger, beschuldigde van ‘cultureel imperialisme’.
Ik was te verbouwereerd om hem te vertellen dat het oprichten (door ondergetekende) van een tambu-groep met leerlingen van het Radulphus op Curaçao toch nauwelijks een teken van cultureel imperialisme was en besloot om te constateren dat de jongeman niet besefte dat hij de verkeerde culturele imperialist voor zich had.
Ik begreep als Nederlander natuurlijk wel waar hij mee zat en besefte tegelijkertijd dat het nog tientallen jaren zou duren voordat Curaçao een zekere eigenheid zou ontwikkelen en als land erkenning zou krijgen. Nu is de jongeman inmiddels in de zestig en zijn er weer andere problemen op het eiland.
De betreffende jongen had door het assimilatieproces van de postkoloniale tijd last van een persoonlijkheidsconflict en reageerde dat bij die gelegenheid voorlopig maar op mij af. Helaas is zo’n conflict alleen maar op te lossen door een volledige aanvaarding van zichzelf en zijn afkomst. En dat kan niet in vijf minuten op een receptie.

Er zijn een aantal factoren die een grote rol spelen bij de vorming van een eigen persoonlijkheid zoals de gemeenschap (sociale relaties), het geloof (verschillende soorten) en de familie.

De gemeenschap
Iedereen in een Creoolse gemeenschap ‘kent elkaar’. Zoiets heeft grote voordelen en grote nadelen.
Vriendschap speelt een belangrijke rol in het leven van de Antilliaan, gastvrijheid staat hoog aangeschreven en emoties zijn krachtige drijfveren. Als een politiek leider een ‘vriend’ is maar toevallig ook een eersteklas schooier (sjouru) dan zal het eerste de doorslag geven. Geen goede manier om een land op te bouwen, maar zo werkt het voorlopig. De enige manier om zo’n conflict te doorbreken is het volk op een zodanige manier door scholing en voorlichting te ontwikkelen dat de mensen beseffen waar op de lange termijn het (ei)land en zijn bevolking het beste mee gediend is. Men moet solidair leren zijn in het streven naar de goede loyaliteiten en afstand leren doen van de verkeerde.

Curacao vliegveld Curacao

Albert Plesman-luchthaven Curaçao

Op Guadeloupe en Martinique was er sprake van een grote solidariteit en gemeenschapszin tijdens de stakingen van 2009. Het volk eiste goedkopere basisproducten (brandstof, voedingsmiddelen) en een verhoging van salaris. De staking duurde anderhalve maand en trof talrijke sectoren: benzinestations, middenstanders, hotels, toerisme, de scholen en het openbaar vervoer. Er ontstond een tekort aan voedsel, maar de bevolking deelde met elkaar wat er nog was.

Die solidariteit is waarschijnlijk ook een ‘positief’ gevolg geweest van een eeuwenlang gemeenschappelijk gedeeld lot: de slavernij.
Op Curaçao was de situatie anders dan op de Franse eilanden waar de slaven op de suikerrietplantages moesten werken. Op Curaçao waren er voornamelijk ‘huisslaven’ en bovendien was Curaçao een doorvoerhaven. Solidariteit vond daar nauwelijks een goede voedingsbodem. Soms hadden groepen gezamenlijke belangen, kon het tot verzet komen (Tula, 1795 en Godett cum suis in 1969) en tot een groeiend gevoel van eigenwaarde.

Het geloof
Het volk van Curaçao (en de andere eilanden) is niet fanatiek kerkelijk, maar wel religieus. De populaire godsdienst op het eiland is, sinds de Spanjaarden het eiland in bezit namen en er zo’n 150 jaar bleven, het katholicisme, de Staatsgodsdienst die de Joden uit het Iberisch schiereiland verjoeg, een religie waar niet mee te spotten viel en in die tijd via het wereldlijk gezag (de heren geestelijken deden dat natuurlijk niet zelf) nogal wat mensen tot de brandstapel veroordeelde.

De Spanjaarden (het waren er maar weinigen), die in 1527 al een kerkje bouwden in Santa Bárbara, zorgden ervoor dat de plaatselijke Indianen werden gedoopt en Spaans leerden spreken. Maar de religieuze follow-up liet nogal te wensen over, ondanks het feit dat het bisdom Coro zijn best deed om af een toe een paar priesters naar het eiland te sturen.

 

logo jezuieten

Logo van de Jezuïeten

De West-Indische Compagnie die in 1634 op het eiland kwam was Calvinistisch en moest niet veel van het katholicisme hebben. Priesters werden mondjesmaat gedoogd, maar mochten niet in ‘geestelijk gewaad’ op straat lopen en alleen binnenskamers hun rituelen verrichten. De WIC had al helemaal een broertje dood aan Jezuïeten. Dat zijn, zoals we weten, slimme mensen die, volgens sommigen, af en toe wel eens recht kunnen praten wat krom is en omgekeerd. Pascal heeft er uitgebreid over geschreven.
Overigens verdroegen protestanten en katholieken elkaar in de praktijk uitstekend. Ze doopten zelfs over en weer elkaars kinderen als er ergens geen predikant of priester aanwezig was. En dat was in die tijd nogal eens het geval. Ook mochten katholieken op het protestantse kerkhof worden begraven op voorwaarde dat ze blank waren. De protestanten hielden hun kerk liever blank en lieten daarom missie en onderwijs graag aan de katholieken over.
Later hebben de Zusters Franciscanessen van Roosendaal en de Fraters van Tilburg zich uitermate verdienstelijk gemaakt voor het onderwijs.

De zwarte bevolking die, sinds de WIC, het eiland bevolkte en in slavernij verkeerde, werd vanwege die politiek dus automatisch katholiek. Vanaf de tweede helft van de 18e eeuw werd er ook in het Papiaments gepreekt. Dat was het werk van de Franciscanen. Er waren trouwens ook missen in het Spaans en Nederlands.

Het valt buiten het kader van dit artikel om in te gaan op de bewogen geschiedenis van de katholieke kerk op Curaçao. We moeten volstaan met te constateren dat het katholieke geloof en de kerk de zwarte mensen tot richtsnoer dienden. Als je het iets onvriendelijker zou willen formuleren kan je ook zeggen dat de katholieke godsdienst de zwarte mensen in het gareel hield, hoewel het nooit opstanden heeft kunnen voorkomen. Pater Schinck probeerde Tula nog wel van zijn plannen af te houden, maar Tula gaf hem te verstaan dat zijn plannen gerechtvaardigd waren omdat de onrechtvaardigheid en de repressie op het eiland te groot waren.

Omdat het Curaçaose volk in wezen extravert is en niet afkerig van magie, is het te begrijpen dat in de loop van de tweede helft van de 20e eeuw andere vormen van godsdienst dan de strenge, routineuze en wat saaie katholieke, de spirituele zorg begonnen over te nemen. Zo scoort de Pinkstergemeente, bijvoorbeeld, goed op het eiland Er is in die kerk volop gelegenheid om de behoefte aan spirituele extravaganza te beleven: handoplegging, bezweringen, spreken in onverstaanbare klanken (‘tongen’) en nog veel meer.
De katholieke kerk lijkt haar beste tijd gehad te hebben. De hoogtijdagen zijn voorbij. Ik heb het laatste staartje nog meegemaakt. Met een zekere melancholie herinner ik me dat we in de jaren zestig van de vorige eeuw met een groep Hollanders en Curaçaoënaars mochten oefenen in de kerk van Brievengat voor de uitvoering van een Curaçaose Mis. Voordat we begonnen werden we onverhoeds met zijn allen door de pastoor van Brievengat op een hoop gedreven, kregen ongevraagd de zegen en – dat zou me achteraf niet verwonderen – werden ook onze zonden vergeven. Ook herinner ik me dat de Moderator van het Radulphus College in een geloofscrisis terechtkwam en naar Münster werd gestuurd. Ik bewaar goede herinneringen aan Paul Verbeek, Dominicaan, moderator van het Radulphus College, aalmoezenier bij de Nederlandse krijgsmacht, fotograaf en ‘geluidsjager’.

Hoe dan ook, religie is een belangrijke factor in de vorming van de persoonlijkheid. Helaas zijn spirituele leiders nooit in staat geweest het kwade ten goede te doen keren. Dat moeten de mensen zelf doen.

Het is daarom jammer maar niet ongewoon, dat sprekers en leiders van politieke partijen regelmatig God tot getuige roepen en de Bijbel als politiek richtsnoer nemen. Een beroep op God is een welkome reddingsboei. Maar het zou van meer verantwoordelijkheidszin getuigen als je, in plaats van je op God te beroepen, competente, niet corrupte bestuurders in de regering zou benoemen.

 

[wordt vervolgd]

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter