blog | werkgroep caraïbische letteren

Tula’s droom (1)

door Fred de Haas

 

Op 24 oktober 1956 schreef Aimé Césaire een brief aan de toenmalige voorzitter van de Franse Communistische Partij, Maurice Thorez, waarin hij zijn lidmaatschap van de Partij officieel opzei. Hij was toen al burgemeester van Fort-de-France, Martinique.
Bij die gelegenheid boog hij zich ook over het lot van de ‘zwarte volken in hun strijd voor vandaag en voor morgen: strijd voor rechtvaardigheid, strijd voor de cultuur, strijd voor waardigheid en vrijheid’.

aime cesaire

Aimé Césaire

In zijn brief onderscheidt Césaire twee manieren waarop bevolkingsgroepen de weg naar een echte samenleving kwijt kunnen raken: ‘par ségrégation murée dans le particulier ou par dilution dans l’universel’ (vertaling: door een vorm van apartheid met een muur om je heen of door totaal op te lossen in het universele).
Wat Césaire echter voor ogen stond was een harmonieuze samenleving die rijk was aan ‘al het bijzondere, rijk aan alle individualiteiten’.

De ‘Franse’ en ‘Nederlandse’ Caribische eilanden zijn nog ver van dit laatste verwijderd.

Overeenkomsten en verschillen
Er zijn tal van overeenkomsten te vinden tussen de situatie van de veelkleurige bevolking van Curaçao (en andere voormalige Nederlands-Antilliaanse eilanden) en die van de Franse Antillen. Beide gemeenschappen leven op dit ogenblik nog onrustig in de naweeën van het (post)koloniale tijdperk en vechten nog steeds om erkenning en een eigen plaats.

 

Curacao Pontjesbrug Sanne Landvreugd

Curaçao, Pontjesbrug. Foto © Sanne Landvreugd

Er zijn ook tal van verschillen. Zo hebben de voormalige Nederlandse Antillen nauwelijks of geen last gehad van de Tweede Wereldoorlog (met alle eerbied voor de Antilliaanse oorlogsslachtoffers), terwijl de bevolking van de toenmalige Franse kolonies te maken kreeg met een regering die collaboreerde met de Duitsers: de regering van maarschalk Pétain in het Franse Vichy.

Opvallend was toen dat de katholieke kerk als institutie bijna helemaal op de hand van de regering Pétain was. Bisschop Varin de la Brunelière verklaarde op 7 november 1942 het volgende: ‘Degene die weerstand biedt tegen het gezag biedt weerstand tegen de orde die door God is vastgesteld. Het is dus noodzakelijk u te onderwerpen niet alleen uit angst maar ook naar plicht en geweten’ (citaat uit L’amère patrie, Jacques Dumont, Librairie Arthème Fayard, 2010).

Het spreekt vanzelf dat de katholieke kerk vanwege deze ‘positieve’ houding volop werd gesteund door de regering Pétain die ervoor zorgde dat er weer kruisbeelden kwamen te hangen in openbare gebouwen. In die tijd mag ook gouverneur Sorin van Guadeloupe graag godsdienstige metaforen gebruiken. Zo noemt hij de arme boeren bijvoorbeeld ‘medewerkers van God’ (La Guadeloupe catholique, 8-11-1941).

Pétain

Maarschalk Pétain

Pétain had een broertje dood aan intellectuelen, legde de nadruk op het belang van sportbeoefening en verklaarde op 15 augustus 1940: ‘[…] we zullen ernaar streven om de verderfelijke nepcultuur die alleen maar uit studeren bestaat en luiheid en nutteloosheid aanmoedigt te vernietigen’ (Philippe Pétain, L’Education Nationale, La Revue des Deux Mondes, 15 augustus 1940, p. 249-253). Pétain vervolgt: ‘Een mens bestaat uit een lichaam, een verstand en een karakter. Een intellectueel is, ook al heeft ie de Basisschool, de Middelbare School en Hogeschool doorlopen, een misbaksel zonder spieren, geest en wilskracht’ (l’Informateur de la Guadeloupe, 4 april 1941).

Het mag duidelijk zijn dat niet iedereen in de Franse koloniën blij was met die opvatting. Scholing was namelijk de enige uitweg uit de dagelijkse, niet aflatende ellende.

Vlag en Folklore
Elke zondag werd er in die oorlogstijd op de Franse eilanden een groet gebracht aan de Franse driekleur en werden er door ‘hoogwaardigheidsbekleders’ vlammende redevoeringen afgestoken die weer werden afgedrukt in de krant en uitgezonden op de radio. Om het volk te lijmen was er af en toe ook aandacht voor Antilliaanse folkloristische tradities (dictators zijn vaak dol op folklore!) met zang, dans en bijpassende kleding. Dat alles om reclame te maken voor de foute regering en de vermeende weldaden van het kolonialisme.

 

Guadeloupe begin 20ste eeuw

Guadeloupe vóór WO II

Omdat er gebrek aan voedsel ontstond (het was gebruikelijk dat alles werd geïmporteerd!) kwam er opeens officiële belangstelling voor de lokale productie en voor het zelfverbouwde voedsel van de armen: bananen, maniokmeel, knolgewassen. Visserij en veeteelt werden aangemoedigd (kabeljauw kon immers niet meer uit Canada worden aangevoerd) en plaatselijk vakmanschap werd toegejuicht. Officieel opportunisme en bestuurlijke schijnheiligheid vierden hoogtij. Zo gaat dat.

Arrogantie van de kolonisator
Na afloop van de Tweede Wereldoorlog werden de collaborerende bestuurders uit hun ambt gezet. Helaas, de arrogantie van de Franse kolonisator bleef springlevend! Tijdens de conferentie van Brazzaville (1944, Congo), een initiatief van de Guyanees Félix Eboué, gouverneur van Guadeloupe, zei Generaal De Gaulle het volgende: ‘na wat er is voorgevallen op de grond van onze Afrikaanse en Aziatische bezittingen (!), zou het een onmogelijke onderneming zijn om te denken dat we het imperium op de oude voet kunnen voortzetten’ (Charles de Gaulle, Mémoires de guerre, Paris, Plon, 1994, deel III p. 261). En ook: ‘het is alleen aan de Franse Staat, maar dan ook alleen aan de Franse Staat om, als het ogenblik daar is, over te gaan tot structurele hervormingen, waarover de Staat souverein zal beslissen’ (idem, deel II p. 480). Dat standpunt zou hetzelfde blijven voor alle Franse presidenten na hem.

histoire de la guadeloupe

Inmiddels werd de roep om scholing steeds luider op de Franse eilanden, vooral nadat deze in 1946 Franse departementen waren geworden: ‘voldoende scholen zouden de onwetendheid uitbannen waarin de massa’s werden gehouden door de krachten van het obscurantisme’ (Le Dimanche Sportif et Culturel, 20 januari 1952).
Al een aardige vooruitgang in denken als je deze kreet beschouwt in het licht van wat Jules Ballet in 1898 nog schreef in zijn Histoire de la Guadeloupe waarin hij de weldadigheid verheerlijkte van een kolonisatie die het vroegere barbarendom te lijf was gegaan: ‘De slaven van de Franse Antillen leidden een gelukkiger bestaan dan het leven dat ze moesten leiden onder heidense en barbaarse (lees: Afrikaanse) stamhoofden’ (citaat uit Le Dimanche Sportif et Culturel van 29 februari 1948).

Wat de scholing op de Franse eilanden betreft beschreef Alain Corbin in ‘Le Monde de l’Education’ (Spécial Histoire, no 235 van november 1997) de volgende situatie: ‘De kinderen van de Blanken studeerden niet, omdat ze geld hadden. Dan had je de middenklasse van de mulatten van wie de kinderen moesten studeren om iets te kunnen bereiken. Ze werden architect, dokter, advocaat.’
Je plaats in de maatschappij en op school hing echt van je huidskleur af. De mulatten waren op school oververtegenwoordigd (meer dan de helft). Hoewel driekwart van de bevolking zwart was, zat maar 5% ervan op de middelbare school.

Het is dus zonder meer duidelijk dat, net als op Curaçao, de grote meerderheid van de bevolking onderontwikkeld bleef. Daarvan plukt het eiland tot op de dag van vandaag de bittere vruchten: politiek geladen beschuldigingen en scheldpartijen zijn nog steeds aan de orde van de dag. Om nog maar te zwijgen van het onverwerkte verleden.

 

7V17

De officiële Franse geschiedschrijving keek, net als de Nederlandse, liever weg van de ellendige gevolgen van de slavernij. Men nam zijn toevlucht tot het genereren van aandacht voor de voormalige voorvechters van de afschaffing van de slavernij. Er was meer aandacht voor hen dan voor de ellendige omstandigheden waaronder de slaven moesten werken. De officiële geschiedschrijving had geen oog voor zwarte helden als Louis Delgrès en zijn 300 medestrijders die in 1802 voor hun vrijheid waren gestorven, liever dan weer gebukt te moeten gaan onder de slavernij die twee jaar na de Franse Revolutie van 1789 was afgeschaft maar weer door Napoleon Bonaparte in 1802 werd ingevoerd.

Generaal Richepance werd naar Guadeloupe gestuurd om daar de ‘beschaving’ en de orde te herstellen. Over beschaving gesproken, in 1953 zei de Franse president Auriol nog, overtuigd van zijn gelijk (La Dépêche Africaine, januari 1953): ‘Frankrijk zet overzee haar beschavende taak voort. Niets zal haar afhouden van haar opdracht om de vooruitgang en de menselijkheid te bevorderen waartoe de Geschiedenis en haar roeping haar hebben voorbestemd’.

Toen moesten de Franse oorlogsmisdaden in Algerije nog beginnen…

[wordt vervolgd]

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter