blog | werkgroep caraïbische letteren

Toré’s vreemdeling op aarde

door Klaas de Groot

De nieuwe roman van Henry Toré, Broos Geluk, bestaat uit drie delen. De eerste twee delen hebben elk tien hoofdstukjes. Deel één beslaat iets meer dan de helft van het boek; deel drie telt slechts enkele bladzijden. De indeling verspringt van personage naar personage of per plaats van handeling, wat het boek een aangenaam tempo geeft. Ondanks de bescheiden omvang gaat het echt om een roman, want de lezer maakt de hoofdpersoon, Dennis de Andrade, mee tijdens diens op- en ondergang. Ook het tijdsverloop hoort eerder bij een roman dan bij een lang verhaal of novelle. De handeling vertoont wel tijdsprongen. Deel drie begint bijvoorbeeld met de zin: ‘Het kan een maand of twee na het ongeluk geweest zijn dat ik mij volledig bewust werd van mijn situatie’ (p. 111). De gebeurtenissen spelen zich af op Curaçao eind 1999 en begin 2000.
Dennis de Andrade vertelt zijn eigen verhaal meestentijds in de vorm van een inwendige monoloog. In deel één houdt hij zich bezig met zijn vriendin Naomi, het spelen in de loterij, zijn moeder en zijn werk. Hij brengt bestellingen rond voor het grootste handelshuis op het eiland. dat van de gebroeders Pereira. Zijn belangrijkste klanten zijn Ruth Drabinski, boetiekhoudster en Catleen Maduro, werkzaam in een botika. Dennis luistert graag naar hen, vooral naar hun verhalen over hun liefdesleven.

Het eerste deel begint met een scène die vooruitwijst naar zijn eigen breuk met Naomi. De scène heeft vooral betekenis, omdat Dennis zich hierin als een soort superman voorstelt. In zijn gedachten duiken geregeld cartoonhelden op, met wie hij zich graag vergelijkt. De Andrade is een verwoed lezer van stripbladen. In dit verband is het opvallend dat het taalgebruik van Dennis, of hij nu tegen zichzelf praat of tegen iemand anders, niet dat van de strip is. Hij gebruikt doorgaans de taal van een ontwikkeld mens. Als hij al een opvallend woord gebruikt – hij heeft het op een gegeven moment over ‘op de pot’ (p. 26) zitten – dan kan dat net zo goed een bijzondere keus van de auteur geweest zijn. Stilistisch is hier nog meer aan de hand. De hele beschrijving van wat op de wc gebeurt staat bijvoorbeeld in schrille tegenstelling tot de karakteristiek die Dennis geeft van het naakte lichaam van Naomi. Die laatste beschrijving ademt de stijl van een damesblad.

De meeste tijd besteedt De Andrade aan het kopen van lootjes. Hij bezoekt daarvoor diverse snèks, want zo probeert hij de juiste cijfercombinaties van de lootjes die hij wil gaan kopen te achterhalen. Hij heeft geluk: hij wint een bescheiden bedrag. Met een deel van dat bedrag stort hij zich op de landsloterij en weer slaagt hij, zijn droom komt uit: hij wordt rijk. Bij de beschrijving van de snèks heeft de auteur helaas de neiging om erg veel details te geven. Het lijkt alsof de verteller rekening wil houden met lezers die deze wereld niet kennen, terwijl op andere momenten Curaçao als bekend wordt verondersteld. De beschrijving remt zo de handeling af en is weinig functioneel.

In deel twee is Dennis rijk. Ironisch is dat zijn vriendin Naomi vlak voordat de loterij Dennis rijk maakte, heeft gekozen voor een rijke man. Deze ironie speelt in het verhaal maar één keer een rol in de gedachten van Dennis en wordt jammer genoeg niet uitgewerkt. Het toeval slaat ook hier toe en daarmee basta. Hij gaat in een mooi huis wonen op een heuvel op Montaña. Hij neemt ook zijn moeder in huis. Hij vertelt dat hij rondrijdt in een dure SUV. Zijn overhemd draagt hij het liefst open om een dikke gouden ketting te tonen aan de wereld die hij nu leert kennen. Dat is de wereld van Sheila Booi, zijn nieuwe vriendin. Ze is een nogal wereldse schooljuffrouw. Haar belangstelling gaat vooral uit naar de Kama Sutra en spiritualiteit. Die spiritualiteit trekt ook Dennis aan. Hij gaat andere boeken lezen. Daardoor groeit bij hem het besef dat hij eigenlijk conservatief is, dat is één van de oorzaken van de breuk met Sheila. Als hij het idee krijgt in haar wereld met horentjes te lopen, is de breuk compleet.

Door die spirituele belangstelling komt Dennis dichter bij de wereld van zijn moeder.
Tegelijkertijd heeft er nog een opvallende wending plaatsgevonden: Dennis heeft sinds hij rijk werd, nooit meer gegokt. De gokverslaafdheid, die hem toegedicht wordt op de flap van het boek is voorbij. Het gokken vult nu het leven van zijn moeder die de casino’s bezoekt en heel berekenend speelt. Zij verdient er genoeg mee om op een gegeven moment een reis naar Nepal te kunnen maken. In dit tweede deel bezoekt Dennis nog één keer Catleen Maduro en Ruth Drabinski, die allebei nadrukkelijk afstand van hem nemen. Zo blijft Dennis achter, alleen met zijn moeder. Hij is niet meer de man tussen vijf vrouwen.

Het leven verglijdt daar bovenop de heuvel in Montaña. Dennis denkt en droomt. In één van die dromen zit hij met een grote sneeuwwitte kat op schoot. Het lijkt wel een beeld uit een James Bondfilm, en zo zit de lezer weer bij de cartoonheld. Die witte kat verandert in een scharminkel dat heftig blazend Dennis bespringt en openkrabt, vooral diens gezicht. Hiermee zijn we bij de volgende wending in het verhaal, die wel erg plotseling is, maar dat was de wending in de droom ook. Dennis wordt namelijk door een auto geschept als hij op een donkere avond uit zijn auto stapt om een kat te helpen die met zijn kop vastzit in een blikje. Dit lijkt de climax te zijn, want nu is vooral te zien hoe het broze geluk (van de titel) eruit ziet. Toch lijkt mij de gebeurtenis op de laatste bladzijde van het boek nog ingrijpender.

Dennis is na het ongeluk veranderd van een luisteraar in een man die voortdurend vloekt en scheldt. Hij zit in een revalidatiecentrum en zijn moeder bezoekt hem daar geregeld. Tussen het vloeken en schelden door, de moeder is trouwens de enige persoon die hem rustig kan maken, merkt hij dat zij steeds schimmiger wordt. Zij wordt zo schimmig dat ze op een gegeven moment hem en zichzelf niet meer herkent. Dan komt het schrijnendste moment in het boek, als zij zegt: ‘Jongeman, hoe gaat het met je moeder?’ (p. 113). Zijn eenzaamheid is absoluut geworden.
Zoals in alle verhalen in de ik-vorm leren we eigenlijk alleen de hoofdpersoon goed kennen. Alle andere figuren ziet de lezer door de ogen van die ik. De Andrade laat zichzelf zien als een voorzichtige gokker die weet wat hij doet als hij lootjes koopt. Ondanks het feit dat hij zich door het toeval laat leiden, houdt hij zich planmatig aan dat wat het lot hem toespeelt. Dat is een interessant gegeven. Hij moet dat van zijn moeder hebben, die in deel twee ‘rationeel’ aan het gokken slaat. In de liefde is hij niet gelukkig, op dat gebied heeft hij nogal last van jaloezie. Daarom noemt hij zichzelf waarschijnlijk ook conservatief.

De moeder van Dennis, Jeanne Verbruggen, is van meet af aan de belangrijkste vrouwenfiguur. Zij boezemt haar zoon angst en eerbied in. Ze staat bekend als gifmengster en heeft al heel wat huisdieren uit de weg geruimd. Eenmaal wordt de suggestie gewekt dat zij de hand heeft gehad in de dood van Dennis’ vader, die kapitein was van een Venezolaanse barkje. Het feit dat zij tarotkaarten legt en leest, krijgt in het boek steeds meer betekenis voor Dennis. De delen waarin zij de kaarten legt, behoren tot de beste van het boek. De vier andere vrouwenfiguren zijn teveel typen, zonder verrassende trekjes. De momenten waarop Dennis vertelt over Naomi en Sheila zijn te eenduidig. De beschrijving van de ontmoetingen met Ruth Drabinski en Catleen Maduro zijn weinig functioneel, behalve misschien dat hierbij benadrukt wordt dat Dennis liever een luisteraar is dan een prater. De tweede reden zou kunnen zijn dat zo bepaalde Curaçaose bevolkingsgroepen geïntroduceerd worden.

Hoe Curaçaos is dit boek eigenlijk? Het eiland lijkt vooral aanwezig te zijn als decor, niet als essentieel onderdeel van de thematiek. De barkjes liggen langs de Handelskade. Dennis gaat zelf op een heuvel op Montaña wonen, hij bezoekt restaurants in De Boogjes achter Fort Amsterdam enzovoorts. Eilandelijke bevolkingsgroepen worden genoemd, maar spelen als groep geen rol. De moeder bijvoorbeeld, is vanwege haar omgang met een eenvoudige Venezolaan door haar familie verstoten uit de blanke protestantse bovenlaag, een groep met op het eiland diepe wortels. Zij is terecht gekomen in een armoedige buurt: de Batavierenwijk. Maar die maatschappelijke tegenstelling speelt in het verhaal geen rol. De naam Batavierenwijk staat trouwens niet op de kaart van Curaçao. Vermoedelijk gaat het hier om de wijk Steenrijk, waar veel straten Nederlandse plaatsnamen hebben. In dit decor gaat het vervolgens over gokken, loterijen, broos geluk en mislukte liefdes, elementen die niet per definitie bij Curaçao horen. Doorslaggevend is het feit dat de hoofdpersoon Dennis zichzelf niet presenteert als Curacaoënaar. Hij heeft het vaker over zijn vader, de Venezolaanse barkjeskapitein, die een paar keer ‘indiaan’ genoemd wordt. Ook voor de andere personages speelt hun identiteit als inwoner van Curaçao nauwelijks een rol.

Wat verder opvalt is dat Dennis een paar keer zegt niets af te weten van de broers en zusters van zijn moeder, terwijl die dus tot een blanke protestantse familie behoren. En dat terwijl, als we Boeli van Leeuwen mogen geloven, Curaçao iedereen alles van iedereen weet. Dennis zou dus heel eenvoudig iets te weten kunnen komen. Maar misschien wil de auteur zo laten zien hoe passief Dennis is. Hij is eigenlijk alleen actief als het om het kopen van lootjes gaat of om de lichamelijke liefde. Tenslotte: Broos geluk heeft niet de sfeer van het fragment Een tropische kruisiging dat Toré onder het pseudoniem Arnold Sefrina publiceerde in Preludium 3/4 (1992-1993). Dat stuk met zijn mythisch-sprookjesachtige karakter, zit veel dichter op de Curaçaose geschiedenis en daarom hoort bij het eiland. Een opvallende overeenkomst tussen beide prozawerken is het voorkomen wat ik nu maar even het vlieg- en zweefmotief noem.

De verdienste van deze, vierde roman van Henry Toré schuilt in de tekening van de hoofdpersoon. Dennis lijkt een vreemdeling op aarde te zijn. Zijn tragiek zou echter beter tot zijn recht komen als het verhaal door een strengere redactie op stilistisch en taalkundig vlak versterkt zou zijn. Te vaak mislukt de beeldspraak en ontspoort de woordkeus.

Henry Toré, Broos geluk, Zoetermeer: Free Musketeers, 2010. 116 p., ISBN 978 90 4841 589 2, prijs € 16,95.

[uit Oso, 2011, nr. 2]

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter