blog | werkgroep caraïbische letteren
0
 

Theo Para: Moiwana-slachting als misdrijf tegen de menselijkheid

Dit jaar is het tien jaar geleden dat het Inter-Amerikaans Hof voor de Mensenrechten de staat Suriname in een vonnis opdroeg de daders van de massaslachting van 29 november 1986 te Moiwana, te vervolgen en te berechten. Onlangs bleef Surinames ambassadeur bij de VN Henry MacDonald, op de vraag van de Mensenrechtencommissie van de Verenigde Naties naar het uitblijven van vervolging en berechting van de daders, het Hof een bevredigend antwoord schuldig.

Moiwana (9)

Monument voor Moiwana. Foto © Michiel van Kempen

 

De Mensenrechtencommissie hekelde de straffeloosheid in Suriname. In haar aanbeveling voor gerechtigheid had de Inter-Amerikaanse Commissie van de Mensenrechten (IACHR)- die ook rechtsmacht heeft binnen het inter-Amerikaans mensenrechtensysteem- de moord van een legereenheid op tientallen dorpelingen te Moiwana, waaronder vrouwen en kinderen, het platbranden van het dorp en het op de vlucht jagen van vele dorpelingen, omschreven als ‘misdrijven tegen de menselijkheid’. Het waren niet alleen misdrijven tegen de inwoners van Moiwana, maar tegen de hele volkerengemeenschap. Misdrijven tegen de menselijkheid behoren samen met genocide en oorlogsmisdrijven tot de ernstigste schendingen van het internationaal (straf)recht. Bij misdrijven tegen de menselijkheid gaat het om ernstige delicten als moord en foltering, die worden gepleegd als onderdeel van een massale of systematische aanval op de burgerbevolking of delen daarvan. Het gaat om misdrijven die door de staat worden gepleegd of waar de staat aan meewerkt door lijdelijk toe te zien. Die wereld op zijn kop is door sommige aanklagers als ‘de bureaucratie van criminele activiteiten’ geduid. Bij misdrijven tegen de menselijkheid gaat het om politiek gemotiveerde systeemcriminaliteit, waarbij de daders door elke staat die hen in handen krijgt vervolgd kan worden. Het gaat immers om internationale misdrijven. Voor zulke ernstige misdrijven zijn amnestie en verjaring uitgesloten.
Rechteloosheid

Volgens het Inter-Amerikaans Hof had de toenmalige legerbevelhebber Bouterse op een persconferentie de verantwoordelijkheid voor de aanval op Moiwana persoonlijk opgeëist en de massaslachting geduid als ‘militaire operatie’. Naar Surinaamse verhoudingen was de slachting te Moiwana zowel massaal als systematisch. Geen beter bewijs voor het feitelijk ontbreken van de rechtsstaat in Suriname: tien jaren na het vonnis van het Inter-Amerikaanse Hof heeft het Openbaar Ministerie tot nu toe geen gevolg gegeven aan de internationale opdracht tot vervolging en berechting van de verantwoordelijken voor de moordpartij onder de Marrons van Moiwana. Het moet worden gezegd, onder de regering Venetiaan zijn compensatie- en maatregelen ter genoegdoening van nabestaanden van Moiwana genomen, maar de cruciale, normatieve opgave, de misdadigers strafrechtelijk ter verantwoording te roepen, is uitgebleven. Slachtoffers en nabestaanden van Moiwana zijn al decennialang doelwit van rechteloosheid.

herman_gooding

Herman Gooding

Inspecteur Gooding

In haar onderbouwing van zijn vonnis documenteerde het Inter-Amerikaanse Hof ook de obstructie van het onderzoek naar de misdaden en daders. Na de Moiwana-slachting vluchtten tientallen dorpelingen via de bossen naar Frans-Guyana. Zij vormden daar de Associacion Moiwana. Samen met de mensenrechtenorganisatie Moiwana 86, toen onder leiding van Stanley Rensch, beijverden zij zich voor ghererechtigheid en compensatie van de nabestaanden. Niet op de laatste plaats omdat gerechtigheid een centrale waarde is in de cultuur van de N’dyuka. Moiwana 86 deed ook tevergeefs een poging via de rechter de Amnestiewet ’89 te voorkomen. Enkele medewerkers van Moiwana 86 moesten het land ontvluchten, op Stanley Rensch werd een mislukte moordaanslag gepleegd. In 1989, tijdens de eerste democratische regering na de militaire dictatuur, is een poging tot politieonderzoek naar de misdrijven te Moiwana ondernomen. Het onderzoek werd geleid door inspecteur Herman Gooding en leidde tot de arrestatie van twee verdachten: Frits Moesel en Orlando Swedo. Een gewapende eenheid van de Militaire Politie toog naar het politiebureau en dwong vrijlating van de verdachten af. Kort daarna gaf de toenmalige bevelhebber van het Nationaal Leger, Desi Bouterse, een persconferentie. Hij waarschuwde de politie geen onderzoek naar ‘militaire operaties’ te doen. Militaire operatie als een eufemisme voor het asymmetrische dictatoriaal geweld tegen de burgerbevolking. Op het politieke podium sprak hij dreigende woorden richting Gooding. Op 4 augustus 1990 werd Gooding kort na het weggaan van een onderhoud met het onderhoofd van de Militaire Politie in het Fort Zeelandia, op straat aangehouden en door het hoofd geschoten. Het onderzoek naar dit misdrijf kwam er niet, het zou zijn stukgelopen op ‘blinde muren’. Politieagenten die Gooding vergezelden bij diens arrestatie verlieten het land vanwege een ‘levensbedreigende situatie’.
Commando-verantwoordelijkheid

De uitspraak van de bevelhebber op genoemde persconferentie, zoals gedocumenteerd door het Inter-Amerikaanse Hof, zou in een Moiwana-strafproces als een buitenrechtelijke bekentenis kunnen worden beschouwd. Maar niet alleen de bevelhebber zou bij rechtsvervolging verdachte kunnen zijn. Een journalist van het NRC Handelsblad (29-11-1997) stelde zichzelf bij een ontmoeting met Melvin Linscheer, de toenmalige commandant van de Zuidelijke Troepen, de volgende vragen: ‘Staat hier nu de man die jarenlang als trouwe en koele ‘uitvoerder’ al het vuile werk voor Desi Bouterse heeft opgeknapt, de militaire commandant die tijdens de binnenlandse oorlog indianen zomaar liet verdwijnen,… en die volgens zeggen ook de moord op politie-inspecteur Gooding op zijn geweten heeft?’ Het internationaal strafrecht kent de doctrine van ‘superior or command responsibility’, de zogeheten commando-verantwoordelijkheid. Volgens die doctrine is een superieur onder wie daders van misdrijven vallen -en waarvan hij weet kon hebben- strafrechtelijk verantwoordelijk als hij niets heeft ondernomen om die misdrijven te voorkomen. Linscheer had evenals Bouterse en andere superieuren op zijn minst commandoverantwoordelijkheid.
‘Waarheidsvinding’

Het is een adagium van de democratische rechtsstaat dat iemand onschuldig is tot zijn schuld voor de rechter is bewezen. Deze stelregel gaat uit van een functionerend opsporings- en vervolgingssapparaat. In een cultuur van straffeloosheid, waarbij daders vanwege hun politiek-militaire machtspositie feitelijk boven de wet staan, verschanst achter ‘blinde muren’, wordt genoemd adagium dubieus. Omdat hun schuld niet kán worden bewezen, kan moreel niet van hun onschuld worden uitgegaan. Zeker als sprake is van systeemcriminaliteit als misdrijven tegen de menselijkheid, is het redelijk om tenminste de belangrijkste verantwoordelijken binnen het repressieve systeem, de mensen met commando-verantwoordelijkheid, moreel verantwoordelijk te houden voor de misdrijven, wetende dat bij functionerend recht zij strafrechtelijk ter verantwoording zouden worden geroepen. Dat de verantwoordelijken niet voor de rechter verschijnen, ontslaat de samenleving niet van een morele houding, een houding die recht doet aan de gevoelens en het rechtsverlangen van de slachtoffers en nabestaanden. Een uitnodiging van Linscheer en de financiering ‘in natura’ door Bouterse, om vorm te geven aan hun ‘waarheidsvinding’, als onderdeel van hun cultuur van rechteloosheid, zou door elk integer en vredelievend mens móeten worden geweigerd. Dit uit respect voor de slachtoffers en nabestaanden van de Moiwana- slachting en andere misdrijven van de militaire dictatuur.

Dit artikel is verschenen in de weekendbijlage van de Ware Tijd van 31 oktober 2015. CONTRAPUNT verschijnt elke eerste zaterdag van de maand

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter