blog | werkgroep caraïbische letteren

“Their passion for land-holding and money-making”

door Amar K. Soekhlal

Op 5 juni 2021 herdenkt de Surinaams-Hindostaanse gemeenschap de aankomst van de door de planters in Suriname bestelde Brits-Indische arbeiders (het huidige India) 148 jaar geleden. In de literatuur is als één van de redenen van vertrek van de emigranten uit India genoemd, de hartstocht voor grond en geld. Dr. C.J.M. de Klerk C.ss.r, De immigratie der Hindostanen in Suriname (1953) noemt de begeerte naar grond en geld als redenen van vertrek. In de internationale literatuur ben ik dit argument verder niet tegengekomen genomen, maar in Surinaamse kringen nog hardnekkig aanwezig.

Shankar Soekhlal

Mijn ájá Shankar Soekhlal werd geboren in 1882 in het district Gonda in de staat United Provences, het huidige Uttar Pradesh (UP). Hij vertrok op 13 november 1901 met het Engelse zeilschip Mersey II vanuit Calcutta en zette op 28 januari 1902 voet op Surinaamse bodem. En zo begon de geschiedenis van mijn familie in Suriname, de familie Soekhlal uit Kwatta.  Suriname was voor mijn ájá terra incognita, onbekende grond. In tegenstelling tot mijn ájá zijn mijn áji, náni en náná allen in Suriname geboren.

Mijn ájá werd tewerkgesteld op de plantages Mariënberg en Zoelen. Hij heeft een contractperiode van vijf jaar uitgediend en f 100,00 uit het immigratiefonds ontvangen in ruil voor gratis terugkeer naar India. Hij koos dus voor een definitieve vestiging in Suriname, maar niemand weet welke overwegingen ten grondslag lagen aan zijn besluit. Omstreeks 1920 heeft hij zich gevestigd op Kwatta, een vestigingsplaats. Later is ájá wederom verhuisd, nu enkele kilometers verderop in Kwatta, mijn geboorteplaats. Daar kocht hij een landbouwperceel van een plantage-eigenaar, die koffie en cacao verbouwde. Tussen zijn aankomst in 1902 en de vestiging op zijn perceel is er een periode van 18 jaar.

Grond zo hevig begeerd. De Klerk

Met deze feiten in gedachten las ik het boek van dr. C.J.M. de Klerk C.ss.r, De immigratie der Hindostanen in Suriname (1953). De schrijver somt twaalf redenen op voor vertrek van de immigranten uit hun dorp in India. Als eerste noemt hij de economic urge: de economische noodzaak, maar ook de onmogelijkheid om op Indiase bodem al is het maar een  karig bestaan, te leiden. Met als toelichting dat natuurrampen, bevolkingsgroei en grondpolitiek noodlottig samenwerkten om het bestaan voor een aanzienlijk percentage van de  bevolking volkomen uitzichtloos maakten. Als tweede reden noemt De Klerk de al te grote druk op de bodem, die talloze boeren en landarbeiders de hoop ontnam, ooit zelf een klein stukje land –zo hevig begeerd – te bezitten. De Klerk bedoelde niet de begeerte van grond in India, maar in het aankomstland.

De eerste en de tweede reden liggen in elkaars verlengde. In de periode tussen 1873-1874 en tussen 1877-1878 heerste er een felle hongersnood in Bihar en UP. De gevolgen van deze hongersnoden zal nog jaren voelbaar zijn geweest en ik denk dat het hoofdmotief voor vertrek van mijn ájá, zoals voor velen in die tijd, een economische reden moet zijn geweest en niet het bezitten van een stukje grond in Suriname.

Fiscale incentives

De toestand van de contractarbeiders werd door de Brits-Indische koloniale overheid gemonitord. In dat verband bezocht dr. D.W.D. Commins een Indiase Protector of Emigrants Suriname in 1891. Tot zover mij bekend was hij de eerste die heeft gerept over ‘their passion for land-holding and money-making’. Overigens, deze karakterisering was bedoeld voor de immigranten uit Guyana en Trinidad. De Klerk heeft het zonder verdere precisering overgenomen in zijn boek.

Mijn náná Ramsamoej Sital en mijn náni Poenia Sital

De opmerking van Commins was in een geheel andere context gemaakt. Nog voor de afschaffing van de slavernij in 1863, streefde de regering naar kolonisatie van Europeanen in Suriname. Deze kolonisten werden landverhuizers genoemd en voor hen waren er gunstige fiscale regelingen getroffen indien zij bereid waren om zich toe te leggen op de landbouw in Suriname. Die regelingen hielden in dat zij domeingrond kregen, vrij van grondhuur gedurende zes jaar en de mogelijkheid om de grond reeds twee jaar na geregelde verbouwing in eigendom te krijgen. Hiernaast werden zij vrijgesteld van inkomstenbelasting en ontvingen zij een startpremie van de regering als aanmoediging. Deze regeling ten aanzien van de kolonisatie gold ook voor de vrijgelaten slaven. In 1878 het jaar waarin de eerste contracten van de immigranten afliepen, hebben een aantal immigranten gebruik gemaakt van deze regeling en vestigden zich als kolonisten in Suriname, meestal in de nabijheid van Paramaribo.

De meesten kozen ervoor om terug te keren naar India. Blijkbaar was het niet zo fijn toeven in Suriname en met de landhonger viel het mee!

Mangrie Goerdien- Soekhlal

Omdat de kolonisatie van de immigranten niet wilde vlotten, meende de toenmalige Agent-Generaal Cateau van Roosevelt om de immigranten een contractperiode van tien jaar te geven: vijf jaren als contractarbeider en vijf jaren als kolonist. Zijn gedachte was, eenmaal gevestigd als kolonist, zou het verlangen op remigratie verdampen. Om de kolonisatie van de ex-contractanten toch te bevorderen deed Commins een, naar mijn mening ethisch laakbaar voorstel namelijk: een beroep doen op de vermeende gierigheid naar grond en geld van de immigranten. Dit draagt bij aan stigmatisering en is een grove belediging van alle immigranten en dus ook van mijn ájá.

Deze poging tot kolonisatie mislukte echter ook. De bereidheid van de kalkatihan om zich in Suriname te vestigen, nam pas toe toen de regering besloot om naast de fiscale arrangementen ook de vrije terugkeer te garanderen. Maar of de passion for land ten grondslag heeft gelegen aan de vestiging in Suriname, wordt door verschillende auteurs betwist. Zo wijzen Margriet Fokken en Ruben Gowricharn op tal van andere omstandigheden om in Suriname te blijven zoals het te lang zijn weggeweest (dus vervreemd te zijn) van de Brits-Indische samenleving, het feit dat veel terugkeerders hun terugreis zelf moesten betalen, de lange wachttijd op een schip dat hen moest meenemen waardoor hun spaargeld op raakte, maar ook het ontstaan van nieuwe banden met partners, kinderen, nieuwe verwanten en vrienden. Dergelijke motieven om zich in het nieuwe land te vestigen zijn ook door auteurs in Guyana en Fiji uitvoerig aan de orde gesteld.

Kortom, their passion for land-holding and money making, zo die ooit heeft bestaan  was een middel om de kalkatihá te verleiden tot vestiging in Suriname. Maar het historisch onderzoek wijst uit dat de Brits-Indische migranten niet zijn gebleven om een stuk grond. Zou dat het geval zijn, dan zou de poging tot kolonisatie al vanaf 1878 succesvol zijn geweest. Het argument passion for land and money-making als motief voor vestiging in Suriname suggereert dat de arbeiders hun familie in Brits-India inruilden voor een stuk grond. Dat vind ik nogmaals een grove belediging, niet alleen voor mijn ájá!

Wat vermeldenswaard is dat veel immigranten wel voldeden aan de voorwaarde van twee jaar geregelde verbouwing van de gronden, maar door slechte administratie de domeingrond nooit in eigendom hebben gekregen. In 1948 hadden ongeveer 1500 mensen recht op een vrije terugkeer, maar dit is niet met zekerheid te zeggen. In 1918 heerste er een griepepidemie en zijn er veel kantráki’s overleden. De registratie van de overledenen was niet zorgvuldige en zeer waarschijnlijk waren onder de doden ook kalkatihá’s.

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter