blog | werkgroep caraïbische letteren

Thea Doelwijt: ‘Het blijft een kick: kritisch en muzikaal werken in Suriname’

door Ko van Geemert

Op 25 november ging Ons Kent Ons in première in het Bijlmer Parktheater in Amsterdam, een cabaretmusical van Thea Doelwijt, onder regie van Kenneth Herdigein en met muziek van Harto Soemodihardjo. Daarmee voegde Thea Doelwijt weer een stuk toe aan haar toch al omvangrijke en veelzijdige oeuvre.

Thea Doelwijt. Foto Nataly Linzey/WCL.

Ons Kent Ons is een aaneenschakeling van sketches en liedjes met thema’s die, zeker voor wie het werk van Doelwijt een beetje kent, niet zullen verrassen: het slavernijverleden, de verhouding zwart-blank, Suriname-Nederland. Hilarisch zijn de scènes waarin de spelers een klompendansje doen of typisch Hollandse kinderliedjes zingen als ‘Witte zwanen, zwarte (of groene) zwanen’, ‘De boer had maar enen schoen’ en ‘Iene Miene Mutte’, waar in Suriname niets van begrepen werd (en in Nederland trouwens ook niet).
De cast bestond uit Maikel van Hetten, Adeiye Tjon (de zoon van Thea’s oud-collega Henk Tjon) en de helaas niet altijd zuiver zingende Lucinda Sedoc. Een kernpunt in de voorstelling is een lied over het verleden: ‘Vroeger hebben wij geleerd / Wie zijn verleden niet kent / Komt nooit vooruit / Luister naar mijn tori / Ja, tori is verhaal / Wij zijn ook verbaal / Verdiep u in uw historie / Onze basis is het verleden / Zo niet… dan stikt u in het heden’.
Componist en pianist Harto Soemodihardjo, de vaste begeleider van Jörgen Raymann, viel positief op, maar de meeste indruk maakte toch wel het enorme enthousiasme van alle spelers, met als gevolg: een even enthousiast publiek.

Thea: “Ik vind het vooral belangrijk ook hier jonge(re) Surinamers te inspireren, zoals een startende theatermaker Lucinda Sedoc, die een eigen groep heeft en eveneens schrijft. En Adeiye Tjon, die spoken words rapt, maar ook iets aan toneel wilde doen. Verder heb ik voor deze nieuwe cabaretmusical voor het eerst geprobeerd teksten te schrijven die ook voor Nederlanders toegankelijk zijn.”

Thea Doelwijts achtergrond is niet in een paar woorden te schetsen, maar hier volgt toch een poging. Haar Surinaamse vader, technicus van beroep, kwam in de dertiger jaren van de vorige eeuw naar Nederland, waar hij bij de marine ging werken. Hij ontmoette de Nederlandse vrouw met wie hij trouwde. In 1938 werd Thea geboren, in de marineplaats Den Helder. Van jongs af aan trok Suriname. Ze had het in Nederland niet naar haar zin, het is er koud en ze werd door haar uiterlijk menigmaal gepest en bijvoorbeeld voor ‘Papoea’ uitgemaakt.
Haar artistieke kwaliteiten heeft ze niet van een vreemde: vader kon mooi zingen en moeder was een geboren vertelster. Al vroeg voelde Thea zich aangetrokken tot de journalistiek, ze volgde een opleiding en in 1961 vertrok ze naar Paramaribo, waar ze medewerkster werd van het dagblad Suriname en later redactrice van het literaire tijdschrift Moetete, wat Indiaanse draagmand betekent, een initiatief van onder andere Dobru, Jozef Slagveer, Ruud Mungroo en Shrinivasi – niet de eerste de besten dus.
Ze ging in 1963 nog een jaar naar Nederland om daar bij de Margriet te werken, maar keerde al spoedig naar Paramaribo terug. Daar volgden een scenario voor de eerste Surinaamse televisiefilm, een theaterstuk, een verhaal over de komende onafhankelijkheid, een dichtbundel en een bloemlezing uit de Surinaamse literatuur (Kri, kra!, 1971), waarmee heel wat jongeren in Suriname zijn opgegroeid.

Thea woont al vele jaren samen met Marijke. Is de liefde voor een vrouw een thema in haar werk? Wat zijn überhaupt haar inspiratiebronnen?
“Geloof het of niet, maar ik praat nooit over matisma, vrouwen die van vrouwen houden. Het belangrijkste vond en vind ik de ontwikkelingen in de Surinaamse wereld, die onderontwikkeld werd genoemd. Daar hebben mijn vrienden, schrijvers, theatermakers, schilders en ook ik, ons mee bezig gehouden, op de weg naar zelfstandigheid en erkenning. Eén keer heb ik in een musical een jongen en een meisje laten zingen:
‘My love is a girl / Yes, a woman like me’ en: ‘My love is a boy / Yes, a man like me’. Dat was in de eerste rockmusical Fri libi (Leven in Vrijheid), opgevoerd in 1975 en ‘76 met veertig tieners die inspraak wilden in de ontwikkeling van hun onafhankelijke land. Ik vond het geweldig dat jongeren ook over een speciale liefde wilden zingen. Mijn stukken willen prikkelen, mensen wakker schudden. Ik bemoei me niet met politiek, maar ik zeg er af en toe wel wat over. Toen ik na 1983 terugkwam in Nederland, na ruim twintig jaar Suriname, heb ik mij ook gestort op de wereld van de Marokkanen en Turken, maar Suriname is en blijft mijn grote inspiratiebron.”

Doe-theater
Samen met Henk Tjon (1948-2009) richtte Thea Doelwijt in 1973 het Doe-theater op, de eerste (semi)professionele toneelgroep van Suriname. Deze groep, die veel van Doelwijts stukken speelde, heeft zonder twijfel een belangrijke rol gespeeld in de emancipatie van de literatuur en het toneel in Suriname. En passant publiceerde ze in 1972 ook nog de eerste Surinaamse thriller: Toen Mathilde niet wilde…
De stukken die het Doe-theater speelde waren kritisch. Vlak na de Decembermoorden in 1982 werd Doeltwijts jeugdtheaterstuk Roy nanga den foefoeroeman (Roy en de dieven) opgevoerd.
Doelwijt: “Maar dat ging niet zonder slag of stoot. De spelers waren bang geworden. In het stuk werd het jonge publiek uitgedaagd om zelf de afloop mee te bepalen. En dat in een tijd waarin zowel de denkvrijheid als de bewegingsvrijheid werd beknot door de militaire machthebbers. Het zou het laatste stuk van het Doe-theater worden. Ik heb het nog wel geprobeerd, maar de angst zat er te veel in.”

In 1983 keerde ze naar Nederland terug, waar ze een jaar later de stichting Prépré-theater, theater met een speelse glimlach, oprichtte. Een van haar toneelstukken is Iris (uit 1987), waarin een Surinaamse vrouw van tegen de zeventig in een Nederlands verzorgingshuis een monoloog houdt. Haar ene zoon werkte mee aan een systeem dat de moord op haar andere zoon niet berecht. ‘Heb ik Kaïn en Abel gebaard?’, vraagt ze zich af. Els Moor, sinds 1993 redacteur van de literaire pagina van de Ware Tijd, schrijft over Iris (in Paramaribo brasa! uit 2010): ‘Het is een theaterspel vol herkenbare emoties voor wie in Suriname deze tijd meemaakte en ook hier geven structuur, taalgebruik en sfeer er een grote kwaliteit aan.’

Du
Christine van Russel-Henar van de stichting Fu Memre Wi Afo (Gedenk onze voorouders) vroeg Thea Doelwijt in 1998 of zij het zogeheten du-genre weer nieuw leven in kon blazen.
De du was in de slaventijd een bijzonder zang-, dans- en toneelspel met vaste rollen: de koning die op de gouverneur lijkt, de fiscaal die rechters en wetgevers in de kolonie verbeeldt, Aflaw, die nergens tegen kan en altijd flauw valt, de dokter, die meestal een Hollandse dokter imiteert, Asrengi, die heen en weer slingert tussen goed en kwaad, Temeku, de lastige vrouw, Afrankeri, de ijdele vrouw die pronkt met haar uiterlijk, kleren en sieraden. De du was een groep slavinnen, die ervoor zorgde dat de liedteksten werden gemaakt en de dansen ingestudeerd.

Blanke dame
De du-gezelschappen stonden onder voorzitterschap van een meestal blanke dame die Sisi werd genoemd. Omdat er steeds minder getrainde danseressen en zangeressen waren, raakte het spel in het begin van de twintigste eeuw in het vergeetboek. Het verzoek aan Thea Doelwijt resulteerde in Na Gowtu Du (Het gouden spel), daarna, in 2003, in Na Dyamanti Du (Het diamanten spel) en in 2008 in Na Bigi Du, Het grote spel (een volksopera-slavenspel na de afschaffing van de slavernij). Thea kijkt hierin terug naar haar overgrootmoeder, misi Bethania, slavin. Vijf jaar mocht ze niet in de kerk komen omdat ze niet wilde trouwen. Wat dacht en voelde ze? De schrijfster vroeg twee componisten om mee te denken en te schrijven: Denise Jannah en Francine van Dam. Alle drie de du-voorstellingen waren zowel in Nederland als in Suriname te zien.
De tot nu toe laatste keer dat een stuk van Thea Doelwijt in Suriname uitgevoerd werd, was in 2010. Doelwijt: “Al vele jaren vroegen artiesten in Nederland en Suriname aan me: ‘Kunnen we nog een keer Land te koop opvoeren, de succesvolle musical uit 1973’. Ook enthousiaste toeschouwers van toen vroegen ernaar. Ik heb altijd ja gezegd, maar toch kwam het er niet van. Tot theater Thalia mij vroeg of ik iets zou kunnen maken voor de verjaardag van Thalia, 27 april 2010. Toen iemand zei: ‘Misschien kun je delen van Land te koop gebruiken’, begon het voor mij te spoken… Hoe was het vroeger, hoe is het nu? Welke teksten en liederen hebben nog steeds, tot en met vandaag, kracht en betekenis? Zo ontstond deze cabaretmusical Spokendansen/Land te koop vroeger en nu.” In het programmaboekje schrijft ze: ‘Het is en blijft een kick: kritisch en muzikaal werken in Suriname. Ben ik ooit weggeweest? Natuurlijk! Maar ik was hier de laatste jaren steeds weer’. Ze vult aan:
“Nu denk ik af en toe: ‘Zal ik teruggaan naar Suriname en iets voor en met kinderen doen…’ Als ik mijn grote liefde trouw blijf, geëngageerd theater maken, krijg ik problemen met sommige mensen die sommige wantoestanden niet zien…”

IJskou
“Maar hoe dan ook: in die ijskou van Nederland wil ik niet blijven. Op Curaçao heb ik ook familie, vrienden en kennissen, en zwemmen in zee is ook lekker. Kortom, de tropen blijven roepen. Un sa si wan fasi, we zullen een manier vinden om tot een oplossing te komen.”
Thea Doelwijt lijkt meer genen van haar Surinaamse vader te hebben dan van haar Nederlandse moeder. Want al woont ze nog zo lang in Nederland, ze blijft een Surinaamse schrijfster. Achttien jaar geleden schreef Michiel van Kempen een portret van haar (in Woorden op de Westenwind – Surinaamse schrijvers buiten hun land van herkomst, 1994), dat in een Amsterdams café op de volgende manier wordt afgesloten: ‘Het einde van het gesprek nadert. En dan zegt ze plotseling kordaat: ‘Ik vind dat ik nu een beetje op een te Nederlandse manier met je praat. Surinamers houden niet zo van die toon. Cheers!’’
In datzelfde Amsterdamse café blijkt ze daar vele jaren later nog steeds zo over te denken: “Nederlanders zijn over het algemeen wat directer, brutaler. Wij, Surinamers, houden daar niet zo van. Proost!”

[uit Parbode, 1 februari 2012]

1 Trackback/Ping

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter