blog | werkgroep caraïbische letteren

Ter herinnering aan Nardo Aluman

door Michiel van Kempen

Van weinig inheemsen in Suriname in de afgelopen vier decennia kan gezegd worden dat ze cultureel zo dominant aanwezig waren als Nardo Aluman. Als cultuurkenner en activist was hij op veel vlakken actief, tot zijn krachten het langzamerhand begaven. Hij was moe, toen hij op woensdag 13 oktober 2021 in het Academisch Ziekenhuis van Paramaribo opsteeg naar Tamushi.

Nardo Aluman op de Marowijnerivier, 1992. Foto © Michel Szulc-Krzyzanowski

Nardo Aluman werd als Ronald Renardo Aloema geboren op 19 oktober 1946 in Christiaankondre, een van de twee dorpen die samen Galibi vormen, aan de monding van de kilometersbrede Marowijnerivier. Galibi is alleen bereikbaar over de 140 kilometer lange weg van Paramaribo (Meerzorg) naar de oostelijke grensplaats Albina, een weg die pas ver in de 20ste eeuw begaanbaar is werd. Vanaf Albina is het dan nog een urenlange tocht in stevige sloepen over de soms onstuimige Marowijnerivier. Ook door zijn afgelegen ligging heeft Galibi altijd de naam gehad van een nederzetting van Karaïben die zich niet zoveel van ‘de stad’ (de autoriteiten in Paramaribo) aantrokken. De bewoners weten heel goed dat ze van de stad niet veel te verwachten hebben en hun eigen boontjes moeten doppen. En als er in de stad wel wat te halen valt – in de regel is dat wanneer politici in de verkiezingstijd zich opeens herinneren dat ook de inheemsen kunnen meetellen in het stemhokje – dan weten zij hun positie ook krachtig duidelijk te maken. In Galibi worden geen knollen voor citroenen verkocht. Die eigenzinnige trots straalde Nardo Aluman ook uit.

Nardo Aluman met achterkleinkind

Hij was een voor inheemse begrippen rijzige man – mogelijk omdat er  in de aderen van zijn grootvader van moederszijde ook het bloed stroomde van Franse refugiés, ontsnapten uit het Franse bagno aan de overzijde van de Marowijne. In zijn jongste jaren sprak hij uitsluitend het tylewuju aulan, het oostelijk dialect van het Kali’na (Karaïbs). Maar op de dorpsschool moesten de kindertjes van Galibi ook Nederlands leren en Nardo bleek een pienter jongetje. Op zijn 13de, in 1959, ging hij naar Paramaribo waar hij een opleiding tot hulponderwijzer volgde. Na viereneenhalf jaar in die hoedanigheid in Galibi gewerkt te hebben, keerde hij terug naar de hoofdstad van Suriname, om aan de Surinaamse Academie voor Beeldende Kunst schilderles te nemen en om een boekhouddiploma te halen.

Zoals dat wel vaker gaat is het contrast tussen het stads- en districtsleven de perfecte voedingsbodem voor het ontwaken van cultureel bewustzijn bij ambitieuze, intelligente jonge mensen. Wie daar in Nardo’s geval ook een beslissende invloed in had was de directeur van het Taleninstituut, Ren Spoelstra, die een bijzondere belangstelling voor inheemsen aan de dag legde en op zijn erf aan de Zonnebloemstraat vaak hele groepen binnenlandbewoners liet logeren. Nardo Aluman begon te werken als vertaler en auteur van educatieve leesboekjes van het Summer Institute of Linguistics, een Amerikaans instituut dat het uiteindelijk begonnen was om het uitdrijven van heidense gewoonten en het winnen van zieltjes voor de christelijke boodschap, en dat in die jaren ook nog niet in de kwade reuk stond om een Amerikaanse spionagefaciliteit te zijn.

Nardo Aluman had een actieve rol gehad in de KANO, een inheemse organisatie die in 1976 de lange mars op Paramaribo organiseerde om op te komen voor de grondenrechten van de inheemsen. Hij had eerder ook als informant meegewerkt aan het promotieonderzoek onder de Karaïben dat cultureel antropoloog Peter Kloos in Galibi verrichtte en dat zou resulteren in zijn proefschrift The Maroni River Caribs of Surinam (1971). Helemaal blij waren de inwoners van Galibi overigens niet met dat proefschrift, want zij beklaagden zich erover dat Kloos hen niet meer zag staan na zijn promotie. (Dat commentaar kostte mij weer mijn cum laude bij mijn eigen promotie in 2002, omdat ik het citeerde in 1 voetnoot in mijn 1400 pagina’s tellende Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur; Kloos’ collega prof. Bonno Thoden van Velzen opponeerde alleen maar over die ene voetnoot, en toen ik hem na afloop van de promotieplechtigheid uitlegde dat het niet míjn mening was maar die van de mensen van Galibi en dat ik hun mening nota bene tussen aanhalingstekens had geciteerd, was hij nog altijd witheet van woede en riep hij uit: ‘Maar de inhoud van voetnoten is even belangrijk als de hoofdtekst!’ Maar dit terzijde.)

Zelf had ik Nardo Aluman leren kennen in de jaren ’80: ik werkte toen bij Acuza (Algemene Culturele Zaken) in Paramaribo, hij bij Cultuurstudies, een verschil dat voor buitenstaanders lastig uit te leggen is, of misschien dan toch zo: Acuza beschikte in één kwartaal voor alle cultuursecties samen over 1 pak A-4 wit papier, Cultuurstudies had maar liefst 3 pakken A-4 papier. Dat nam niet weg dat Aluman vanwege zijn status als ambtenaar zich daar rustig kon gaan verdiepen in de inheemse cultuur. Nardo was een rustige man, die met vuur over zijn volk kon spreken maar dat meestal niet deed met geweldige stemverheffing. Hij kon zachtmoedig zijn, maar ook met sarcasme over dingen spreken, en het gaf hem een groot genoegen om ook te porren in alles wat autoriteit uitstraalde, of dat nou een nakomeling van de oude Nederlandse kolonisator was, of de Creoolse chef bij het ministerie waar hij werkte.

Hij hield zich bij Cultuurstudies bezig met de Karaïbse taal, met de toelala (de magische planten bij de Karaïben), met huwelijks- en begrafenisrituelen, met het vastleggen van orale vertellingen en liederen. In 1985 kwam hij met een mooi verzorgd bundeltje pyjai-liederen (een pyjai is een genezer of sjamaan): Atamygano Warery, letterlijk vertaald: Liederen om in zichzelf te keren. Op grond van gegevens uit de orale tradities stelde hij een verhalenbundel samen onder de titel Epakano jakonombo/Tijdens de opstanding. Helaas verscheen die nooit in boekvorm , wel kwamen enkele verhalen verspreid terecht in onder meer De Gids, De Ware Tijd Literair, in Surinaamse schrijvers en dichters (1989) in en de bundels Verhalen van Surinaamse schrijvers (1989), Hoor die tori (1990) en Sirito (1990).

Onder stimulans van regisseurs als Sharda Ganga en Henk Tjon schreef hij ook een reeks theaterstukken die veel aandacht trokken – bij mijn weten de eerste toneelstukken van een inheemse Surinamer ooit. In 1988 bracht hij het avondvullende toneelstuk Julawai, gebaseerd op Karaïbise mythen, culturele gebruiken en geschiedopvattingen. Het werd gevolgd door Epakano jakonombo/Opstanding in de Amazone (1989), Parana Agyry/De Geest van de Zee (1990), Epakadono Auran/De Stem van Epakadono (1991), Kawa’i/Oorlog (1992) en Auran mero (Talen, stemmen of woorden) (1994).

Nardo Aluman tijdens een rustmoment bij een van de theateropvoeringen

Na de ‘revolutie’ van 25 februari 1980 begaf Nardo Aluman zich ook meer en meer op politiek terrein en na het uitbreken van de Binnenlandse Oorlog was hij een van de drijvende krachten achter de Tucajana Amazonas, een overkoepelende naam voor verschillende inheemse groeperingen die zich bewogen in het complexe krachtenveld tussen het Nationale Leger met Bouterse als leider en het Junglecommando van Ronnie Brunswijk. Op een bepaald moment bezetten de Tucajana’s een flink deel van het Surinaamse grondgebied ten zuidwesten van het internationale vliegveld. Aluman besefte terdege dat die bezetting en de oorlogszuchtige taal van de Tucajana’s, alsmede hun directe betrekking tot het Nationale Leger – waarvan hun identieke wapens het duidelijkste teken waren – de beweging niet populair maakten in Suriname.

Midden in die oorlog ben ik met Nardo Aluman meegereden naar Tucajanas-commandant Thomas die zijn hoofdkwartier had opgeslagen in de onderwijzerswoningen in het savannedorp Bigi Poika. Het gebied was hermetisch afgesloten en ik vroeg me af waar ik aan begonnen was, toen we in de buurt van de brug over de Saramaccarivier gekomen, staande werden gehouden door jongens van 16, 17 die gelegen achter enorme mitrailleurs met lange kogelbanden heer en meester waren van het grote achterland. Maar Nardo stapte uit en oefende direct een groot gezag uit, zodat we meteen konden doorrijden. (Commandant Thomas vroeg mij of ik niet zijn officiële biograaf wilde worden, een verzoek waarom Nardo ook wel smakelijk moest lachen; ik heb het tot op heden in beraad gehouden.)

Ook later, in vredestijd, heeft Nardo zich in allerlei maatschappelijk-politieke geledingen doen gelden en hij is op tal van plaatsen in de wereld de Surinaamse vertegenwoordiger van de inheemse belangen geweest bij congressen en andere evenementen. Erg veel heeft hemzelf dat uiteindelijk niet opgeleverd en zijn inspanningen lijken het publiceren van nieuw Karaïbs cultuurmateriaal in de weg te hebben gezeten. Langzamerhand nam zijn vrouw, Josine Tokoe, ook meer en meer zijn internationale verplichtingen van hem over.

Als een echte inheemse chief had Nardo Aluman met Josine Tokoe (rechts van hem) drie zonen, twaalf kleinkinderen en twee achterkleinkinderen.

Nardo’s gezondheid liet hem al geruime tijd in de steek. Zijn longen, nieren en lever waren aangetast en zijn hart was verzwakt toen hij op 13 oktober j.l. de geest gaf. Maar zijn geest zal blijven leven in wat hij aan inheems materieel en immaterieel erfgoed heeft nagelaten aan zijn kinderen en kindskinderen en aan iedereen die de inheemse cultuur ter harte gaat.

2 comments to “Ter herinnering aan Nardo Aluman”

  • Mooi in memoriam van een belangrijk Surinamer! Bedankt, Michiel!

  • Ik leerde Nardo kennen toen ik werkzaam was bij het AVKC. Een inspirerende persoonlijkheid is heen gegaan.

1 Trackback/Ping

Your response at René Jokhan

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter