Televisiedebat en indianenverhalen (1)
door mr.dr. W.R.W. Donner
Een Amerikaanse hoogleraar die hier op bezoek was, zei aan me: de kennis van je landgenoten is kilometers lang maar slechts millimeters diep. Ze praten over veel zaken maar met weinig diepgang. Daar heeft niemand iets aan. Daar wordt men niet wijzer van.”
Dat is inderdaad een van onze zwakke punten. We zitten met ons denken nog steeds in het korjaaltijdperk terwijl de wereld al lang en breed zit in het vliegtuigmoederschiptijdperk. Ik kan in tien woorden uitleggen hoe een korjaal in beweging gebracht moet worden (kan elke koe van zondag) maar niet hoe een Boeing werkt. Daarom vertelt mr. Misikaba ons hoe democratie in elkaar zit met in zijn achterhoofd hoe het in het binnenland aan toegaat. Een dame zegt aan me: “Meneer ik kan u alles vertellen over inflatie.” Ze heeft de tijd meegemaakt toen ze voor een pond suiker duizend gulden moest betalen. Ik heb een boek hier voor me liggen van drie honderd pagina’s dat me uitlegt hoe de zaak in elkaar zit.
Mensen met echte kennis die proberen uit te leggen hoe de zaken precies in elkaar zitten worden beschimpt en niet serieus genomen. En daar heeft men geen tijd voor. Hun beschouwingen worden te lang bevonden voor de krant die te maken heeft met een weinig geletterd lezerspubliek en overigens niet vindt dat het tot de taak van een dagblad behoort om het publiek te scholen. Maar… zolang wij nog met de geest in de korjaaltijd blijven steken zullen we slechts korjalen kunnen bouwen.
Het Amerikaanse echtpaar Herskovits dat in de dertiger jaren een tijdje onder de bosnegers, pardon marrons, doorbracht om ze te bestuderen, schreef in hun boek Rebel Destiny, dat ze nog leefden als hun voorouders van de achttiende eeuw. Ze waren geen stap verder gekomen. Als we blijven doorgaan als nu en de oplossing van allerlei ingewikkelde kwesties overlaten aan mensen die niet verder zijn gekomen dan de MULO, zullen we over tweehonderd jaar precies net zover zijn als nu.
Daar moest ik weer eens aan denken toen ik zat te kijken naar het televisiedebat tussen de economische experts van de diverse partijen, dat kortgeleden plaatsvond over de toekomst van ons land, onder auspiciën van de vereniging van economisten. Meningen werden daarbij geventileerd, verdedigd of verworpen zonder toelichting of uitwerking maar met applaus van mensen die geen flauw idee hadden waarover alles ging. Nu is het te begrijpen dat het niet mogelijk is in een debat dat life wordt uitgezonden, uitgebreid op ingewikkelde zaken in te gaan. Een ingewikkelde kwestie als de toereikendheid van onze deviezenreserves werd met de Franse slag afgehandeld. Ir. Caldeira meende dat de omvang van de deviezenreserves voldoende was om onze importen te dekken, De opponenten betwijfelden dat. Ze meenden dat de reserves gelijk moesten zijn aan zes maanden import. Niemand nam de moeite zijn standpunt te onderbouwen. Wie heeft gelijk? Onbelangrijk? Had u gedacht. Me dunkt een bredere bespreking van een kwestie met mogelijke verreikende implicaties – zoals kapitaalvlucht – verdient toch wel meer aandacht. Ik had dan ook verwacht dat economisten, waarvan er tegenwoordig zoveel in ons land rondlopen, de gemeenschap in essays iets meer zouden inlichten over de materie. Daar heb ik in de dagbladen tevergeefs naar gezocht. Hier volgt dan mijn visie over de kwestie. Als gewoonlijk niet in de trant van Kroetoe. Ik word er niet moe van de lezers van mijn essays voor te houden, dat, als men in Suriname aan iemand vraagt wat we moeten doen aan het verkeersprobleem, het antwoord direct, fris van de lever, met veel bravoure komt: zo zit dat in elkaar en zo zit dat in elkaar.
Als je datzelfde aan een wetenschapper vraagt zegt hij: dat vertel ik je over een maand of twee. Hij moet de kans krijgen om te onderzoeken hoe ze dat in Japan aanpakken en in Argentinië of op de Noordpool. Men mag dus niet van mij verwachten dat ik de kwesties die tijdens het debat aan de orde zijn gekomen, in een a4-tje uit de doeken zal doen. Ik kan alleen aantonen hoe ingewikkeld ze zijn. Ik wil alvast aan degenen die menen dat ik zit te lullen vertellen dat ik wel degelijk verstand heb van de zaken die ik zal bespreken. Mijn proefschrift ging precies over deze kwesties. Het kwam tot stand onder begeleiding van de grootste bankexpert van die tijd professor G.M. Verrijn Stuart. Ik heb les gehad van professor F.de Roos die de promotor was van professor Caram.
Geld in ons leven
Een van de nuttigste uitvindingen van de mensheid is zonder enige twijfel geld. Geld is de benzine van de economie. Zonder geld in welke vorm dan ook, kan een economie niet op gang komen. Zonder geld hadden we geen wolkenkrabbers of Boeings kunnen voortbrengen. In de primitiviteit werden allerlei voorwerpen gebruikt om de ruil mogelijk te maken zoals zout of schelpen. Toen kwamen goud en zilver in zwang. Ze werden in veel landen aangetroffen. Ze dankten hun uitverkiezing aan het feit dat ze schaars waren en konden worden bewaard zonder te bederven. Ze waren gemakkelijk te bewerken. Men kon ze altijd wel kwijtraken daar ze konden worden gebruikt voor sieraden en voor erediensten voor het maken van beelden en drinkbekers etc. Koningen gebruikten ze voor het maken van kronen. Daar kon men zelfs belasting, onder welke benaming dan ook, mee betalen.
Mercantilisme
Het belang van goud en de drang om het metaal te bezitten – we zullen in het vervolg steeds alleen spreken over goud en zilver achterwege laten, omdat dezelfde argumenten kunnen worden gebruikt voor dat metaal – kreeg een geweldige push toen de eerste economische theorie genaamd het mercantilisme werd ontwikkeld. Het bezit van goud werd van groot belang geacht door de mercantilisten omdat dit een stabiele buffer zou vormen in moeilijke tijden. Daar kon je ook een leger van op de been brengen. Een staat was rijk als er veel goud in omloop was. Hoe moest de staat echter aan goud komen in landen waar het metaal niet werd aangetroffen? Eenvoudig: de export moest worden gestimuleerd, de import moest worden ontmoedigd. Daarvoor was een hoge mate van economische bemoeienis door de staat vereist. Bevorderen van de export met subsidies, beperken van de import door protectionistische maatregelen. En natuurlijk op veroveringstochten gaan op zoek naar goud. Dit waren zo de meningen tijdens de gouden eeuw.
[wordt vervolgd]