Tango Karibeño (2)
door Fred de Haas
De slavernijgeschiedenis moet, zegt de Martinikaanse schrijver Aimé Césaire, zo worden onderwezen dat kinderen er geen complex aan overhouden en dat er geen haatgevoelens worden gekweekt ten aanzien van Europeanen. Ook moet worden vermeden dat door een suggestieve manier van vertellen kinderen in een slachtofferrol worden gepraat. Wederom de verantwoordelijkheid van de leerkrachten en hun opleiders.
Césaire was trouwens tegen onafhankelijkheid voor de Franse eilanden: ‘het zou een regelrechte ramp zijn als alle diensten onder de verantwoordelijkheid van Martinikanen zouden vallen. […] geen onafhankelijkheid, maar autonomie, dwz zijn eigenheid hebben, zijn eigen ideaal en toch behoren tot een groter geheel’.
Dat laatste zou, mutatis mutandis, te wensen zijn voor de Benedenwinden. Curaçaoënaars en Arubanen verschillen niet veel van Martinikanen.
Tot elkaar ‘veroordeeld’
Net als op de Benedenwindse eilanden tref je allerlei kleuren aan onder de mensen in de Franse gebieden: zwart, donkerbruin, lichtbruin, blank, mat blank, blank met negroïde trekken, zwart met Europese trekken enzovoorts.
De op Martinique en andere Franse eilanden geboren blanken, die Béké’s worden genoemd, blijven meestal binnen hun eigen groep, ondanks het feit dat ze een groot aantal kinderen hebben verwekt bij gekleurde vrouwen. Soms werd er voor die kinderen gezorgd, maar meestal werden ze niet erkend.
De blanke Martinikaan groeide op bij de Da (de zwarte kinderjuffrouw, te vergelijken met de Curaçaose Yaya) die de Creoolse cultuur in huis bracht. Dat maakt dat, net als op Curaçao de blanke Curaçaoënaar, de Béké zich een echte Martinikaan voelt.
Vooroordeel en stereotypering ten aanzien van kleur zijn schering en inslag. Grappig genoeg (nou ja, grappig…) gedraagt de gekleurde ‘burgerij’ zich op dezelfde manier als de Béké’s, die hen ‘dus’ (maar altijd ‘min of meer’) accepteren. Het zijn de Curaçaose Makamba Pretu.
De zeer donker gekleurden hebben een gecompliceerde verhouding tot de blanke Creolen. Nu eens is er sprake van haatgevoelens, dan weer van een bepaalde solidariteit vanwege het gedeelde verleden.
Je hebt ook blanken die helemaal onderaan de sociale ladder staan. Die worden ‘petits blancs’ genoemd (kleine blanken) die ondanks hun lichte kleur geen enkele status hebben. Voor mulatten die er financieel goed aan toe zijn heeft men ook een naam: ‘békés goyave’, blanken met de kleur van de bruine guave.
Resumerend kan je zeggen dat al die mensen door het verleden tot elkaar zijn veroordeeld, hoewel er geen permanent ondragelijke sfeer is zoals in het stuk Huis Clos (met gesloten deuren) van Jean-Paul Sartre, waarin mensen die elkaar haten en dwarszitten verplicht zijn met elkaar samen te leven in het besef dat ze in de ‘Hel’ zitten. Om een Hel te creëren zonder dat er een Jeroen Bosch-achtige duivel of vurige tang aan te pas komt is een gezelschap van nauwkeurig geselecteerde mensen die de pest aan elkaar hebben ruim voldoende.
Identiteit
Tegenwoordig gaat het debat over identiteit veel verder dan de slavernijgeschiedenis. Het gaat over wat is aangeboren en wat is aangeleerd. Lange tijd (en helaas komt dat nu nog steeds voor) is door Europeanen het idee erin gehamerd dat ‘negers niks kunnen’. Dat heeft traumatiserend gewerkt, maar gelukkig wordt dit idee heden ten dage door bijna iedereen verfoeid en losgelaten. Wat dat betreft valt het op dat zwarte Amerikanen nog steeds in een ongunstiger situatie verkeren dan de gekleurde bevolking van de Antillen. Maar blanke hufters met bepaalde ideeën over ‘negers’ heb je nu eenmaal overal. Ook op de Antillen. Dat is een goede voedingsbodem voor rancuneuze gevoelens die op allerlei wijzen een uitweg zoeken. Bijvoorbeeld, toen het onderwijs na de jaren 60 van de vorige eeuw begon te antillianiseren zag je het fenomeen dat onderwijskrachten zich ‘militant’ gingen gedragen. Op Curaçao hadden ze openlijk de pest aan de oude kolonisator Nederland en sprak men zo min mogelijk Nederlands. Ook niet met de leerlingen. Slecht functionerende onderwijzers hadden de funeste steun van een onderwijsvakbond die zich niets gelegen liet liggen aan de kwaliteit van het Onderwijs. Vakbondsbestuurders met weinig of geen gevoel voor opvoeding kwamen op voor de vermeende belangen van onderwijzers en leraren.. Met alle gevolgen voor de leerlingen van dien. Het zoeken naar een eigen identiteit was de overheersende trend die, helaas, gelijke tred hield met de neergang van de kwaliteit van onderwijs.
‘Afrikanisering’
Zo’n veertig jaar geleden waren er ook nogal wat Antillianen die een beetje wilden ‘afrikaniseren’ om een soort verlichting te vinden voor hun gevoel van onbehagen. De (zwarte) Martinikaanse schrijver Frantz Fanon heeft dit soort mensen ooit genoemd ‘zwartheidsaanhangers die in de grote zwarte luchtspiegeling willen leven’.
Dit soort gevoelens verdween snel bij een groot aantal Antillianen dat erin slaagde iets te bereiken wat ze zelf de moeite waard vonden. Heden ten dage is de hele bevolking, blank en zwart, nu blootgesteld aan de ontmoeting met allerlei andere culturen waarmee moet worden samengeleefd. Dit besef heeft een heilzame invloed op de samenleving. Er is een moderne identiteit ontstaan met duidelijk afgebakende gevoelens:
– het gevoel tot een algemeen aanvaarde cultuur te behoren die is geworteld in een geschiedenis waarvan de taal een weerspiegeling is;
– het gevoel tot een groter geheel te behoren: Caribisch, Zuid-Amerikaans, Europees, een Koninkrijk, een Republiek etc;
– het gevoel zelf verantwoordelijkheid te dragen voor een gewenste verandering en een plaats in de maatschappij.
Het gaat allang niet meer om de ‘overzichtelijke’ tegenstelling zwart-blank. Iedereen heeft deel aan een Creoolse cultuur, of je nu blank of zwart bent, of je nu in het Creools, Nederlands, Frans, Engels of Spaans schrijft. Voorbeelden van in het Nederlands schrijvende Creoolse schrijvers zijn Tip Marugg, Boeli van Leeuwen, Cola Debrot en Frank Martinus. Voorbeelden van in het Frans schrijvende Creoolse schrijvers zijn Edouard Glissant, Aimé Césaire, Frantz Fanon, Patrick Chamoiseau, Raphael Confiant en Maryse Condé. Voeg daarbij het multiculturele, Creoolse element en je begrijpt wat een rijkdom de Antilliaanse identiteit in zich bergt. Césaire heeft in 2008 al gezegd dat die kleine Antillen nog wel eens een voorbeeld voor Frankrijk zouden kunnen worden. Daar had hij gelijk in. Het dringt alleen niet tot Frankrijk door.
Verandering
Het is nu 2015 en we zien hoe Frankrijk, Nederland, Engeland, Duitsland, kortom, Europa door de massale immigratie aan het veranderen is. Zoals Finkielkraut schreef (p. 21): ‘verandering is niet meer wat we zelf doen of waarnaar we streven, verandering is wat ons overkomt’.
Ook in Europa hebben we we, gelukkig, afstand genomen van de woorden die De Gaulle eens schreef: ‘wij zijn toch vooral een Europees volk dat behoort tot het blanke ras en dat een Grieks-Latijnse cultuur en christelijke godsdienst heeft’. We zijn daarmee gelukkig ook een heel eind verwijderd van de oude opvatting dat een Europese beschaving het recht zou hebben in naam van die beschaving missie te bedrijven in andere landen.
We zijn er dus langzamerhand van overtuigd geraakt dat onze identiteit aan voortdurende verandering onderhevig is. Verandering gaat soms zo snel dat Surinamers, Antillianen, Turken en Marokkanen zich in Nederland ‘Nederlandser’ voelen dan de recent gearriveerde Somaliërs, Koerden, Syrische emigranten en vluchtelingen. Het kan verkeren.
Rolmodellen
Op de Caribische eilanden heeft de bevolking nogal eens de neiging om niet verder om zich heen te kijken dan het eiland groot is. Vandaar dat het opvoeren van ‘rolmodellen’ uit het verleden waarmee men zich kan identificeren beperkt blijft. Zo komt de Afro-Curaçaose bevolking op Curaçao vaak niet verder dan Tula en Karpata. Van de Haïtiaan Toussaint Louverture, een tijdgenoot van Tula, heeft men meestal wat vage verhalen gehoord en daar houdt het zo’n beetje mee op.
Toch is er een groot aantal dappere (zwarte) mensen geweest die een belangrijke rol hebben gespeeld in het verleden en in de tijd van de dekolonisatie. Ik zou aan enkelen van hen enige aandacht willen besteden: Toussaint Louverture en Dessalines van Haïti, Louis Delgrès van Guadeloupe, Lumumba van Congo en de schrijver Mongo Beti uit Kameroen. Het betreft hier mensen die natuurlijk ook hun fouten en gebreken hadden maar die wel vasthielden aan bepaalde gerechtvaardigde principes. Onderstaande voorbeelden zijn natuurlijk niet bedoeld om klakkeloos te worden nagevolgd. Ze dienen alleen maar om aan te zetten tot denken en iets verder te kijken dan de eigen buurt.
Misdaad en boete
Over sommige strijders voor de rechten van de mens hoor je in Europa verrassend weinig. Dat is enerzijds te verklaren door het feit dat we door teveel nieuws over de waan van de dag worden overstelpt en anderzijds door het vaak bewust gestuurde verlangen om wandaden die in het nog niet zo verre verleden zijn begaan te vergeten of op zijn minst zo goed mogelijk te verdoezelen.
Veel misdaden zijn begaan in de tijd dat gekoloniseerde volken vochten voor hun onafhankelijkheid, een gerechtvaardigde strijd die de onderdrukkende kolonisator vaak in bloed probeerde te smoren. Dat gebeurde ook nog nadat die landen al de onafhankelijkheid hadden ‘gekregen’. Men kan dan met recht zo’n onafhankelijkheid als ‘pseudo-onafhankelijkheid’ bestempelen omdat de oude kolonisator zijn macht en belangen nog kon behouden via omgekochte en omhooggevallen ‘hoogwaardigheidsbekleders’ en nieuwbakken ‘presidenten’ die vaak niets anders waren dan kruiperige stromannen in de nieuwe ‘onafhankelijke’ landen.
Over rolmodellen uit de literatuur hebben we al herhaalde malen gesproken. Ditmaal is het de beurt aan enkele politiek geëngageerde figuren die zich in het verleden hebben onderscheiden door hun niet aflatende strijd tegen het kolonialisme in de Cariben en in Afrika.
Ik bespreek ze in een volgende aflevering.
[wordt vervolgd]