blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: Zielinski Erich

De slechtste mens heeft nog iets goeds

De rubriek Herlezen vraagt aandacht voor boeken die langer geleden zijn verschenen en de moeite van het herlezen waard zijn. Suggesties? Laat het ons weten via ons emailadres. Vandaag Annel de Noré en Erich Zielinski.

door Jos de Roo

Hoe schrijvers in het Nederlandstalig Caribisch gebied tegen hun omgeving aankijken, weten we eigenlijk niet, omdat hun werk nauwelijks tot Nederland doordringt. Er is hier wel een uitgebreide migrantenliteratuur, maar daaruit komen we vooral te weten wat de migrant in Nederland ervaart. Twee nieuwe boeken uit het Caribisch gebied zelf laten zien dat schrijvers dáár heel andere oriëntatiepunten hebben.

De Surinaamse Annel de Noré bewijst met de bundel Het kind met de grijze ogen dat haar mooie debuutroman De bruine zeemeermin van vier jaar geleden geen toevalstreffer was. Haar verhalen kennen één opvallende constante: geen van de personages is wat hij lijkt te zijn. Slachtoffers worden daders en keiharde zakenlui veranderen in romantische kunstenaars. Mensen kennen hun ware aard niet, suggereert De Noré, want die begeeft zich tussen tegenpolen: ,,Er is zoveel goeds in de slechtste van ons en zoveel slechts in de beste van ons, dat geen van ons iets kan zeggen over één van ons.”

Een verklaring voor dit antipodisch gedrag is te vinden in het titelverhaal ‘Het kind met de grijze ogen’. Daarin wordt verteld over de Indiaanse, mythologische figuur Amanna, symbool voor het leven dat telkens in een andere vorm doorgaat. Toen de Europeanen Zuid-Amerika veroverden, kreeg Amanna een kind van een conquistador en dat heeft ze bij hen achtergelaten. ,,Dit weeskind met onzuiver dubbel bloed werd alleen gelaten bij en tussen zijn bloedeigen vijanden. Maar hij was de eerste van een nieuw volk. Hij zat vol leven.” Zo maakt De Noré duidelijk dat die mysterieuze spanning tussen tegengestelde polen Surinamers een vitale levenskracht verleent.

Die mengvorm van mythe en alledaagse realiteit tekent ook het verhaal ‘De zwarte wolk’. Het speelt zich af tijdens de militaire dictatuur van Bouterse en begint bij een uit de hand gelopen arbeidsconflict, waarbij de sergeanten de macht grijpen. Al gauw krijgt het verhaal een mythologische dimensie. Dat de armoede niet verdwijnt, zou door de bosgeesten komen, die als zwarte wolken de hoofden van hebzuchtige types binnendringen. Pas tijdens een expeditie die bedoeld is om deze geesten uit te schakelen beseft Boss, de expeditieleider, dat het kwaad uit de expeditieleden zelf voortkomt.

Realistischer is De Engelenbron, het debuut van de 62-jarige Curaçaose advocaat Erich Zielinski. Met duidelijk plezier beschrijft hij het bruisende leven in de Curaçaose volksbuurt Otrobanda. Centrale figuur is Monchín, een voormalig motoragent, die ontslagen is omdat hij naakt uit een bordeel de straat opliep. Dat was op zichzelf niet zo erg, maar de kranten gingen erover schrijven, zodat het een politiek gevoelige zaak werd. De macho Monchín heeft groteske trekken die hem onvergetelijk maken. Zo heeft hij zijn motor verankerd op een cementen sokkel, elke maand start hij hem om denkbeeldige ritten op de stilstaande motor te maken. Zielinski’s levendige debuut is ook een eerbetoon aan een volk dat zelf de handen uit de mouwen steekt om rond te komen, ook al gaat dat op een manier die de officiële wereld niet accepteert – bijvoorbeeld via de handel in drugs.

Kennelijk leeft bij deze twee Caribische schrijvers het besef dat goed en kwaad met elkaar zijn verbonden. Ze omarmen hun werkelijkheid, al zien ze de fouten van hun landgenoten ook. Ze wijzen niet met een beschuldigende vinger naar Nederland: die werkelijkheid speelt in hun verhalen geen rol.

[uit Trouw, 14-8-2004]

Herlezen: Barche Baromeo

De rubriek Herlezen vraagt aandacht voor boeken die langer geleden zijn verschenen en de moeite van het herlezen waard zijn. Suggesties? Laat het ons weten via ons emailadres. Vandaag E parto van Barche Baromeo.

De erfenis van Dertig Mei 1969; Een nieuw Curaçao?

door Wim Rutgers

Op 30 mei 1969 trokken grote groepen stakende arbeiders naar het centrum van Willemstad. Vijf jaar later trekken opnieuw een groot aantal mensen, dit keer in lange rijen toeterende auto’s naar datzelfde centrum. De eerste tocht ontaardde in plundering en brandstichting; de tweede is ter viering van de geboorte van een baby. De eerste tocht was destructief; de tweede staat in het teken van de creativiteit. De eerste tocht was harde werkelijkheid; de tweede bestaat alleen maar in de fantasie van een auteur.

Wilfred Florencio (Barche) Baromeo begint zijn nieuwe roman E parto (de bevalling) met wat later wel genoemd is ‘de onlusten van dertig mei’, hij besluit met een uitgebreide beschrijving van de tweede, gefan¬taseerde, tocht. De verteller is niet geheel negatief over wat er op dertig mei 1969 gebeurde, want hij zegt dat het zaad dat in 1969 gezaaid werd nu eindelijk vrucht draagt. Dat is de eerste en de belangrijkste betekenis van de titel, de geboorte van een nieuwe tijd. Het verhaal begint dan ook op 5 mei, een dag die immers als bevrijdingsdag gevierd wordt.

Experimenteerschool
Tussen de realiteit van het begin en de fantasie aan het einde krijgt de lezer een ietwat ingewikkeld maar boeiend verhaal voorgeschoteld over een onderwijsteam dat in de armoedewijk Pasenshi een experimenteerschool start om daarmee de noodzakelijke onderwijsvernieuwing gestalte te geven. Verhaal en beschouwing, realiteit in de vorm van verwijzingen naar historische gebeurtenissen en personen, en pure fantasie wisselen elkaar af.
De in 1943 geboren Frèt Wilbar (wie herkent niet het anagram) is het centrale personage. Hij is niet alleen leraar, maar ook auteur, ook pop-artiest en een romantische dromer. Hij maakt een prachtige pop-art-collage van de gebeurtenissen en figuren rond dertig mei 1969. In zes stukken is hij bovendien de hoofdverteller van het verhaal, dat hij in het geheim in de kurá van Ma’a Lin geschreven heeft. Ze worden in de roman cursief afgedrukt.
Frèt heeft achtereenvolgens drie vriendinnen: de uit een relatief welgestelde wijk afkomstige Ada, de links-revolutionaire Ida alias Kitty Emmen, en de sociaal voelende Sindia die als het verhaal begint zeven maanden van hem in verwachting is – de letterlijke betekenis van de titel.
De leden van het onderwijsteam van de Skol di Pasenshi en diverse historische en eigentijdse politieke figuren vinden naast deze hoofdpersonages een plaats in het verhaalgeheel. Naast doktoor Da Costa Gomez, Amador Nita en Papa Godett wordt vooral Stanley Brown met nadruk naar voren gehaald. Maar er zijn er vele anderen – te veel om allemaal op te noemen.

Manuscriptfictie
Het onderwijsexperiment kent zijn successen en zijn dalen en in een van de laatste ziet Frèt het niet meer zitten en neemt zes maanden verlof. Sindia ontdekt in een oude koffer een kennelijk opzettelijk voor haar achtergelaten blauwe map, met daarin de verhalen, enkele gedichtjes en beschouwingen van Frèt. Sindia begint te lezen – en wij lezen met haar mee. De fragmenten worden afgewisseld door Sindia’s reacties en een verteller die recente gebeurtenissen en het verhaalheden weergeeft. En ingewikkelde maar knappe constructie.

Historie
De Nederlandse auteur Harry Mulisch heeft eens gezegd dat er in een verhaal in feite vijf tijden een rol spelen. Dat zijn naast de vaak onderscheiden verteltijd en vertelde tijd, de tijd waarin de auteur leeft en schrijft, de tijd waarin de lezer het verhaal leest en de tijd die in het verhaal zelf beschreven wordt.

Zoals Frèt zijn collage van dertig mei 1969 maakte, zo is ook dit boek een kaleidoscoop, van beschreven gebeurtenissen geworden. Frèt Wilbar stopt zowel veel van de actualiteit rond dertig mei 1969 en de jaren daaraan voorafgaande en erop volgende, als historische gebeurtenissen en personen in zijn geschriften.

Wat is de rol van de geschiedenis? Dertig mei staat niet op zich, maar werd voorafgegaan door de slavenopstand van 1795 met Tula, de emancipatie van 1863 die geen mentale vrijwording voor de massa was, door de havenstakingen van 1922 met Feliz Chacuto, en de onderwijsstaking in de jaren zeventig voor een betere onderwijsinhoud en Papiamentu als voertaal. Sociale aspecten als het armoedige maar solidaire erfleven, de in achterstandwijken zoveel voorkomende tienerzwangerschap, armoede en achterstelling, politieke macht, willekeur en patronage, het zijn allemaal motieven die in het verhaal geweven zijn.

Een nieuwe mens
Zoals Pierre Lauffer indertijd van ‘de nieuwe mens’ sprak en schreef, zo wil ook Frèt Wilbar een nieuwe mens en een nieuwe maatschappij. Door de ritmiek van het verhaal wordt deze boodschap herhaaldelijk en nadrukkelijk geponeerd. Het onderwijsteam werkt er enthousiast aan, Sindia begint met de actie Mama Pasenshi om de ongewenste tienerzwangerschappen te lijf te gaan. De zelfmoord van het jonge schoolkind Chela leert ons dat de acties jammer genoeg te vaak mislukken.
De verhaalclimax vindt plaats met de officiële opening van de school in de bario Pasenshi, die voortaan – o ironie! – het Dr. Efraim Jonckheer College zal moeten gaan heten. Maar bij de onthulling van deze fraaie nieuwe naam gaat er iets mis… De lezer leze zelf!

Overeenkomst
Het einde van het verhaal met zijn hilarische beschrijvingen doet direct denken aan Dubbelspel. Dat Barche Baromeo in Frank Martinus Arion een voorbeeld gevonden heeft, blijkt eveneens uit de benadrukking van de creativiteit zoals Frank in Nobele wilden de verbeelding aan de macht wilde, uit de beschrijving van de CIA zoals in ander werk van Frank Martinus. Er zijn trouwens meer echo’s te onderscheiden. De chaos bij de schoolopening doet mij direct denken aan Bea Vianen, die in Strafhok op vergelijkbare wijze een uit de hand gelopen rechtszitting beschrijft. Maar Baromeo zèlf zal ongetwijfeld aan een pop-art-voorstelling, een happening volgens de tijd van toen, gedacht hebben.

Barche Baromeo heeft met E parto een erudiet boek geschreven dat door zijn ironische stijl en door de ondergraving van zekerheden eveneens heel leesbaar is. In het middendeel worden de beschouwingen wel wat erg uitgebreid en dik aangezet in links radicale richting, maar daarna trekt de auteur het verhaal gelukkig weer vlot.
Barche Baromeo geeft op een tot nu toe in de Papiamentse literatuur ongekende stijl en compositie een beeld – zijn beeld – van dertig mei 1969 en de jaren direct daarna. Het boek is een toren als het met ander recent verschenen werk vergeleken wordt.
Blijft de vraag wat Curaçao met de ontdekte creativiteit moet gaan doen èn de vraag waarom die zo gewenste creativiteit de twee decennia die er sinds 1974 inmiddels ruim verlopen zijn, zo weinig heeft uitgericht. Maar daarvoor hoeft een schrijver zich niet verantwoordelijk te voelen, daarvoor hebben we immers politici. Ze krijgen er van Frèt ongenadig van langs omdat ze het onderwijsexperiment van Skol di Pasenshi afbreken in plaats van helpen op te bouwen èn omdat ze uitsluitend op macht en stemmen uit lijken.

Aan het einde van het verhaal wordt Frèt Wilbar een contract aangeboden, onder meer om E parto in andere talen te vertalen. Dat zou inderdaad geen gek idee zijn.

Barche Baromeo: E parto
Imprenta Intergrafia n.v.
Curaçao 1996
300 pagina’s
ISBN 99904 0 185 3

Emansipashon di Literatura Hubenil na Kòrsou

Tesina pa Estudio Master Idioma Papiamentu

pa Diana Lebacs

[Onlangs studeerden op Curaçao de eerste Masters-studenten af in Literatuur. De redactie van CU heeft hun verzocht samenvattingen van hun afstudeerscripties hier te publiceren. Jeroen Heuvel beet het spits af. Hieronder een samenvatting van de scriptie van Diana Lebacs over jeugdliteratuur, een Nederlandstalige samenvatting volgt nog.]

Asesor: Prof. Dr. Wim Rutgers

Mi tesina tin komo título Emansipashon di literatura hubenil Papiamentu na Kòrsou. Mi no a pone literatura hubenil na Papiamentu, pa evitá dos be uzo di ‘na’. Esaki tin mas tantu di aber ku estilo. Mi ke para ketu awor na mi eskoho pa e terminologia literatura hubenil. Den vários buki i artíkulo tokante literatura mi a topa preferensia pa e palabra ‘mucha’. Na Hulandes bo ta topa e terminologianan kinderliteratuur, jeugdliteratuur i awendia adolescentenliteratuur, referiendo na kada grupo meta. Promé ku mi a lesa e motivashon di Rita Ghesquière pa uzo di sierto terminoligia, ya pa mi mes mi tabatin poko duda pa mi uza e terminologia literatura di mucha i buki di mucha. Komo ku e área akí ta unu relativamentu nobo na Kòrsou i komo tal no a publiká muchu estudio di propio suela tokante e tópiko akí, mi tabatin miedu ku e palabra mucha lo restringí mi den mi análisis históriko-deskriptivo i ku konsekuentemente lo mi ta haña mi ta laga sierto buki afó.

Afortunadamente kapítulo 1 di e buki Jeugdliteratuur in perspectief di Rita Ghesquière (2009) a saka mi for di mi duda i mi dilema. Den e kapítulo al respekto e outor ta trese dilanti ku hopi biá ta brua e tres terminologianan den otro. E ta bisa ku literatura hubenil no solamente ta e terminologia mas komun, i ku e tin un nifikashon mas general ku literatura di mucha òf literatura di adolesente. Ta uza e terminologia literatura hubenil komo terminologia sentralisadó i koordinadó pa tantu literatura di mucha komo literatura di adolesente. Mi no por tabata mas felis!

Mas aleu Ghesquière ta bisa ku, den sentido mas spesífiko, hubentut (jeugd) ta referí na e fase di edat entre infansia i adulto. Literatura di mucha i literatura di adolesente semper tin un nifikashon spesífiko, segun Ghesquière. E promé ta referí na buki i teksto pa mucha for di edat di chikitin te mas o ménos edat di 11 pa 12 aña, esta pubertat. Literatura di adolesente ta referí na buki pa edat 15 aña ariba. A base di loke teoria ta bisa, ami a opta pa e terminologia general den mi tesina: literatura hubenil.

E tesina akí ta un análisis históriko-deskriptivo. Punto di salida ta pa mi investigá kon literatura hubenil a originá i kon e fenómeno akí a desaroyá den transkurso di tempu, i kon su situashon ta aktualmente na Kòrsou. E noshon ‘situashon’ ta poko amplio, pues mi ta dirigí mi riba e pregunta si mucha gusta e ofresimentu na buki hubenil na Papiamentu ku aktualmente tin den skolnan. Komo punto di salida di e situashon mi mester a bai bèk te den tempu di nos antepasadonan i, for di ei, kana e kaminda pa mi yega te dia djawe. E buki Kadans, Literatuurgeschiedenis tabata un fuente di informashon valioso pa mi koba den Historia di literatura i skirbimentu tokante historia di literatura for di un perspektiva amplio, pero ku enfoke riba nos region Karibe i Kòrsou.
Loke tabata un wes’i lomba di kita sombré tabata e liña di periodonan den e buki ku ta duna un bista global di e diferente periodonan di kultura i literatura, den un konteksto kultural-históriko i tambe den un konteksto literario. E tabata un bon stándart pa mi liña di tesina.

Den mi Introdukshon mi ta deskribí kon mi a eksperensiá e situashon kultural-literario medio añanan sesenta, na kaminda pa bira maestra di skol básiko. E búskeda den e tempu ei ta pone ku mi ta bai bèk den literatura di nos antepasadonan komo punto di salida. Ei mi ta inventarisá e herensia oral ku nan a laga atras den forma di dicho i proverbio, kantika i kuenta oral, a base di material dokumentá. Mi ta terminá e Introdukshon ku un reflekshon, loke mi ta hasi na fin di kada kapítulo te ku kapítulo 5. Despues di kapítulo 5 ta bini e investigashon i su resultado.

Den kapítulo 2 mi ta trata literatura di fondo relashoná ku mi pregunta di investigashon Kiko ta situashon di literatura hubenil na Kòrsou i di ki forma por optimalisá e situashon akí? Mi ta duna un bista breve di e teoria di historia di literatura i di skirbimentu di historia di literatura, pa mi hinka kontenido di kapítulo 2 den e bon konteksto. Aki tambe mi ta terminá ku un reflekshon.

Kapítulo 3 ta trata e diferente instansianan ku ta saka buki na Papiamentu na Kòrsou. Tres biá e frase ‘Eksistente, pero invisibel’ ta bini dilanti: promé biá den kapítulo2, parágrafo 2.2.2, di dos biá den kapítulo 3, parágrafo 3.1 i por último den kapítulo 5, parágrafo 5.2. Esaki, pa enfatisá e búskeda komo un liña kòrá den e tesina.

Kapítulo 4 ta titulá Kriterio pa balorá buki hubenil. Mi ta elaborá promé riba Historia di literatura hubenil na Europa i e manera ku ta balor’é pa mi tin un kuadro di referensia. Mi ta menshoná e kriterionan literario pa balorá buki segun e argumentonan di Mooij (1979) i Christine Kemmeren (2006).

Den kapítulo 5 mi ta hiba e tesina mas tantu den un direkshon didáktiko, pa mi por yega mas serka di e kontesta riba mi pregunta di investigashon. Pa haña un bista riba situashon di literatura hubenil, mester bai studia e situashon kaminda tin mucha i kaminda tin buki: esei ta na skol. E búskeda ta hibami riba e kaminda di e inovashon radikal ku a tuma lugá den enseñansa na Kòrsou for di aña 2000.
Pa mi splika mi investigashon i tambe e motibu di mi investigashon mi ta duna un deskripshon teóriko di Enseñansa di Fundeshi. Esaki mi ta hasi mediante e Freim di kuríkulo ku gobièrnu a laga desaroyá komo kuríkulo inovativo. Mi tin ku kue a kaminda akí pa mi por yega na e kontesta riba e di dos parti di mi di investigashon ku ta: ……i di ki forma por optimalisá e situashon akí? E kontesta ta pa motivá maestronan den vèlt pero tambe studiantenan (ku ta futuro maestronan) di estudio LOFO (Leraren Opleiding Funderend Onderwijs) ku a start na UNA na aña 2006 pa nan profundisá nan mes i hasi nan mes kompetente den área di edukashon Idioma Literashon i Komunikashon (ILK) ku e dos aktividatnan di lesa Sírkulo literario i Kansrijke taal.

Kapítulo 6 ta deskribí ki método di investigashon a uza, e ta duna un responsabilisashon di e método di investigashon a base di teoria i e ta terminá dunando e resultado, ku alabes ta indiká kon ta pará ku e situashon di literatura hubenil na Kòrsou.

Kapítulo 7 ta último kapítulo dje tesina akí. Aki mi ta bini ku un resúmen kòrtiku, un konklushon i algun rekomendashon pa optimalisá e situashon enkontrá. E tesina ta sera ku un bibliografia.

Mi búskeda den e tesina akí pa, mediante un análisis históriko-deskriptivo di literatura hubenil na Papiamentu na Kòrsou mi haña bista riba situashon di literatura hubenil na Kòrsou i wak di ki forma por optimalisá e situashon akí, a habri e siguiente panorama:

En general por bisa ku e proverbio i kantikanan dje dushi tempu bieu ta mas bien edukativo, nan por duna un moral, i vários di nan tambe ta pa duna pleizí. A duna un inventarisashon di e proverbio i kantikanan den e tesina akí kaminda e aksento ta kai riba mucha, pa ilustrá ki kaminda largu, pero signifikante emansipashon di literatura hubenil na Kòrsou a kana. Kiko tabata e forsa ku a pusha e desaroyo akí, i ken ta e personanan ku a piki e antorcha di e vlam di buki hubenil i kore kuné te dia djawe.

Ta importante ku a repasá e diferente ekspreshonnan ku ta forma parti di literatura oral di Kòrsou, pa motibu ku nan tabata fuente di inspirashon pa outornan ku a kuminsá skirbi i publiká nan obranan literarario despues di 30 di mei 1969. E fecha akí a habri un era nobo di konsientisashon i motivashon riba tereno sosial-kultural-literario i artístiko den sentido amplio di palabra. Por mir’é komo un siguiente etapa di emansipashon despues di 1 di yüli 1863, i 15 di desèmber 1954 i ku lo sigui haña mas empuhe despues di 10 di òktober 2010. Elemento i ingredientenan di literatura oral di Kòrsou a haña nan lugá den e obranan original dje outornan ku a kuminsá skirbi despues di trinta di mei 1969, komo símbolo i ekspreshon di un pueblo nobo i hóben, en buska di su propio identidat i kultura na Papiamentu.

Un bista den algun libreria na Kòrsou na 2011, por sierto den un libreria mas ku e otro, ta mustra kuantu buki hubenil, skirbí na Papiamentu, tin awendia na disposishon di hubentut i pa kasi tur edat. Un chekeo na skolnan di Fundeshi i skolnan pa Formashon Básiko, igual. E pregunta ta si e bukinan na Papiamentu tin nan lugá i funshon den e skolnan.

Remarkabel ta, ku ki ora un entidat òf persona bini ku un inisiativa pa lanta un editorial di buki hubenil, ta duna komo motivashon ku no tin sufisiente buki pa mucha. En bèrdat ta asina ku, kompará ku e kantidat di título ku editorialnan na, por ehèmpel, Hulanda ta saka pa aña, e kantidat na Kòrsou ta limitá. Pero mester tene na kuenta tambe ku ainda no tin masha hopi outor riba e isla ku ta skirbi pa mucha. Komo tal, e kantidat limitá di outornan lo no por produsí obranan original masalmente tras di otro.

Mester tene kuenta tambe ku e hecho ku e editorialnan djafó ta komersial-profeshonal. Nan merkado ta grandi i e demanda tambe. Meskos ta konta pa e kantidat di outornan afó ku ta entregá manuskrito. Pa dia un editorial Europeo por risibí mas ku shen manuskrito.
Mirando e sirkunstanshanan spesífiko na Kòrsou i poniendo tur kos den nan konteksto históriko i evolushonario, por konstatá ku eskritornan di buki hubenil na Kòrsou ta demonstrá ku nan ta konsiente ku idioma ta un bon instrumento pa desaroyá literatura propio. E ta nesario pa bo yega na un fase den kua por papia di literatura hubenil na Kòrsou. Un kondishon ta ku nos outornan mester ofresé material nobo kontinuamente pa asina hasi e kolekshon mas i mas riku na buki.

Kambionan den komunidat mundial a kambia e bista ku tabata eksistí riba literatura hubenil i konsekuentemente a produsí otro tipo di buki ku a kondusí na emansipashon di literatura hubenil na e kontinente di Europa. Kapítulo 2 di e tesina akí ta mustra ku kambionan den komunidat di Kòrsou durante e diferente épokanan tambe a kondusí na desaroyo di literatura hubenil riba e isla.

Rita Ghesquière, outor di Jeugdliteratuur in Perspectief (2009) ta bisa ku ‘ta importante ku ta papia ku mucha tokante kontenido di e buki’. E pensamentu akí por bin hunga un ròl importante den loke ta suponé di tuma lugá den inovashon di enseñansa na Kòrsou relashoná ku lesamentu.

Tropenkolder: Een verstandshuwelijk (II)

‘Ik ontwijk haar blik en kijk naar een auto die ons met volle vaart passeert. Drie pikzwarte vrouwen vergezellen de bestuurder met rastahaar. Ik sluit mijn ogen en luister naar de kalmerende klanken van een bolero uit een van de restaurants op het schiereiland.'[p. 95]

door Quito Nicolaas

Thema

De thematiek in het boek wordt gevormd door de botsing van de Caribische en Europese cultuur. Contacten met collega leraren of een poging tot integratie in die samenleving ontbreekt. Het is juist de dédain houding van de uitgezonden leerkrachten – die de auteur continu opvoert – die hen parten gaat spelen en aanleiding is voor hoogoplopende ruzies. In het verleden had ook Erich Zielinski zijn roman De prijs van de zee op Bonaire gesitueerd en de vissersgemeenschap in beeld gebracht, zonder daarbij met een boze oog naar die gemeenschap te kijken.

Hetzelfde geldt voor Jacques Thönnissen – in de roman De tranen van de ara -die bekend staat om het hanteren van oude Arubaanse gebruiken in zijn romans. De auteur de Jong doet een poging met zijn roman het voorbeeld van Robert Vuistje met zijn Alleen maar nette mensen over Surinamers te evenaren. Het gevecht tussen de dominante en niet-dominante cultuur zal altijd blijven bestaan, alleen gaat het in de literatuur om de inheemse culturen op een prozaïsche manier uit te beelden.

Stijl

Het taalgebruik is een dat in staccato vorm wordt gehanteerd. De gebezigde taal moet kunnen vloeien en aansluiten bij het verhaal. Soms leek het op een marathon, waarvan de finish buiten adem wordt gehaald. Er zijn nogal veel herhalingen van woorden/zinnen: Ik onderdruk mijn …, muggebeten, met samengeknepen ogen, een wegwerp gebaar. De Jong schrijft over het algemeen in korte zinnen, wat het lezen soms aangenamer maakt. De auteur heeft ondanks enkele missers echter een beeldend vermogen om zijn verhaal neer te zetten.

Schelden, neuken en schreeuwen kunnen ze als de beste, maar logisch nadenken,een fatsoenlijk gesprek voeren of iets constructiefs opbouwen is te hoog gegrepen.” [p. 108]

De personages

Het verhaal begint met de voornaamste personages Frans Andeweg en Wiebe, beiden leerkrachten aan de Scholengemeenschap Bonaire. Die worden aangevuld met Tanka (conciërge) en Maduro(schooldirecteur) als tegenpool van Frans en Wiebe. In de tweede verhaallijn komen de politici Joel Pieters en zijn tegenspeler Janga in voor, aangevuld door de journalist Peter Oleana en Benita (eilandsraadlid). Als tussenfiguren heb je Viola, Minny, Marisela en Carlene (prostituee) die plotseling op het toneel verschijnen en dan weer achter de coulissen verdwijnen.
Opmerking:De ik-figuur zet vraagtekens bij het feit dat Maduro vroeger een cafébaas was, maar wordt in verschillende scènes neergezet als een bloedserieuze en zakelijke man.

De Bonairiaanse man in de roman wordt afgeschilderd o.a. als dom, sloom en vadsig. De vrouwen worden afgebeeld als halfdromerige en op seks beluste meiden, bij wie iedere menselijke handeling uitmondt in geslachtsgemeenschap. Het portretteren van een personage kan heus wel op een andere manier dan de hierboven beschreven wijze. Het is daarom – gelet op de Gender-discussie – uit de tijd om vrouwen uitsluitend als zodanig te schetsen, ook al is het bedoeld om een smeuïg verhaal van te maken.

Over het algemeen ontbreekt enige humor bij de personages, ofschoon er tal van lachwekkende situaties zich voordoen. Het aantal personages is nogal veel voor een kleine roman met een lokaal thema. Bovendien worden ze op de verkeerde momenten opgevoerd en maakt het verhaal rommelig en ondoorzichtig. Daarnaast kennen de personages geen diepgang en maken evenmin – behalve Benita en Minny – een ontwikkeling door. Het zijn allemaal eendimensionale personages die worden getoond. Het is juist de bedoeling dat zowel de lezer als de personages een ontwikkeling doormaken.

Deel III van de recensie verschijnt maandag 23 augustus.

Yeah yeah Snèk Book!

Na 30 jaar dromen en ruim drie jaar hard werken, publiceerde kunstenaar Herman van Bergen in december 2008 het Snèk Book; het eerste boek over de snèkcultuur op Curaçao. De tweede druk van het Snèk Book is ook in Nederland te koop.

Het Snèk Book is een kleurrijke publicatie met honderden foto’s en prachtige teksten van bekende Curaçaose schrijvers als Elis Juliana, Erich Zielinski, Hans Vaders en Fifi Rademaker. Het bundelt de vrolijke, ontroerende en grimmige verhalen over de snèks en toont een Curaçao, dat herkenbaar is voor iedereen die is geboren op het eiland, iedereen die er woont of heeft gewoond en iedereen die tijdens een vakantie verliefd werd op het eiland. Achter in het boek zit ook nog een verrassende CD>

Op Curaçao is het Snèk Book verkrijgbaar in Mon Art Gallery, in Mensing’s Caminada en in Bruna. In Nederland is het Snèk Book ook verkrijgbaar; de Nederlandse uitgave via uitgeverij In de Knipscheer en de Papiamentstalige versie via de webwinkel www.books.an.

Herman van Bergen en anderen, Snèk Book. Mon Art Productions. Met CD Musica para el snek.
ISBN 978-99904-0-934-5

Klik hier voor de website van Herman van Bergen

De Kunst van de Dichter (4)


door Erich Zielinski

In mijn artikel “De Kunst van de Dichter” schreef ik:

“Ik heb de indruk dat nog teveel dichters zich uitsloven om met beeldspraak en stijlbloemen de lezer te imponeren, terwijl die gekunsteldheid veeleer afdoet aan hetgeen hij zeggen wil.”

En iets verder:

Mijn kritiek op een overdaad aan woordkunst wil afrekenen met datgene wat overbodig of misplaatst is. Ik moet weten wat de dichter zegt: niet wat hij zou willen zeggen. Dat betekent dat de dichter wat te zeggen moet hebben. Ik moet getroffen worden door zijn emotie of door het onderwerp dat hij beroert. Stijlmiddelen* kunnen daarbij behulpzaam zijn zoals ook het juiste woordgebruik de effectiviteit verhoogt.” Zij mogen niet de overhand krijgen; een eigen leven leiden of verstoren wat de dichter zeggen wil.
Eenvoud betekent niet dat het gedicht kort moet zijn of dat de dichter van beeldspraak en ritme moet afzien
Ik wil u daarvan een voorbeeld geven: een gedicht van Jorge Luis Borges; Argentijn, geboren in Buenos Aires 1n 1899*.
In 1969, hij was toen 70 jaar oud en bijna blind, verscheen zijn bundel “Elogio de la Sombra.” Uit die bundel lees ik voor u het gedicht “Elogio de la Sombra”. De Nederlandse vertaling is van Fred de Haas en is door mij wat vrijer bewerkt.

Stijlmiddel: een middel waarvan men zich in de schrijftaal bedient om een bepaal effect teweeg te brengen.

Elogio de la Sombra

La vejez (tal es el nombre que los otros le dan)
puede ser el tiempo de nuestra dicha.
El animal ha muerto o casi ha muerto.
Quedan el hombre i su alma.

Lofdicht aan de Duisternis

De ouderdom (dat is de naam die anderen er aan geven)
kan de tijd van ons geluk zijn.
Het dier is gestorven of is bijna dood.
Blijft slechts de mens en zijn ziel.

Vivo entre formas luminosas y vagas
que no son aún la tiniebla.
Buenos Aires,
que antes se desgarraba en arrabales
hacia la llanura incesante,
ha vuelto a ser la Recoleta, el Retiro,
las borrosas calles del Once
y las precarias casas viejas
que aún llamamos el Sur.

Ik leef tussen lichtende en vage vormen
die nog niet zijn opgegaan in duisternis.

Buenos Aires,
dat vroeger in voorsteden werd uiteengerukt
naar de eindeloze vlakte,
is weer la Recoleta en el Retiro,
de drabbige straten van el Once
en de oude bouwvallige huizen
die wij nog altijd het Zuiden noemen.

Siempre en mi vida fueron demasiadas las cosas;
Demócrito de Abdera se arrancó los ojos para pensar;
el tiempo ha sido mi Demócrito.
Esta penumbra es lenta y no duele;
fluye por un manso declive
y se parece a la eternidad.

De dingen in mijn leven zijn steeds te veel geweest;
Democritus van Abdera stak zich de ogen uit om te kunnen denken;
de tijd is mijn Democritus geweest.
Deze schemer komt langzaam en doet geen pijn;
als stroomt hij van een trage helling
hij lijkt op de eeuwigheid.

Mis amigos no tienen cara,
las mujeres son lo que fueron hace ya tantos años,
las esquinas pueden ser otras,
no hay letras en las páginas de los libros.

Mijn vrienden hebben geen gezicht,
de vrouwen zijn wie zij al zo lang geleden waren,
de hoeken kunnen andere zijn,
er staan geen letters op de bladzijden van de boeken.

Todo esto debería atemorizarme,
pero es una dulzura, un regreso.
De las generaciones de los textos que hay en la tierra
sólo habré leído unos pocos,
los que sigo leyendo en la memoria,
leyendo y transformando.

Dit alles zou mij angstig moeten maken,
maar het is een genot, een terugkeer.
Van de generaties aan teksten die er op aarde zijn,
zal ik slechts weinige gelezen hebben,
die ik in gedachten lezen blijf,
blijf lezen en vervormen.

Del Sur, del Este, del Oeste, del Norte,
convergen los caminos que me han traído
a mi secreto centro.
Esos caminos fueron ecos y pasos,
mujeres, hombres,agonías, resurrecciones,
días y noches,
entresueños y sueños,
cada ínfimo instante del ayer
y de los ayeres del mundo,
la firme espada del Danés y la luna del persa,
los actos de los muertos,
el compartido amor, las palabras,
Emerson y la nieve y tantas cosas.
Ahora puedo olvidarlas. Llego a mi centro,
a mi álgebra y my clave,
a mi espejo.
Pronto sabré quién soy.
Uit het Zuiden, het Oosten, het Westen, het Noorden
komen de wegen samen die mij brachten
tot mijn verborgen centrum.
Die wegen waren echo’s en voetstappen,
vrouwen, mannen, doodstrijd en herrijzenis,
dagen en nachten,
tussen waken en dromen,
elk nietig ogenblik uit het verleden,
en al het verleden van de wereld,
het geduchte zwaard van de Deen en de maan van de Pers,
de daden van degenen die gestorven zijn,
de gedeelde liefde, de woorden.
Emerson en de sneeuw en zoveel andere dingen.
Nu kan ik ze vergeten. Ik ben gekomen aan mijn centrum,
mijn algebra en mijn sluitsteen,
mijn spiegel.
Spoedig zal ik weten wie ik ben.

Borges heeft nog tamelijk geleefd. Hij stierf in 1986 in Genève. Hij was toen 87 jaar oud.

Waarom noemen wij dit stuk proza een gedicht; en wat een gedicht ? De vorm zou een indicatie kunnen zijn. Deze is versterkt doordat ik het gedicht heb opgedeeld om de vertaalde inhoud zinvol te kunnen weergeven. Maar niet aan de vorm herkent men het gedicht. Zou men de zinnen laten dóórlopen, dan zal de lezer herleiden en vorm geven.
Dus niet de vorm; niet op de eerste plaats de vorm. Stijlmiddelen zijn hulpmiddelen schreef ik.

Zou men het gedicht herkennen aan de kracht van de beelden die de blinde of de bijna blinde oproept ? Deze bepalen ongetwijfeld de kwaliteit

Dit gedicht wordt erkend als een meesterwerk door de eenvoud van het taalgebruik; verheven menselijkheid en de diepte van de beleving die de dichter overdraagt:

“El animal ha muerto o casi ha muerto. Quedan el hombre y su alma”
Het dier is gestorven of is bijna dood; blijft slechts de mens en zijn ziel.
De filosofische driedeling van de mens: materie, ego en ziel krijgt betekenis in hetgeen daarna komt. En het gedicht eindigt:

Emerson y la nieve y tantas cosas.
Ahora puedo olvidarlas. Llego a mi centro,
a mi álgebra y mi clave,
a mi espejo.
Pronto sabré quién soy.

Emerson en de sneeuw en zoveel andere dingen.
Nu kan ik ze vergeten. Ik ben gekomen aan mijn centrum,
mijn algebra en mijn sleutel,
mijn spiegel.
Spoedig zal ik weten wie ik ben.

Het gehele gedicht leidt naar dit einde van hermetische mystiek: ieder woord is vol betekenis.
Wat het gedicht maakt, is niet de vorm, ook niet het gebruik van stijlmiddelen. Het is wat de dichter te zeggen heeft. Ik ben terug bij mijn artikel “De Kunst van de Dichter”.
Ik schreef:
Mijn kritiek op een overdaad aan woordkunst wil afrekenen met datgene wat overbodig of misplaatst is. Ik moet weten wat de dichter zegt: niet wat hij zou willen zeggen. Dat betekent dat de dichter wat te zeggen moet hebben. Ik moet getroffen worden door zijn emotie of door het onderwerp dat hij beroert. Stijlmiddelen* kunnen daarbij behulpzaam zijn zoals ook het juiste woordgebruik de effectiviteit verhoogt.”

“Elogio de la Sombra” is daarvan een goed voorbeeld.
Ik dank u voor uw aandacht.

Scott Zuyderling: Wie het meeste incasseert, die wint.

door Jeroen Heuvel

De nieuwe roman Scott Zuyderling van Erich Zielinski is heel anders dan zijn debuutroman De Engelenbron en zijn tweede De prijs van der zee. Een ander taalgebruik, een sober decor en een andere plaats van handeling. Als je alleen op de titel afgaat, dan verwacht je een verhaal dat nogal hautain aandoet en waar onvergelijkbare situaties zich voordoen. Echtscheidingen in hoge kringen komen – volgens de statistieken – steeds vaker na de zomer voor. Curacao is met haar 30 graden slechts als referentiepunt voor de geboorteplaats van de kinderen, woonplaats en reisbestemming van de personages. Het verhaal speelt zich af in het Katholieke Nijmegen, waar o.a. R. Lubbers en H. van Mierlo op het Canisiuscollege zaten.

De roman gaat over advocaat Zuyderling die op zoek is naar een nieuwe vennoot voor zijn kantoor. Hij reist naar Nederland af om de sollicitant Albert Burghardt te interviewen, die bij het gesprek getrouwd blijkt te zijn met René, de zoon van Scott Zuyderling. Dit feit kon hij niet verkroppen. Een tweede verhaallijn is die van collega-advocaat Armand Vorster, wiens vrouw Sabine komt te overlijden. De echtscheiding van zijn zoon Roland en Aimee – waarmee schoonvader Armand een intieme relatie mee heeft – wordt door Scott afgehandeld. Is dit beroepsmatig, puur toeval of is er een andere reden hiervoor?

Op het eerste gezicht zou de lezer denken dat het om een taboedoorbrekend verhaal gaat, bedoeld voor het kleinburgerlijke milieu op Curaçao. Het verhaal komt langzaam op gang en is nogal stroef van structuur. De touwtrekkerij bij de echtscheiding van Armand, de buitensporige voorwaarden en de kinderen als troef gebruiken zijn de ingrediënten die aan het pas komen. Tal van personages die achter elkaar worden opgevoerd en niet in verhouding tot elkaar staan, maakt het niet makkelijker op. Enig houvast heb je als je de rouwadvertentie te voorschijn haalt. Maar dan vanaf p. 108 wordt de climax bereikt en stroomt de adrenaline in verhoogd tempo door je bloed heen.

Roland komt vlak voor zijn overlijden bij zijn vader afscheid nemen en ontdekt dat zijn ex-vrouw en kinderen bij zijn vader zijn ingetrokken. In de hal herkende hij de stem van Aimee. Dit leidde tot een woede uitbarsting en handgemeen tussen vader en zoon. Bij de begrafenis van Roland wordt opa Armand door zijn kleinzoon beticht dat hij zijn vader had gedood. Na de begrafenis komt opa Armand in de hotellobby tegenover Scott en Gloria – de weduwe van Roland – op verhaal en vertelde dat Aimee van hem zwanger was. Soms kun je vraagtekens plaatsen bij de interpretatie van het verhaal. Echter na p. 144 gelezen te hebben, blijkt hoe mooi het verhaal is opgebouwd en de verschillende lagen in elkaar schuiven.

Minder treffend vond ik dat Scott, evenals Armand dat bij Aimee deed, de weduwe Gloria probeert te verleiden. Een dergelijke herhaling van scènes is een aantasting van het verhaal en komt de literatuur niet ten goede. Echt origineel is de roman niet, maar die is zo geschreven dat het verhaal het hartritme van de lezer registreert. Dat flamboyante taalgebruik is er niet meer bij. In de droom van René – als een voorteken – waarin hij met de overledene danste, wordt heel subtiel het verschil tussen de oude en nieuwe cultuur benadrukt. Het is een verhaal, waarbij de schrijver het aandurfde om over de schutting heen te kijken en niet langer zich beperkt tot uitsluitend Antilliaanse taferelen. Ach ja, het wereldje van de advocatuur…verstrengeld in een spaghettistructuur is net de alledaagse mensenwereld. Wie door zijn listigheid het minst incasseert, die wint.

De Kunst van de Dichter (3)

door Erich Zielinski
Henry Habibe meent – met een verwijzing naar Eggels – dat een suggestieve titel als Vulkanisch Samenzijn in het algemeen associaties oproept met hartstocht en erotiek. Dat kan best zo zijn. Elders in Caraïbisch Uitzicht spreekt Jeroen Heuvel in zijn recensie van “Eruptieve Coïtus”. Ook hij herkent het verschijnsel.
Habibe gaat echter voorbij aan de essentie van mijn artikel: “Ik heb de indruk,” schreef ik “dat nog teveel dichters zich uitsloven om met beeldspraak en stijlbloemen de lezer te imponeren, terwijl die gekunsteldheid veeleer afdoet aan hetgeen zij zeggen willen.” Voorbeelden genoeg in Vulkanisch Samenzijn. Ik heb er enkele aangehaald. In zijn inleiding associeert Frank Martinus het vulkanisch gedeelte van het samenzijn met rotsblokken op een berg. Het symbool van een fulminante fallus zou het kunnen zijn. Of vergis ik mij?
21 september 2009

De kunst van de dichter (2)

door Henry Habibe

De uitgever van mijn dichtbundel Vulkanisch Samenzijn (In de Knipscheer) deed mij een artikel toekomen van de hand van Erich Zielinski dat een recensie van genoemde bundel pretendeert te zijn. Geen lovend artikel, maar goed. Zo gaat het nu eenmaal in de schrijverswereld. Wie publiceert moet ook kritiek verwachten. Nu is het niet mijn gewoonte om te reageren op andermans bevinding met betrekking tot mijn poëtisch werk. Dat is ook niet eerder gebeurd. Ik dacht dan ook eerst het artikel van de auteur van De Engelenbron te moeten negeren. Maar het feit dat hij van mening is dat er te weinig kritische aandacht wordt besteed aan de poëzie van Antillianen en Arubanen en dat hij hoopt dat, naar aanleiding van zijn schrijven, er wat ‘gestreden’ zal worden, maakt dat ik nu een uitzondering wil maken. Ook het ontbreken van een literair tijdschrift op de Antillen en Aruba, waardoor er meer discussie (polemiek) zou kunnen plaats vinden, schijnt hem na aan het hart te liggen. Hij spreekt terecht van een ‘stilte’ in de schrijverswereld en zegt dat dat hem ‘stoort’. Dat kan ik me heel goed voorstellen. Ook ik vind het jammer dat er geen echte opvolger is gekomen van het cultureel-literaire tijdschrift Watapana (Zielinski vermeldt en passant dit tijdschrift!). Voorlopers van dit tijdschrift waren Simadan en Antilliaanse Cahiers. Vanwege de stilte, die Zielinski signaleert, heb ik zelf onlangs wat leven in de brouwerij proberen te brengen naar aanleiding van een college van prof. dr. W. Rutgers over de Arubaanse literatuur. Dit college vond plaats in april 2009 in het Arubahuis te Den Haag.

Het artikel van Zielinski is getiteld ‘De kunst van de dichter’ en probeert – zoals gezegd – een recensie te zijn van onder meer Vulkanisch Samenzijn. Ik gebruik wel het woord ‘recensie’, maar daar is eigenlijk geen sprake van, want genoemde bundel wordt niet echt besproken, zoals ik zal proberen aan te tonen. De auteur begint met een soort inleiding waarbij hij een reeks citaten onder elkaar zet (van grote en middelmatige dichters). Hij noemt eerst Jan Engelman en Paul van Ostayen. In feite zijn dit geen dichters wier werk relevant is voor zijn betoog. Hij heeft immers kritiek op ‘een overdaad aan woordkunst…’, want wát hij wil is ‘weten wat de dichter zegt, niet wat de dichter zou willen zeggen’. Bij deze twee dichters is het over het algemeen juist moeilijk te achterhalen wat zij bedoelen. Hiermee wordt meteen het probleem aangesneden dat poëzie niet geschreven wordt om op een rationele manier benaderd te worden. Al bij de Franse Symbolisten (19e eeuw) was er sprake van dat poëzie niet ‘logisch’ wil zijn. De vraag was niet: Wat betekent hetgeen in een poëtische tekst naar voren wordt gebracht, maar: Wat gebeurt er in zo’n tekst? Er is niet altijd sprake van een duidelijk logisch verstaanbare taal (zoals Zielinski verwacht), maar van loutere suggesties. De door hem genoemde dichters hebben dit soort poëzie ook juist tot ontwikkeling gebracht. Verder citeert hij het gedicht ‘Sorpresa’ van García Lorca en geeft hij zijn vertaling ervan. Dat doet hij – zoals hij zegt – vanwege de ‘eenvoud’ ervan. Hij is immers een voorstander van eenvoudige gedichten. Maar de expressiviteit van dit gedicht komt niet louter voort uit de eenvoudige woorden. Het komt vooral door de creatieve rangschikking van die woorden (compositie!) waardoor er een emotioneel effect ontstaat. Het dramatische element speelt hier een belangrijke rol. Hier houdt Zielinski in zijn vertaling te weinig rekening mee. Ik zou over zijn zwakke vertaling nog meer kunnen opmerken, maar dat zou hier te ver voeren. Bij de andere door hem geciteerde dichters wordt weer weinig aandacht besteed aan de vorm van hun werken. Hij citeert graag, maar doet weinig aan tekstanalyse. Symbolen spelen een belangrijke rol in moderne poëzie. Ambiguïteit (dubbelzinnigheid) is ook een veel voorkomend verschijnsel. Beeldspraak, symboliek, ambiguïteit, ze behoren allemaal tot het wezen van de poëzie. Soms treft men een opeenstapeling van beelden. Het gaat dan niet om een ‘begrijpen’, maar om een ‘aanvoelen’. De interpretatie van moderne poëzie is dan ook niet altijd eenvoudig. Men kan niet altijd te weten komen wat de dichter precies zegt. Het lezen (interpreteren) van poëzie is afhankelijk van een bredere, culturele kennis, aan de hand waarvan de tekens herkend kunnen worden en op een relatief subjectieve wijze geïnterpreteerd. Een rationeel uitgangspunt, zoals Zielinski het voorstaat, is – wanneer het om poëzie gaat – niet adequaat.

Na deze inleiding gaat het artikel over op een ‘bespreking’ van de bundel Vulkanisch Samenzijn. Zielinski vermeldt daarbij het woordje ‘cyclus’. Hij is er zich dus van bewust dat het om een reeks gedichten gaat. In plaats van dat hij nu zèlf iets over het thema zegt, citeert hij de woorden van Frank Martinus Arion, die het voorwoord voor de bundel heeft geschreven. Dan stelt hij de vraag:‘Wat mag men van de titel verwachten? Hij duidt de woorden van Martinus Arion aan als een ‘geforceerde uitleg’. Dan probeert hij aan te tonen dat de titel ‘weinig of geen weerklank vindt in de reeks gedichten’. Dat doet hij door naar enkele gedichten te kijken en aangezien hij in een aantal daarvan niets aantreft dat overeenkomt met zijn begrip van het ‘vulkanische’, besluit hij dat Martinus Arion te mild was toen hij het voorwoord schreef. Hij concludeert dat deze zich kritischer tegenover de auteur van Vulkanisch Samenzijn had op moeten stellen.

Zielinski heeft het voornamelijk over de – volgens hem – weinigzeggende titel. Ik laat wat dat betreft liever anderen aan het woord. Al bij de presentatie van de bundel (14 nov. 2008) gaf
Fred de Haas, die naam heeft gemaakt met zijn vertalingen van het werk van Jorge Luis Borges, Pablo Neruda, Francisco Carrasquer, Luis Daal en Frida Winklaar, als verduidelijking, dat in het Spaans hetzelfde woord voor ‘vulkanisch’ en ‘hartstochtelijk’ gebruikt wordt. Drs. Hanneke P.F.J. Eggels (dichter in International PEN Magazine en essayist in NRC Handelsblad en in literaire tijdschriften – www.eggels.com), gaf bij de presentatie een dichterlijke en wetenschappelijke analyse als inleiding (Ik had eerst Michiel van Kempen gevraagd dit te doen, maar hij bleek verhinderd). Eggels nuanceert dat een suggestieve titel als ‘vulkanisch samenzijn’ in het algemeen associaties oproept met hartstocht en erotiek en stelt zich vervolgens de vraag of er in mijn bundel sprake is van ‘een samenzijn als het gloeiend lava van een vulkaan in eruptie’. Terwijl Zielinski beweert nergens in de bundel een verband te vinden met een vulkaan, weten genoemde critici er wel een associatie te onderkennen met de uitbarsting van een vulkaan. Een derde criticus wijst op de ‘intensiteit van de doorleefde ervaring’. In zijn commentaar schreef Joop Leibbrand (in het digitale poëzie-tijdschrift Meandermagazine per email) o.a.:`De eerste regels van de bundel luiden:‘Het tuimelen langs de melkweg/ kwam tot stilstand’ en dat zet een proces (sic!) in werking waarin de ik-figuur de geliefde tot godinnenproporties opblaast en zichzelf geen grote emotie ontzegt: `hartstocht, hemelse smart,/ mijn dromen sierlijk doorklievend,/ zó ben je …’. De intensieve ervaring wordt dus uitgebeeld als de uitbarsting van een vulkaan. Het gaat – wellicht heel subtiel – om een vergelijking! Leibbrand baseert zich – vanzelfsprekend – op het totaal van de gedichten! Dat deden ook de hiervoor genoemde critici. De titel heeft immers een overkoepelend karakter. Hoe zou men een titel als Rosea den shinishi (Tot as vergane ademtocht), die Pierre Lauffer voor zijn cyclus amoureuze gedichten koos, anders willen interpreteren? Moet er in elk gedicht van die bundel sprake zijn van ‘het smeulende door de ademtocht aangewakkerd’? Ik dacht van niet. Zo kom ik dan tot de conclusie dat het stuk van Zielinski geen echte recensie is.

De kunst van de dichter

door Erich Zielinski

Een gedicht is een combinatie van woorden waarmee een emotie of een gedachte effectief op anderen wordt overgebracht. Indien de lezer of luisteraar daardoor bewogen wordt zoals de dichter wil, dan is het gedicht geslaagd. Het effect kan bereikt worden door de eenvoud waarmee een menselijke waarde of gevoel tot uitdrukking wordt gebracht of door het gebruik van beelden, ritme en andere stijlmiddelen die de taal biedt. In het verleden werd veel waarde gehecht aan de uiterlijke vorm. Die gebondenheid aan rijm, strofen en versvoet heeft men verlaten. Zo zelfs dat voor sommige dichters alleen al de klank van woorden al of niet met de betekenis daarvan zin gaf aan het gedicht (Jan Engelman) of dat het ritme waarin de woorden op elkaar volgden zelfstandige betekenis kreeg (Paul van Ostaijen). Een dichter als Bert Schierbeek gebruikte een combinatie van woorden om een beeld op te roepen en creëerde daarmee zijn eigen welhaast magische wereld.

Ik heb de indruk dat nog teveel dichters zich uitsloven om met beeldspraak en stijlbloemen de lezer te imponeren, terwijl die gekunsteldheid veeleer afdoet aan hetgeen hij zeggen wil. Ook hier geldt “ In der Beschränkung zeigt sich erst der Meister”. Het volgende is een voorbeeld van uitdrukkingskracht door eenvoud (met excuses voor de vertaling waarin toch altijd veel verloren gaat):

Sorpresa

Muerto se quedó en la calle
con un puñal en el pecho.
No lo conocía nadie.
¡Cómo temblaba el farol!
Madre.
¡Cómo temblaba el farolito
de la calle!
Era madrugada. Nadie
pudo asomarse a sus ojos
abiertos al duro aire.
Que muerto se quedó en la calle
que con un puñal en el pecho
y que no lo conocía nadie.

Federico García Lorca

Verrast
Zo lag hij dood op straat
met een dolk in zijn borst.
Niemand kende hem.
Hoe beefde niet de straatlantaarn
Ach moeder.
Hoe beefde niet het kleine licht
van de lantaarn in de straat!
Het was vroeg in de ochtend. Niemand
kon zich aan zijn ogen laten zien
de open ogen in de harde lucht.
Wat lag hij dood in de straat
wat niet met een dolk in zijn borst
en wat kende hem niemand.

(Vrije vertaling E.Z.)

Het gedicht komt uit de bundel Poema del Cante Jondo van García Lorca – het lied van de Andalusische zigeuners – waardoor wellicht de vorm beïnvloed werd. Het gegeven is simpel: iedere uitleg doet af aan de kracht van de presentatie.
Eenvoud betekent niet dat het gedicht kort moet zijn of dat de dichter van beeldspraak en ritme moet afzien. Mijn kritiek op een overdaad aan woordkunst wil afrekenen met datgene wat overbodig of misplaatst is. Ik moet weten wat de dichter zegt: niet wat hij zou willen zeggen. Dat betekent dat de dichter wat te zeggen moet hebben. Ik moet getroffen worden door zijn emotie of door het onderwerp dat hij beroert. Stijlmiddelen kunnen daarbij behulpzaam zijn zoals ook het juiste woordgebruik de effectiviteit verhoogt. Om dicht bij huis te blijven het volgend voorbeeld van een dichter uit de “Gouden Eeuw”* van Curaçao:

Summertime

Op deze zoete
en zwoele dag

wiegt loom
op een zachte bries
het niets

Het strekt zich uit
tot het alles omvat
en verschrompelt
weer tot het niets
wiegend in een luie hangmat.

Walter Palm, Verzamelde gedichten, 2002

Zo kan men met woord en beeld sfeer tekenen. Het gedicht roept herinnering op aan “Herfstlandschap” van Paul van Ostaijen. De kille mistigheid van de herfst naast de lome luiheid van een zomerse middag.

De dichter Dristana Deborah Jack werd in 1970 in Rotterdam geboren uit Caraibische ouders en groeide op in Sint Maarten. Uit haar bundel Skin heb ik het volgende geplukt:

a salting of sorts

what if in the beginning
the word was flesh
& the flesh became salt

then what we saw & see in re/play
& rewind
couldn’t be contained
in sound/bytes and pixels
in high definition video
there is not enough resolution
no understanding for this
reclaiming of the salt of the earth
to the sea
…………….

Het gedicht gaat verder; evocatief: bijna bijbels en eindigt:

somewhere in the mass of graves
……
somewhere in between
the sharing of a bowl of rice
the embrace of a stranger
……..
we become the salt
& inherit the earth

Het woord als symbool . “In het begin was het woord….” en “…there is not enough resolution no understanding for this reclaiming of the salt of the earth…” het zout van de aarde. Deborah Jack was het niet eens met mijn interpretatie in een bijbelse context. Dus kunnen symbolen associaties oproepen die de dichter al of niet voor ogen stonden. Het neemt niet weg dat ik bij haar met bewondering het gebruik van moderne taal met “pixels” en “resolution” zie naast het bijbels aandoende beeld van het herwinnen van het zout van de aarde.

Carel de Haseth (Curaçao, 1950) wil spreken “van mens tot mens”, “zolang er kusten zijn”**. Uit zijn laatst gepubliceerde bundel haal ik uit de cyclus “Eilanden” het volgende gedicht:

V

zo is het dan genoeg: hoe aangenaam
het strelen, ook in de stoutste droom
trekt ’t lichaam van de ander niet

ik laat de ochtend gaan, gelijk
de dienstmaagd in het zonlicht staart
en weet van druiven slechts de wijn

het is de dag, die dromen doodt
: het ene leven, dat ’t andere verstoot

de grens, onzichtbaar bij het komen
en minder vaag bij het gaan, verhult
’t genot van bovenal het louter zijn

Het leven tussen de geboorte en het sterven is deels een droom in het aardse lichaam “dat ’t andere verstoot”. De dichter zinspeelt op hetgeen aan de andere zijde is van beide grenzen aan het leven: stof tot denken; een menselijke – filosofische – waarde die tot uitdrukking komt. De kwatrijnen van de Perzische dichter Omar Khayyam (A.D. 1100) spelen op dezelfde wijze met vergankelijkheid en met de mens in het lichaam:

Ik had tot op de bodem van de nacht
het zienlijke en onzienlijke betracht,
maar wat ontglipt aan liniaal en passer:
de wijn heb ik het allerdiepst doordacht.

(Uit Rubaiyat, vert. Edw. Fitzgerald/ Joh. Weiland)
“Een gedicht is een combinatie van woorden waarmee een emotie of een gedachte effectief op anderen wordt overgebracht.” schreef ik in de aanhef van dit artikel. Indien de lezer of luisteraar bewogen wordt zoals de dichter wil, dan is het gedicht geslaagd.

Ik heb vóór mij liggen de cyclus Vulkanisch Samenzijn van de dichter Henry Habibe (Aruba 1940). Wat mag men verwachten bij zo’n titel ? In zijn voorwoord schrijft Frank Martinus “Het thema van deze bundel is een breuk tussen twee geliefden, of het einde van een liefde.” En wat verder: “Zo kijkt men inderdaad vol bewondering op de helling van vulkanische bergen naar de structuren van geweldige rotsblokken, die jaren eerder uit de aarde gespoten werden.” Zoals de geforceerde uitleg van de inleider reeds doet vermoeden vindt de titel weinig of geen weerklank in de reeks gedichten waarin de dichter zijn geliefde vergelijkt met een witte roos:

II
Een roos, teder en wit,
filterend de zon van mijn liefde
dat ben je;
hartstocht, hemelse smart,
mijn dromen sierlijk doorklievend,
zó ben je….

De associatie met een vulkaan, het gerommel in de buik of vuurspuwende explosies vindt nergens rechtvaardiging: het is hoofdzakelijk winderigheid wat ik aantref:

Golven, ontembare golven !
hoe onpeilbaar deze deining !

Met wulpse vlagen rukken ze
aan de vleugels van de storm

Iets verder “vergallopeert” de dichter zich opnieuw met zijn beeldspraak:

Het schip doorklieft de glibberige massa
maar de golven deinen weer terug
heen en terug
heen en terug

Wat wil Henry Habibe zeggen over het vulkanisch samenzijn dat nu in de blubber van een storm zit die zijn vleugels dreigt kwijt te raken aan de golven. Was er een beving of een lavastroom ? Een tsunami ? Of alleen maar gas en as ?

X

Als bij toverslag
betrad je
dwars door het spinrag
mijn tandeloze eenzaamheid

………

Wat later in de cyclus komt de dichter met een ander beeld:

XV

In een kosmische doolhof
slingerend als een slang
tussen mijn tanden
je naam

………

De lezer zal in deze bundel veel meer associaties vinden met hemellichamen dan met een vulkaan. Toch komt de dichter terug met het beeld dat hij in de titel oproept:

XIV

…………

Dwars door de wand
van een ijl domein
doemde het verloren paradijs:
het vulkanisch samenzijn

In bruisende overdaad
staken de golven
vannacht de oceaan over
en hebben mij aangereikt
je naam

De verwrongen beeldspraak en het opgeblazen taalgebruik is daarom zo opmerkelijk nu Habibe als dichter in het Papiamento in simpele taal en heldere beelden mooie gedichten heeft geschreven.

Pesimismo

Solo a bai
i mi kurason ta un spil di eis.

Mi alma ta un kunuku na row;
un kuchú a laga tur máta
pelón pelá.
Un man friu a hala un paña
blanku riba kar’i Hooiberg.
Un nubia pretu a baha den sabana
i watapana ta bandera’bow
den santana di aloe.

Solo a bai
i mi kurason ta un spil die eis.

Henri Habibe, in Watapana , aña III, no. 2

Henry Habibe (Dr. F.H.Habibe) heeft als dichter en uitgever van het literair tijdschrift Watapana ongetwijfeld zijn sporen verdiend en een ereplaats in de Arubaans/ Antilliaanse literatuur verworven. Frank Martinus was echter te mild toen hij het voorwoord bij deze uitgave (2008) van In de Knipscheer schreef. Hij had zich kritischer tegenover Habibe moeten opstellen. Het had de Arubaanse dichter misschien gedwongen met meer zorg te corrigeren. Wanneer wij elkaar te makkelijk ontzien, uit vriendschap of uit solidariteit, geven we de verkeerde maatstaf voor toekomstige literaire productie. Er is een nieuwe generatie in opkomst van jonge dichters die zich meten wil aan degenen die vóór gingen. Leg hen vooral uit dat op de eerste plaats de dichter wat te zeggen moeten hebben; dat eenvoud in taalgebruik de overdracht naar de lezer of luisteraar makkelijker maakt; dat beelden opgeroepen worden als een effectief middel voor de overdracht van een emotie of waarde: niet als doel op zichzelf. De lezer of luisteraar moet niet de indruk krijgen dat hem orakeltaal voor ingewijden wordt voorgelegd. Er zijn zoveel mooie voorbeelden van gedichten waarmee de mens wordt verrijkt. De inspanning is de moeite waard.

Het is jammer dat er te weinig kritische aandacht wordt besteed aan gedichten van Antillianen en Arubanen die willen bijdragen aan de Caraibische literatuur. Het ontbreken van een literair tijdschrift of ruimte voor publikatie maakt dat de discussie, of voor mijn part de polemiek, ontbreekt. Die stilte stoort mij.

Curaçao juli 2009.

* “Een dichter uit De Gouden Eeuw”: In december 2004 publiceerde Walter Palm De gouden eeuw van Curaçao, een gelegenheidsuitgave ter viering van 50 jaar Statuut in de Openbare Bibliotheek aan het Spui te Den Haag. Deze uitgave die met de financiële steun van de Gemeente Den Haag tot stand kwam werd door de dichter opgedragen aan “….mijn moeder Blanca Palm-Rojer die mij als kind vertelde over Gouden Eeuwen in andere landen.” Walter Palm ziet zich als de Curaçaose Rembrandt.

** Zolang er kusten zijn: dichtbundel van Carel de Haseth verschenen bij In de Knipscheer 2001.

Receptieperceptie

Is Scott Zuyderling de beste roman van Erich Zielinski, of is een ander boek van hem dat?
Een vraag waarop het antwoord waarschijnlijk zo divers is als er lezers zijn. Maar ik waag toch een stelling:
De lezer die vooral couleur locale wenst en een spannend verhaal wil vindt wellicht De Engelenbron het best, omdat je een kijkje wordt gegund in een deel van een volksbuurt in Otrobanda.
De lezer die vooral méér wil kunnen lezen dan wat er staat vindt wellicht De prijs van de zee en Scott Zuyderling beter.
Vraag: Kan het zijn dat de Curaçaose Nederlander het laatste boek het best vindt omdat het voor hem een taboedoorbrekend gegeven bevat en dat de Europese Nederlander het een minder boek vindt omdat het voor hem een afgezaagd thema behandelt?
Als ik zo bij mijn vrienden navraag, vinden de eilanders Scott Zuyderling het beste en de vastelanders Erichs eerste twee romans.
Hoe wetenschappelijk is het antwoord hierop mogelijk?

Presentatie nieuwste roman van Erich Zielinski

Tijdens de presentatie van het meest recente boek van Erich Zielinski afgelopen vrijdagavond op Curaçao, pleitte Norman de Palm als een bij de zaak betrokken advocaat voor meer gayness in onze literatuur. Zoveel mannen en vrouwen wereldwijd, dus ook op Curaçao zijn gay, maar nog nooit heeft een lokale auteur serieus deze aardigheid, of geaardheid, durven te beschrijven. Nog nooit, tot nu toe dan, want Zielinski heeft dit taboe doorbroken met zijn Scott Zuyderling. Dat is ook de reden waarom de auteur officieel juist aan Norman het eerste exemplaar van zijn boek heeft aangeboden. Omdat Zielinski de inspiratie voor deze roman, of novelle zoals op de omslag vermeld staat, heeft ontvangen uit Norman of liever de vader-zoonrelatie van Zielinski’s goede vriend en parketcollega wijlen Ro de Palm met zoon Norman, homofiele zoon, hoewel Norman een hekel heeft aan dat adjectief. Die relatie heeft veel indruk op Zielinski gemaakt, zoveel dat hij de toespraak van Norman bij de begrafenis van Ro in 1988 niet alleen altijd bewaard heeft, maar ook grotendeels voorlas bij de boekdoop voor de tachtigtal vrienden, kennissen en geïnteresseerden. Citaat: ,,Na jaren van gedonderjaag, zagen wij eindelijk in hoeveel we op elkaar leken. We spraken vaker met elkaar, omzichtiger envertrouwelijker. Vandaag, een week geleden werd ik 40 jaar. En hij was er op Avila, met mijn moeder, broer, zus en veel vrienden. Een zeer plezierig feest (…). Aan het einde van het feest, bij hetafscheid nemen, zei hij tegen mij: ,,Ik heb wat gedronken, misschien komt het daardoor.” Hij moest altijd een omloopje hebben, hij zei: ,,Maar I love you and I am very proud of you. I want you to know that.” We gaven elkaar een brasa en hij ging weg. Vijf uur later lag hij in coma. We zijn diep geschokt door zijn dood (…). Ik hoop dat hij nog velen zal blijven inspireren.”Dat is dus gebeurd, blijkens Scott Zuyderling.

Wim Rutgers heeft in zijn recensie in AD Wikènt van 18 april geschreven dat deze derde roman een veel meer puur literair karakter krijgt dan de vorige twee. Rutgers was uitgenodigd om bij de presentatie dieper op dit oordeel in te gaan, maar hij is momenteel helaas uitlandig. Na de overhandiging van het boek klonk het gedicht in het Papiamentu van Nydia Ecury dat zij heeft geschreven voor de begrafenis van Ro de Palm. Daarna konden de aanwezigen luisteren naar een fragment uit de roman en meedoen aan een vraaggesprek met de auteur. Tenslotte volgde de signeersessie. Aanstaande donderdag is Erich Zielinski de gast bij het Cultureel Café van de Curaçaosche Kunstkring, in landhuis Bloemhof. Norman zal blij zijn met de lezing die Erich dan geeft, want die is getiteld Herenliefde.

Scott Zuyderling is advocaat op Curaçao en zoekt vanwege zijn gevorderde leeftijd een opvolger voor zijn praktijk. Hij bevindt zich aan het begin van het boek in Nederland en wacht op de sollicitant die belangstelling heeft om zich op Curaçao te vestigen. Mr. Burghardt, de gegadigde, blijkt getrouwd te zijn met René, de homofiele zoon van Scott Zuyderling. Vanwege deze gayness heeft Scott René al meer dan dertig jaar niet meer gezien. De ontmoeting tussen vader en zoon roept bittere herinneringen bij Scott op. Het gesprek ontaardt in een woordenstrijd. Zielinski die met zijn twee eerdere romans bewezen heeft een rasverteller te zijn, neemt de lezer mee langs de gebeurtenissen die het leven en het karakter van zijn hoofdpersoon hebben beïnvloed en weet wederom te boeien met een spannend verhaal.

Op vrijdag 5 juni a.s. interviewt Michiel van Kempen in het Amsterdamse Cultureel Centrum Spui25 aan het Spui Erich Zielinski. Aanvang: 20.00 uur.

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter